MEDIA-ETHIEK
1. INTRODUCTIE TOT ETHIEK EN MEDIA-ETHIEK
CONCEPTEN: LEG UIT
Theoretische filosofie
Eén van de twee grote disciplines waarin filosofie wordt opgedeeld (naast praktische
filosofie). Voorbeelden van theoretische filosofie zijn metafysica, wetenschapsfilosofie,
wijsgerige antropologie (= Hoe denken wij na als mensen? Is er een algemene manier
waarop wij als mensen nadenken of zijn er verschillende culturen die op een andere
manier nadenken?) en kenleer (= Wat kunnen we kennen? Hoe kunnen we kennen?). In
deze disciplines stelt men zich algemene theoretische vragen over wat de mens nu
eigenlijk is, wat de wereld is, wat het universum is, .... Sinds de moderniteit is veel van dit
domein overgenomen door de exacte wetenschappen. Toch is theoretische filosofie nog
steeds belangrijk. Filosofen reflecteren immers kritisch over vele vragen die in de
wetenschap aan bod komen en proberen deze te verhelderen (bv. Wat is eigenlijk
wetenschappelijke kennis? Is iets pas wetenschappelijk als we er voldoende empirisch
bewijs voor hebben?).
Praktische filosofie
Eén van de twee grote disciplines waarin filosofie wordt opgedeeld (naast theoretische
filosofie). Met praktische filosofie bedoelen we disciplines zoals de ethiek, de politieke
filosofie en de sociale filosofie. In de politieke filosofie denkt men na over vraagstukken
rond politiek, en macht. Men analyseert structuren zoals het kapitalisme en
communisme. In de sociale filosofie denkt men na over het ontstaan van en het wezen
van een maatschappij en de verhouding tussen individu en structuur.
Gedachte-experiment
Fictieve casus waarmee men bepaalde filosofische intuïties wil toetsen of oproepen,
zonder daadwerkelijk experimenten uit te voeren. Het zijn wat-als constructies die ons
helpen nadenken over morele en conceptuele dilemma’s (“beeld je in dat ... zou je er dan
anders tegenover staan?”). Bv. Judith Jarvis Thomson met een heel
beroemd gedachte-experiment in de toegpaste ethiek (bio-ethiek)
over abortus dat ook heel veel controverse heeft opgeleverd (bv. het
doet geen recht aan de ervaring van vrouwen om zwanger te zijn en
eventueel moeder te worden, het stelt het te simplistisch en abstract voor). Ze worden
niet alleen in de filosofie gebruikt, maar ook in de wetenschap. De laatste twintig jaar is
er wel wat kritiek gekomen binnen de filosofie op het gebruik van gedachte-experimenten
‘vanuit de luie zetel’. Vaak worden gedachte-experimenten immers gebruikt om bepaalde
conclusies te trekken of filosofische waarheden te poneren. Maar kan je dat wel doen
vanuit je ‘luie zetel’?
Experimentele filosofie
Methodes uit de psychologie en sociologie om intuïties te testen, gebruikt door een aantal
filosofen sinds het begin van deze eeuw. In deze experimentele filosofie gaat het dan vaak
over het in vraag stellen van de functie van gedachte-experimenten en de filosofische
1
,intuïties die zij zouden uitlokken. Er is namelijk een tendens in de filosofie om dingen heel
ingewikkeld voor te stellen en zo een beetje afstand te nemen van de specifieke ervaring
die mensen doormaken. Experimentele filosofen tonen aan dat filosofische intuïties
kunnen verschillen tussen verschillende populaties. Wat één filosoof vanzelfsprekend
vindt is het niet altijd (® fouten). Zo laat het ons bijvoorbeeld zien dat de waarden en
gedachten waar men vaak in de Westerse filosofie vanuit gegaan is, misschien minder
universeel zijn als gedacht. Dus ‘Weird’ (Western Educated Industrialized Rich
Democratic) intuïties worden niet altijd gedeeld tussen verschillende culturen (® bias).
