Camille De Ridder
Geschiedenis van het privaatrecht (2017-2018)
Hoofdstuk I. Het Corpus Iuris Civilis
Waarom bestuderen we de rechtsgeschiedenis?
1. Vanwege het feit dat wij bij alle rechtstoepassing een norm toepassen uit het
verleden op een casuspositie uit het heden met een verantwoordingsplicht in de
toekomst
Het recht evolueert doorheen de tijd. Het recht wordt aangepast aan de normen die
gelden in een bepaalde periode. Er is dus altijd een tijdsdimensie in het recht. Regels
worden in het verleden opgericht en worden van belang, want we passen deze toe op
een situatie in de toekomst.
2. Vanwege het academisch karakter van de universitaire rechten-opleiding
beroepsopleiding. We leren uitgebreider nadenken. We zijn geen ‘doeners’, maar
denken kritisch na. Niet de vraag ‘hoe?’, maar de vraag ‘waarom?’. Inzicht in
samenhang tussen sociale, wetenschappelijke en juridische verschijnselen.
3. Het verleden als schatkamer van ideeën
We kunnen iets leren van de geschiedenis. We hoeven niets opnieuw uit te vinden,
maar we kunnen kijken naar discussies die soms eeuwen geleden plaats gevonden
hebben. Op die manier kunnen we leren uit de verschillende oplossingen die men in
het veleden voor bepaalde problemen heeft gehanteerd.
1
, Camille De Ridder
Waarom bestuderen we het Romeinse recht?
1. Vanwege de receptie van het Romeinse recht in het continentaal-Europese recht
(en ook daarbuiten)
Het Romeinse recht werd neergelegd in een aantal boeken die eeuwen later een
enorme invloed hebben gehad aan de universiteiten. Daaruit hebben wij eeuwenlang
het recht geleerd, voordat we over gingen tot nationale wetboeken.
Engeland onderging deze receptie niet (zeer uitzonderlijk). In Japan heb je Duits recht,
wat beïnvloed werd door Romeinse Recht (ook kleine Franse invloeden in Japan). De
receptie is dus niet louter Europees.
= het doordringen van het Romeinse recht in de rechtspraktijk vanaf 1100-1900
Het Romeinse recht werd aan de universiteit bestudeerd, maar dat is niet het enige.
Het werd ook in de praktijk gebruikt. Juristen die aan de universiteit gestudeerd hebben
en die een probleem moesten oplossen, waarvoor het lokale recht geen regeling had,
gebruikten dan het Romeinse recht van de universiteit. Uit boeken van de universiteit
konden geleerde juristen dus zaken afleiden dat ze in de praktijk konden gebruiken.
Op die manier bleef het recht dus niet alleen aan de universiteit, maar drong het ook
door in de rechtspraktijk. Het werd als aanvullend recht gebruikt en vormde mee het
recht dat dan uiteindelijk in een land ontstaat. Slechts eeuwen later werden dan
boeken gemaakt met het “eigen” recht van het land, wat in feite grotendeels gewoon
het Romeinse recht was. Men tekende op wat er al was.
2
, Camille De Ridder
2. Verwetenschappelijking van het recht aan de hand van de bestudering van de
Romeinse bronnen
Het academische karakter van de rechtenopleiding is er niet altijd geweest. Het echt
studeren (niet alleen het “geval” dat opgelost moet worden), maar ook meer abstract
studeren over het recht (hoe organiseren, wat rechtvaardig is, basisregels), het op
hoger en abstracter niveau nadenken over het recht heeft een lange traditie. Bij de
Romeinen zie je er al iets van, zeker in Bologna ontwikkeld. Zoals wij hier nu zitten
(docent met een aantal studenten die iets over het recht willen leren), die situatie is
continu aanwezig geweest sinds het ontstaan van de universiteit van Bologna. We
beperken ons niet tot het nagaan “hoe moeten we bepaalde gevallen oplossen”, maar
we denken ook dieper en verder na over het recht (hoe organiseren, welke
rechtsgebieden, hoe verhouden deze zich, mensenrechten).
We slagen erin om boven het onmiddellijke kleine kringetje uit te komen en breder te
denken over het recht. Dat is om er echt een wetenschap van te maken die
principiëlere vragen stelt en principiëlere antwoorden geeft dan enkel het oplossen van
een bepaald geval.
