Grammatica Engels 2023-2024
Grammar: Articles
- Bepaalde lidwoorden (THE)
- The word gebruikt om naar een specifiek, bekend of eerder genoemd ZN te
verwijzen
- of gebruikt bij algemene waarheden en unieke zaken
- voorbeelden
- the book on the table is mine
- the sun rises in the east
- the children are playing in the garden
- the eiffel tower is in paris
- onbepaalde lidwoorden (A / AN)
- ‘a’ en ‘an’ worden gebruikt om naar een niet specifiek of niet eerder genoemd
ZN te verwijzen
- “A” wordt gebruikt voor woorden die beginnen met een medeklinker
- “AN” wordt gebruikt voor woorden die beginnen met een klinker
- voorbeelden
- she wants to buy a car
- i saw an elephant at the zoo
- he needs a pen to write with
Grammar: adjectives & adverbs
- Bijvoeglijke naamwoorden (adjectives)
- beschrijven of geven meer informatie over een zelfstandig naamwoord (noun)
- ze staan meestal direct voor het zelfstandig naamwoord dat ze beschrijven
- of direct na een koppelwerkwoord zoals “to be”
- voorbeelden:
- she is happy
- the tall building is visible from here
- it was a difficult exam
- she wore a beautiful dress
- Werkwoorden (adverbs)
- beschrijven hoe, wanneer, waar, hoe vaak of in welke mate een actie wordt
uitgevoerd
- beschrijven van: werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, andere bijwoorden
- ze kunnen op verschillende plaatsen in de zin voorkomen, afhankelijk van wat
ze beschrijven
- voorbeelden:
- he runs quickly
- she is very talented
- they arrived quite late
- she sings beautifully
- he drove slowly
, Grammar: Verb patterns
- Werkwoorden gevolgd door infinitief (to + werkwoord)
- gebruik de infinitief met ‘to’ na werkwoorden zoals: agree, decide, hope, plan,
want,...
- voorbeelden
- he decided to leave
- they plan to travel
- she wants to learn
- she agreed to help me
- Werkwoorden gevolgd door een gerund (werkwoord + -ing)
- gebruik het gerund na werkwoorden zoals: enjoy, suggest, avoid, admit,
consider,...
- voorbeelden
- i enjoy reading
- she suggested going for a walk
- they avoid eating junk food
- he admitted cheating on the test
Grammar: Prepositions (voorzetsels)
- voorzetsels van een plaats
- deze geven een locatie of plaats aan van iets
- gebruik: ‘in’, ‘on’, ‘at’, ‘under’, ‘above’, ‘next to’, ‘around’...
- voorbeelden
- the book is on the table
- she is at the park
- the cat is under the chair
- the keys are in the drawer
- voorzetsels van de tijd
- deze geven aan wanneer iets gebeurd
- gebruik: ‘in’, ‘on’, ‘at’ om een specifieke datum of periode aan te geven
- voorbeelden
- the meeting is at 3PM
- she was born in july
- we will meet on monday
- voorzetsels van een beweging
- deze geven een richting of beweging aan
- gebruik voorzetsels zoals ‘to’, ‘into’, ‘towards’, ‘across’, 'through',... om een
richting of beweging aan te geven
- voorbeelden
- he walked to the store
- she ran across the street
- they traveled through the tunnel
- the bird flew into the room
- he is walking towards the bridge