Voorbeeld: Experimentele filosofie toegepast op ethiek / ethisch vraagstuk
om ons af te vragen of bepaalde conceptuele verhelderingen of gedachte-
experimenten die we maken wel zo zelfverklarend of intuïtief zijn als
mensen in boeken schrijven (om te checken of iedereen die intuïties die
mensen zogezegd zouden hebben wel heeft). Dit onderzoek toont aan dat we wel rekening
moeten houden met de empirische feiten en context: als je op heel abstract niveau over
dingen redeneert kan je voorbijgaan aan het feit dat mensen andere argumenten hebben,
maar als je de vraag aan andere stelt, kan je andere argumenten vinden en op die manier
reflectief een stuk verder geraken
Moraliteit
De gemeenschappelijke notie van goed en kwaad binnen een bepaalde
gemeenschap. Het is een sociale institutie met een eigen geschiedenis, en een code van
regels en principes, gebaseerd op een fundamentele notie van goed en kwaad, die
verworven wordt door opvoeding, gewoonte en cultuur en door dewelke de handelingen
en oordelen van mensen geleid worden. Moraliteit refereert dus naar een notie van goed
en kwaad en is iets gemeenschappelijks. De individuele dimensie van moraliteit is
belangrijk, maar er is niet zoiets als louter privé-moraal, net zoals er niet zoiets is als louter
privé-taal. Moraliteit, cultuur en opvoeding zijn verstrengeld.
Ethiek
Ethiek verwees vroeger (Aristoteles) naar de zoektocht naar het hoogste goed of “het
goede leven”. Tegenwoordig wordt het gehanteerd als een synoniem van morele filosofie
en verwijst het dus naar de studie van en de zoektocht naar de principes die het
fundament zijn van normen en waarden die we met zen allen delen in een specifieke
gemeenschap. In andere woorden, ethiek is de reflectie over moraliteit / het goede. De
ethische reflectie, het nadenken over moraliteit en over waarden en normen, heeft veel
dimensies, van strikt rationeel en normatief tot emotief en empathisch. Deze dimensies
(gevoel en rede, regels en sensibiliteit aan waarden) kunnen we associëren met
verschillende types van morele reflectie en met verschillende morele theorieën.
Egoïstische voorzichtigheid
Gedrag waarbij iemand handelt vanuit eigenbelang. De term wordt door filosoof Thomas
Hobbes als basis gebruikt in zijn verklaring voor de vraag waarom we gevoelig zijn voor
moraliteit. Hobbes stelt dat de mens een wolf is onder wolven. In het begin van de
menselijke geschiedenis waren er namelijk slechts weinig mensen en veel bronnen en
voedsel. Echter, toen de bevolking groeide moesten mensen met elkaar in competitie
gaan over die bronnen. Individuën raakten verwikkeld in een bittere strijd om te overleven.
2
,Enkel de sterksten haalden het. In dit harde klimaat verscheen het sociale contract: men
dacht dat het in ieders belang was dat men zich hield aan een set van ethische regels en
normen. Deze regels werden geïnstitutionaliseerd in wetten en afgedwongen door de
staat. Dus we zijn niet gevoelig voor moraliteit omdat we iets geven om de ander, maar
vooral omdat we iets geven om onszelf.
OPEN VRAGEN
Situeer media-ethiek in het grotere vakgebied van filosofie, en ten opzichte van
andere disciplines.
Media-ethiek is een subdiscipline van de
toegepaste ethiek, dat op zijn beurt een
deelgebied is van de ethiek. Ethiek wordt over het
algemeen beschouwd als een onderdeel van de
filosofie, hoewel sommigen ethiek en filosofie ook
als twee aparte vakgebieden beschouwen. Maar
net als andere vormen van toegepaste ethiek, is
media-ethiek ook een sterk interdisciplinair veld.