Deze verwetenschappelijking is in die eeuwen (tot de tijd dat die codificaties begonnen,
zelfs daarna nog) heel lang aan de hand gegaan van het Romeinse recht.
Vroeger gebruikte men overal in verschillende landen dezelfde leerboekken die het
Romeinse recht bevatten. Overal waren de colleges in het Latijn.
Bronnen: in grote lijnen de leerboeken van de universiteit. Wat vinden we daarin?
In grote lijnen teksten van:
Romeinse juristen: schreven over wat hen zoal bezighield, over gevallen in de praktijk
en hoe ze die oplosten
- Klassieke periode (100 v.Chr. – 250 n.Chr.)
- Diverse commentaren, o.a. op het Edict en op andere juristen
- Monografieën (boek over één thema)
3
, Camille De Ridder
Keizers:
- Principaat v/a 27 V.Chr.
- Dominaat 284 – 565
- Diverse constitutiones (wat de keizer over het recht zegt): juridisch relevante
teksten (wetgeving, instructies aan ambtenaren, oplossingen voor bepaalde
zaken waarvoor hij geraadpleegd werd)
- Beslissingen in processen
- Algemene normen (wetgeving)
Er waren dus teksten van juristen en keizers. Op een gegeven moment is dit een
vaststaande geschreven hoeveelheid geworden = leerboeken.
De bronnen: tekstoverlevering
Keizer Justinianus (527 – 565) en keizerin Theodora
- Woonde in Constantinopel (huidige Istanbul = Oost-Romeinse Rijk)
- Verzameling van de teksten van het Romeinse Recht = Corpus Iuris Civilis
- Overbrenging teksten van het Oosten naar het Westen (Italië)
Men had geen moderne kopieermogelijkheden waardoor er geen rechtseenheid was
in het rijk van Justinianus. Daarom besloot hij om de bruikbare juridische teksten te
verzamelen:
Corpus Iuris Civilis
- Institutiones (533): inleidend leerboekje = inleiding
- Digesten (533): teksten van juristen (grootste deel)
- Codex/constitutiones (529 en 534): teksten van de keizers
- Novellen (na 534): nieuwe wetten voor nieuwe situaties → enorme preambules
van Justinianus zelf (veel dikker dan strikt genomen noodzakelijk, niet louter
juridisch)
4
, Camille De Ridder
Deze teksten werden geproduceerd in het Constantinopel (Oost-Romeinse Rijk). Maar
in 476 viel het West-Romeinse Rijk. Keizer Justinianus had de droom om dit rijk te
herstellen (één volk, één rijk, één keizer, één geloof en één wetgeving). Hij wou het
West-Romeinse Rijk veroveren, wat hem tijdelijk gelukt is → begin receptie.
De receptie
- Het Corpus Iuris Civilis (fysiek) naar Italië (Westen) (544 – 554)
- Sanctio Pragmatica pro petitione Vigilii: wetgeving van Justinianus werd in het
Westen ingevoerd op verzoek van de paus = de boeken worden door deze
pragmatische sanctie (=wet die één ding regelt) ingevoerd als geldend recht in
Italië (in die tekst: “de boeken van mijn wetgeving die zich in Italië bevinden”)
VB: Codex Florentinus (Firenze) = één van de exemplaren uit Constantinopel
- Duistere Middeleeuwen: zeer onrustige periode (geen bronnen van midden 6de
eeuw tot de 11de eeuw)
- Bologna (1088): teksten duiken weer op en worden gebruikt (voorbeeldfunctie)
- Europese universiteiten: Bologna, Salerno, Parijs, Oxford, Cambridge,
Valencia, Salamanca → gebruik boeken Justinianus
- Glossatoren: commentaren/glossen op teksten (ook kruisverwijzingen)
= redelijk conservatief
- School van Orléans: belangrijk voor onze omgeving → de paus heeft in 1219
het onderwijs in het Romeinse recht in Parijs verboden (enkel kerkelijk recht)
en toen is deze universiteit opgekomen om in die behoefte te voorzien.
= niet zo conservatief → komen los van de tekst → kijken naar de nood aan
regels in de maatschappij
- Postglossatoren/commentatoren: sterkere verbinding met de praktijk, gaan
teksten in de praktijk gebruiken
- Humanisten: willen terug naar de oudheid (“er zijn ook andere teksten van de
Romeinen” → Cicero, kijken vooral achter de tekst, de bronnen)
- Natuurrecht/Vernunftrecht: concurrent van Romeinse recht, wordt ook een
leerstoel aan de universiteit (keuze maken) → recht uit de natuur afleiden.
