Samenvatting consumentengedrag
Hoofdstuk 1
1.1 Een definitie van consumentengedrag
Consumentengedrag: Consumentengedrag betreft mentale en fysieke handelingen, met hun
aanleidingen, oorzaken en gevolgen, van individuele en (meestal) kleine groepen, m.b.t.
oriëntatie, aanschaf, gebruik, onderhoud, en afdanken, van schaarse goederen en diensten,
uit de commerciële-, overheids- en huishoudelijke sector, leidend tot functievervulling en het
bereiken van doelen en waarden en hiermee tot tevredenheid en welzijn, lettend op korte-
en langetermijneffecten, de individuele en maatschappelijke gevolgen.
Laten we de definitie ontleden.
Mentale en fysieke handelingen: consumentengedrag wijst erop dat niet alleen fysieke
handelingen, zoals afrekenen aan de kassa, consumentengedrag vormen, maar ook de
cognitieve activiteiten die voorafgaan aan dit gedrag.
Aanleidingen, oorzaken en gevolgen: De aanleiding voor koopgedrag kan door verschillende
zaken ontstaan. Bv verandering van perceptie, ontstaan van behoeftes,…
Individuele en (meestal) kleine groepen: Consumentengedrag zal beïnvloed worden door de
noden van een persoon, of door de noden van zijn gezin of vrienden.
Oriëntatie, aanschaf, gebruik en afdanken: Het nadenken over wat je wilt, behoort tot de
oriëntatiefase, daarna komt de aanschaf,… dit vormt een cyclus waarop e verder gaan in
hoofdstuk 7.
Van schaarse goederen en diensten: We spreken enkel over consumentengedrag als het gaat
over goederen en diensten, die geld kosten. Goederen zijn tastbaar en concreet, diensten zijn
ontastbaar of abstract. Vaak hebben goederen ook ontastbare eigenschappen zoals imago.
1
,Uit de commerciële sector, overheidssector: Deze producten en diensten kunnen afkomstig
zijn van commerciële organisatie, de overheid en het huishouden. Commerciële organisatie
zijn bedrijven die goederen en diensten produceren met de bedoeling daar zelf beter van te
worden.
De overheid levert eveneens diensten aan de burgers. In dat geval betaalt de consument niet
de marktprijs, maar een afgesproken prijs. Bv het volgen van onderwijs, openbaarvervoer,…
Huishoudelijke productie wil zeggen dat huishoudens niet alleen consumeren, maar ook
kunnen produceren wat ze gebruiken. Bv de grondstoffen van het middageten zelf aan te
kopen en zelf te bereiden. Dit wordt ook wel prosumptie (productie en consumptie
samengevoegd) genoemd.
Leidend tot functie vervulling en het bereiken van doelen en waarden: De aankoop en het
gebruik van een product geeft aanleiding tot functievervulling en hiermee samenhangend tot
tevredenheid en welzijn.
1.2 Wat is het aanbod van goederen en diensten?
Producten doorlopen een levenscyclus. Deze productlevenscyclus geeft het verband aan
tussen de bezitsgraad van het product en het tijdsverloop. De PLC worden verveeld in 4
fasen: introductie-, groei-, volwassenheids- en eindfase
1.2.1 Van schaarste naar overvloed
Voor de industriële revolutie was er een schaarste aan noodzakelijke goederen. Na de
revolutie ging alles beter. De Duitse staticus E. Engels bestudeerde de samenhang tussen het
toenemende inkomen van gezinnen en hun uitgaven voor noodzakelijke, inferieure en
luxegoederen.
Noodzakelijke goederen
Noodzakelijke goederen zijn goederen zoals voeding,… Zonder noodzakelijke goederen kan
men niet overleven. Bij een toenemend inkomen zal procentueel minder woerden
uitgegeven aan noodzakelijke goederen.
Inferieure goederen
Inferieure goederen zijn goederen waaraan minder wordt uitgegeven naar mate het inkomen
stijgt. Tweedehandskleding is hier een goed voorbeeld van.
2
,Luxegoederen
Consumenten geven relatief meer uit aan luxegoederen naarmate het inkomen stijgt?
Luxegoederen zijn goederen die niet levensnoodzakelijk zijn, maar enkel het leven
aangenamer maken.
1.2.2
Door de industriële revolutie werden allerlei goederen beschikbaar voor de massa. De
koopkracht nam toe en hierdoor kreeg de consument beschikking over een discretionair
(=vrij) te besteden inkomen. Vanaf dat ogenblik kunnen de bedtedingen niet meer
rechtstreeks afgeleid worden uit de inkomens. Katona begreep dat als eerste en trachtte de
consumentenopinie inzake de ontwikkeling van bestedingen te meten met de index van
consumentenvertrouwen (ICV). Om de ICV te meten gebruikte hij enkele korte vragen:
Welk is uw visie op de economie?
Hoe verwacht u dat uw gezinsinkomen zal evolueren?
Is het nu het geschikte moment om duurzame goederen aan te schaffen?
3
, 1.2.3 Een consumptiemaatschappij
Sinds +/- 1960 (golden 60’s / baby boomers) is er een overgang van schaarste naar overvloed.
We spreken over consumptiecultuur. De cultuur wordt gekenmerkt door 4 elementen:
1. De consumptie bevindt zich op een hoog niveau, ver boven het overlevingsniveau. De
rol van inferieure goederen neemt af en de luxegoederen komen meer op de
voorgrond.
2. Goederen worden vooral verworven via aankoop en minder door eigen productie.
Hierdoor ontstaan comparatieve voordelen, waardoor meer geconsumeerd kan
worden.
3. Consumptie en overconsumptie worden over het algemeen aanvaard.
4. Mensen evalueren anderen en zichzelf in termen van stijl van consumeren.
Consumenten gebruiken de stijl van consumeren om tot een bepaald groep te
behoren. Bv audi, bmw,…
Er zijn een aantal oorzaken voor het ontstaan van een consumptiemaatschappij:
Het aanbod van goederen en diensten wordt verbeterd door de comparatieve
voordelen en de verbeterde voordelen. Comparatieve voordelen ontstaan wanneer
mensen enkele de activiteiten waarin ze goed zijn doen en de andere activiteiten
overlaten aan anderen
Het toenemende inkomen heeft bijgedragen tot een grotere vraag naar goederen. In
samenhang met dit toenemende inkomen is er een psychologische ingesteldheid
ontstaan waardoor mensen de drang hebben om meer te bezitten (materialisme).
Materialisme komt vooral voor in de westerse landen.
Reclame stimuleert niet alleen het gebruik van bepaalde producten of merken, maar
ook het algemene gebruik van dergelijke producten.
De Wet van Ricardo = de wet van de comparatieve kosten
4