De media-ethicus heeft niet per definitie een
diploma in de filosofie, maar kan bijvoorbeeld ook een communicatiewetenschapper of
journalist zijn die zich vervolgens heeft toegelegd op ethische vragen. Ook juristen die zich
bezighouden met mediarecht denken vanzelfsprekend na over ethische vraagstukken.
Dus media-ethiek is het samenkomen van het meer conceptueel nadenken (ethische
vraagstukken) met een specifieke beroepsgroep of discipline.
Welke methode(n) gebruiken filosofen om tot bepaalde conclusies te komen?
De filosofische methode omvat niet louter een expressie van eigen opinies; je hebt
argumenten nodig (kritiek en bekritiseerbaar, helder en doordacht). Filosofie is dus een
discipline waarin men probeert op een heldere en grondige manier over bepaalde zaken
na te denken. In dat opzicht verschilt de filosofie van andere vormen van ‘nadenken’ op
verschillende manieren; de filosofische methode bestaat met andere woorden uit drie
elementen. 1) Filosofie denkt na over de betekenis van concepten. Bepaalde begrippen
die we in het dagelijkse leven als vanzelfsprekend beschouwen zijn dat namelijk vaak niet
als we er wat dieper over nadenken. Bv. Wat is autisme? Wat is een maatschappij? Wat
bedoelen we eigenlijk met een ziekte? Is het de aanwezigheid van een aantoonbare
biologische oorzaak, is het een afwijking van het gemiddelde of heeft het te maken met
hoe mensen typisch functioneren? 2) Filosofie stelt bepaalde algemeen gangbare
opvattingen in vraag. Het is niet omdat we altijd iets gedacht hebben, dat het ook zo is. Je
moet het in vraag stellen en de argumenten bekijken. Bv. de aanname dat
wetenschappelijke kennis lineair en cumulatief is: wetenschapsfilosofen hebben
beargumenteerd dat in de wetenschap het niet louter gaat om steeds meer en betere
kennis te verwerven, maar dat wetenschappers ook geleid worden door andere
invloeden, zoals wat men maatschappelijk aanvaardbaard vindt. 3) Filosofen gebruiken
gedachte-experimenten. Eerder dan zelf wetenschappelijke data te genereren door
experimenten te doen, ontwikkelen filosofen theorieën op basis van data uit hun
interessegebied. Ze gebruiken daarbij vaak gedachte-experimenten. Gedachte-
experimenten zijn vaak fictieve casussen waarmee men bepaalde filosofische intuïties
3
,wil toetsen of oproepen (= wat-als constructies: “beeld je in dat ... zou je er dan anders
tegenover staan?”). Bv. Derek Parfit die het voorbeeld van een ‘teletransporter’ gebruikt
als heel ver gevorderd theoretisch gedachte-experiment rond het concept van de
persoonlijke identiteit.
Welke verschillende takken bestaan er binnen de ethiek?
Er zijn twee niet-normatieve takken (die dichter liggen bij de theoretische filosofie en
gewoon beschrijven) en twee normatieve takken (die kaders geven over hoe we kunnen
nadenken over ethische problemen, waarin ethici op zoek gaan naar morele theorieën).
1) De twee niet-normatieve takken zijn beschrijvende ethiek of moraalwetenschappen en
meta-ethiek. a) In beschrijvende ethiek of moraalwetenschappen wordt de moraliteit
benadert vanuit het gezichtspunt van de humane wetenschappen, zoals sociologie,
psychologie en culturele antropologie. Bv. verschillende stadia van morele ontwikkeling
bij kinderen bestudeerden in de zorgethiek. b) Meta-ethiek onderzoekt vragen zoals
waarom mensen moreel zijn en hoe mensen moreel zijn (bv. is het genoeg om je schuldig
te voelen, of moet je ook de rationele overtuiging hebben dat je iets fouts gedaan hebt?).