- Codificatiebeweging: louter nationale wetgeving
5
, Camille De Ridder
- De Historische School: in Duitsland, een bijzondere manier om met het
Romeinse recht om te gaan → wetgeving met als uitgangspunt het Romeinse
recht (wetboek opgesteld door op zoek te gaan naar belangrijke regels en
begrippen uit de digesten)
→ teksten van Justinianus blijven centraal staan (ruggengraat van de rechtenstudie),
maar de manieren waarop ermee omgegaan wordt verschillen.
Verschillen tussen het Romeinse recht en het hedendaagse (privaat)recht
1. Het Romeins privaatrecht omvat (veel) meer dan het huidige privaatrecht:
bijvoorbeeld het “delictenrecht”
Romeinen hadden een beperkte overheid, waardoor enorm veel zaken tot het
privaatrecht behoorden die dat tegenwoordig niet meer doen. Bij ons behoort zeer veel
tot de zaak van de overheid.
VB: diefstal
- Vandaag: strafrechtelijk door Strafwetboek, maar ook civielrechtelijk deel in
Burgerlijk Wetboek → bestraffing is een overheidszaak geworden
- Romeinen: slechts een beperkt aantal misdragingen strafrechtelijk, zoals
smaad en laster (crimina) privaatrecht (delicta) zoals diefstal, belediging
In het Romeinse Recht hebben we dus zeer veel privaatrecht en een klein beetje
publiekrecht.
Romeinen: crimina publica delicta privata
6
, Camille De Ridder
2. In het Romeinse recht staat het procesrecht voorop, niet het materiële recht
Edict: basistekst waar de Romeinen vanuit gaan bij de vraag of ze kunnen procederen.
- Forum Romanum: kijken wanneer men kan procederen → bepaalde gevallen
- Romeinse magistraat: “Als er gezegd wordt dat dit zich voorgedaan heeft, dan
zal ik rechtsingang verlenen” → stelling voor de rechter bewijzen
- Ubi remedium, ibi ius: “Waar een rechtsmiddel is, daar is ook een recht”
VB: procesrecht
- Vandaag: ik heb een recht, dus ik mag procederen
- Romeinen: kan ik procederen? (kijken naar Edict) → ik mag procederen, dus ik
heb een recht
3. Het Romeinse recht gaat uit van een concrete casuspositie, het huidige
(continentaal-Europese) privaatrecht gaat uit van een geschreven wettekst of van een
algemeen rechtsbeginsel
Rescripten (ook een deel van de teksten van de keizers in de Codex): antwoord van
de keizer op een rechtsvraag. Antwoord: “als het waar is wat je zegt, dan moet het zo
en zo en zo”. De persoon in kwestie moet dit dan bewijzen voor de lokale rechter. De
keizer geeft dus een voorschrift voor het oplossen van de casus, gekoppeld aan een
concreet geval. Verzameling in de Codex van al deze teksten (door Justinianus)
waarin de keizer geantwoord heeft, krijgt een algemene betekenis. Dit doet denken
aan het Hof van Cassatie. Het Hof beslist ook één zaak tegelijk, maar dit wordt
gepubliceerd en algemene overwegingen worden dan gebruikt door lagere rechters.
- Vandaag: geschreven wetteksten (wetboek)
- Romeinen: recht wordt bedacht vanuit het concreet geval → Romeinse juristen
schrijven neer hoe zij een bepaald geval hebben opgelost en waarom (men gaat
uit de van de concrete casus) = casuïstisch
7
, Camille De Ridder
4. De Romeinse staat was nog geen rechtsstaat
- Geen scheiding der machten
- Geen duidelijke grondrechten in een Grondwet
Er was geen volstrekte willekeur, maar ook nog geen moderne rechtstaat (waarbij ook
de overheid duidelijk aan het recht onderworpen is). Er was wel iéts van rechts-
bescherming, maar nog lang niet alle garanties van de moderne rechtsstaat.
5. De rechtsbronnen hebben een andere hiërarchie: de verhouding tussen wetgeving,
rechtspraak en rechtswetenschap is in de tijd veranderd
Grondwet bovenaan, en daarboven nog bepalingen van bijvoorbeeld het EVRM. Dit
hadden de Romeinen niet. Teksten keizer, jurist, oude wet, gewoonterecht = allemaal
op hetzelfde niveau. Men kon zelf de toepasselijke elementen uitvissen.