Filosofen kijken dan bijvoorbeeld naar de geschiedenis, de sociale wetenschappen en de
biologie om te begrijpen waarom mensen moreel gevoelig zijn. Meta-ethiek bestudeert
ook concepten zoals goed en kwaad en rechtvaardigheid. 2) De twee normatieve takken
zijn algemene normatieve ethiek en toegepaste ethiek. c) In algemene normatieve
ethiek stelt men in het algemeen de vraag welk soort van gedrag goed en slecht is (“wat
is moreel goed”). Ethici proberen de basisprincipes van moraliteit in rationele termen te
vatten en expliciet de verbinding te maken tussen het idee van goed en kwaad en
specifieke morele normen in een omvattende morele theorie. d) In toegepaste ethiek
worden zulke vragen gesteld in specifieke contexten. Specifieke morele dilemma’s uit
specifieke subdomeinen van menselijk handelen worden geanalyseerd en verduidelijkt
(bv. zakelijke ethiek of business ethics, bio-ethiek en media-ethiek).
Wat zeggen Thomas Hobbes en Frans de Waal over het ontstaan van moraliteit?
Thomas Hobbes (1588-1679) ontwikkelde een theorie in de meta-ethiek. Hierin benadrukt
hij de strijd om het bestaan en stelt hij dat ethiek vooral van toepassing is op mensen in
gemeenschap. Dit idee is gebaseerd op egoïstische voorzichtigheid; de mens is
namelijk een wolf onder wolven. We zijn niet gevoelig voor moraliteit omdat we iets geven
om de ander, maar vooral omdat we iets geven om onszelf. Hobbes stelt dat in het begin
van de menselijke geschiedenis er slechts weinig mensen waren en veel bronnen en
voedsel. Echter, toen de bevolking groeide moesten mensen met elkaar in competitie
gaan over die bronnen. Individuen raakten verwikkeld in een bittere strijd om te overleven.
Enkel de sterksten haalden het en er ontstaat dus angst om iemand tegen te komen die
toevallig sterker is dan jou. In dit harde klimaat verscheen het sociale contract: men
dacht dat het in ieders belang was dat men zich hield aan een set van ethische regels en
normen. Deze regels werden geïnstitutionaliseerd in wetten en afgedwongen door de
staat. De reden waarom we gevoelig zijn voor moraliteit is dus omdat we met z’n allen
overeengekomen zijn van: “in de natuurlijke toestand willen allemaal competitief zijn en
omdat dat niet leefbaar is, maken we een contract”. De morele gevoeligheid is de
gevoeligheid aan mensen die dat impliciet sociaal contract overtreden en is dus eigenlijk
vanuit een egoïstische voorzichtigheid. Dus Hobbes zegt: je hebt een hele wereld en alle
beesten willen elkaar vermoorden. De mens wil dit ook maar wij zijn slim genoeg om door
4
,te hebben dat we dat beter niet altijd doen en dat we een contract opstellen. Volgens
Hobbes zijn mensen dus speciaal omdat ze wel een gevoel hebben voor moraliteit terwijl
dieren dit niet hebben. Frans de Waal (°1948) heeft vervolgens met empirisch onderzoek
aangetoond dat er een biologische basis van eerlijkheid en altruïsme bestaat. Dit
betekent dat gevoeligheid aan eerlijkheid en altruïsme, die beschouwd worden als
voorwaarden voor moraliteit, ook bij dieren voorkomen. Het gevoel van
onrechtvaardigheid is dus niet persé iets specifiek menselijk. Bv. De apen moeten een
taak uitvoeren. Aap 1 voert een taak uit en krijgt als beloning komkommer. De aap vindt
dit oké. Daarna voert aap 2 de taak uit en krijgt die een druif als beloning. Aap 1 ziet dit en
wanneer die na het uitvoeren van de taak opnieuw komkommer krijgt, is die boos. De
andere aap krijgt namelijk een betere beloning voor het uitvoeren van dezelfde taak en dit
is dus oneerlijk. Natuurlijk wordt menselijke moraliteit door velen beschouwd als anders
dan de moraliteit van niet-menselijke dieren. Er is in onze moraliteit namelijk een rol
weggelegd voor religie en voor het concept van taboe, wat misschien niet zo is bij niet-
menselijke dieren.