Studie van het Romeinse recht is in twee opzichten nodig en nuttig, ook voor nu
1. Vanwege de mogelijkheid tot het vergelijken van rechtsregels en rechtsstelsels (=
rechtsvergelijking)
2. Vanwege het streven naar eenvormig (privaat)recht in de Europese Unie
- Unidroit (niet Europees, waar globaal) → regels voor internationale handel
- Commissie-Lando → contractenrecht
- Gandolfi (Pavia-Group) → Von Bar → concrete regels voor contractenrecht
- European Group on Tort Law (Tilburg) → onrechtmatige daad
- The Common Core of European Private Law → privaatrecht
Chronologie algemeen
Klassieke oudheid: 500 V.Chr. – 500 n.Chr.
Middeleeuwen: 500 – 1500
Nieuwe tijd: 1500 – …
8
, Camille De Ridder
Romeinse chronologie
Koningstijd: 753/650 v.Chr. – 509 v.Chr.
Republiek: 509 v.Chr. – 27 v.Chr.
Principaat: 27 v.Chr. – 284
Dominaat: 284 – 476/565 (of 1453?)
Koningstijd: instituties en rechtsbronnen
- Absoluut koningschap
- Koning heeft imperium: volledige staatsmacht (UM, WM, RM) in handen van de
koning
Republiek:
Instituties:
- Twee consuls oefenen gezamenlijk het imperium uit
- Collegialiteit (controle) en annuïteit (ambt van één jaar) = moderne checks and
balances
- Patriciërs: rijken, bezitters, oefenen staatsgezag uit, privilege rechtspraak,
mogelijkheid om consul te worden (strijd met plebejers)
- Plebejers: o.a. arbeid, ontwikkeling Romeinse recht → achtergrond emancipatie
plebejers
- Twaalf Tafelen: plebejers zouden niet verder werken vooraleer de patriciërs het
recht opschreven
- Leges Liciniae Sextiae (367 v.Chr.): praetor (urbanus) = belangrijkste Romeinse
magistraat → mag recht ontwikkelen (aanvullen, verbeteren) en toepassen +
maakt het Edict
- Praetor peregrinus (242 v.Chr.): rechtszaken beslechten waarbij vreemdelingen
betrokken waren → ius gentium, volkenrecht (gedeeld recht van alle volkeren
rond de Middelandse zee, algemeen handelsrecht).
9
, Camille De Ridder
Daaruit komen consensuele contracten voort = vernieuwing. Je hebt een
contract omdat je het met elkaar eens bent en dat voldoende blijkt (geen formele
voorwaarden, niet neerschrijven) → minder formeel dan het oudere recht
Ook gebaseerd op goede trouw of bona fides: hoe horen we ons netjes ten
opzichte van elkaar te gedragen → maatstaf onderlinge omgang van mensen
Rechtsbronnen:
- Twaalf Tafelen (451 – 450 v.Chr.): oudste opgetekende recht
- Wetten (leges): besluiten van de volksvergadering (comitia centuriata) op
voorstel van de magistraat, meestal de consul (laatste wet 96 n.Chr.) → lastig
bijeen te roepen
- Plebiscita: besluiten van het concilium plebis op voorstel van een volkstribuun,
sinds de lex Hortensia (287 v.Chr.) verbindend voor alle Romeinse burgers
- Senaatsbesluiten (senatus consulta): vooral van belang in de eerste eeuw voor
Christus, met name ook voor het privaatrecht (erfrecht) = ex-magistraten
- Edicten van de magistraten, vooral de praetor (bestond sinds 367 v.Chr.): de
edicten zijn rechtsmiddelen-catalogi, waarin de burgers kunnen zien in welke
gevallen zij via de magistraat toegang kunnen krijgen tot de rechter
- Gewoonterecht
- Juristenrecht (“gestold” gewoonterecht)
Juristen:
- Toenemend belang van de rechtswetenschap als rechtsbron
- Taak van de juristen
- Cavere: opstellen van allerlei juridische documenten
- Respondere: geven van juridisch advies
- Agere: verlenen van procesbijstand voor de praetor (“dit past toch in het Edict”)
- 100 v.Chr.: Quintus Mucius Scaevola: toepassing van het onderscheid
genus/species (= eerste jurist die een rechtswetenschappelijke activiteit
uitoefent → begin juridische wetenschap)
10