2. MORELE THEORIEËN BINNEN DE ALGEMENE NORMATIEVE ETHIEK
CONCEPTEN: LEG UIT
Utilitarisme
Eén van de vijf morele theorieën die stelt dat een daad goed is als ze ‘het grootste goed
voor het grootste aantal mensen bewerkstelligt’. Er is hier dus sprake van een kosten-
baten analyse: je weegt af wat het zou kosten om iets te doen en wat er de gevolgen van
zijn. Op basis daarvan gaat het acties indelen in goed en slecht. Het utilitarisme is de
bekendste vorm van het consequentialisme (= een morele theorie die bepaalde acties
evalueert op basis van de gevolgen van die acties).
De term ‘utilitarisme’ werd bedacht door Jeremy Bentham. Hij stelde een hedonistische
calculus voor om te berekenen wat goede gevolgen zijn; de beste daad is die daad die de
meeste mensen plezier bezorgt (ó de minste mensen pijn bezorgt). Het gebruik van genot
als basis voor baten werd door veel filosofen in vraag gesteld en uiteindelijk weerlegd met
de Experience Machine van Nozick.
Voorbeeld: het trolley-experiment. Suppose that you are the driver
of a trolley. At a certain point you notice that there are five people
on the tracks, which you will certainly kill if you continue on the
present track. You can switch your trolley to another track, there is
one person, who will certainly be killed. What should you do? Het utilitarisme zou zeggen
dat je de wissel moet verzetten zodanig dat er maar 1 persoon doodgaat (want het
utilitarisme is gericht op de gevolgen en 5 doden is meer dan 1 dode).
Hedonisme
Het hedonisme is de leer binnen de ethiek die stelt dat genot het hoogste goed is. Dus als
een handeling je geen plezier geeft of je niet in staat stelt pijn te vermijden, dan is die
handeling niet goed voor je. Jeremy Bentham stelde, in de context van het utilitarisme, een
hedonistische calculus voor om te berekenen wat goede gevolgen zijn; de beste daad is
5
,die daad die de meeste mensen plezier bezorgt (ó de minste mensen pijn bezorgt). Bv.
Wat zouden hedonisten zeggen over euthanasie? Hedonisten zouden zeggen dat je
euthanasie moet toelaten als het persoonlijk lijden zo extreem wordt dat het niet meer
vergelijkbaar is met de pijn van het verlies van de overgebleven. Het gebruik van genot als
basis voor baten werd door veel filosofen in vraag gesteld en uiteindelijk weerlegd met de
Experience Machine van Nozick.
Ervaringsmachine
The experience machine is een gedachte-experiment beschreven door Robert Nozick
om het gebruik van genot als basis voor baten (hedonisme) in vraag te stellen. Het
gedachte-experiment gaat als volgt: “Stel je voor dat er een machine bestaat die je
ervaringen geeft die genot verschapen. Volgens de hedonistische benadering zou louter
de ervaring die je genot verschaft (bv. de loutere ervaring van een wedstrijd te winnen)
evenwaardig zijn aan het stellen van de eigenlijke handelingen die je genot verschapen
(bv. werkelijk een wedstrijd winnen). De overgrote meerderheid van mensen geeft er
echter de voorkeur aan om handelingen te stellen die genot verschapen in plaats van
illusies te ervaren die genot verschapen. Enkel mensen die extreem lijden of pijn hebben
zouden de illusie boven de minder aangename werkelijkheid verkiezen. Hedonisme is
bijgevolg gebaseerd op een foute aanname.”
Preferentie-utilitarisme
In de twintigste eeuw probeerde men de problemen met een hedonistische interpretatie
van het nutsprincipe nog verder uit te klaren door te stellen dat het goede moet
gedefinieerd worden als de bevrediging van voorkeuren eerder dan het verschapen van
genot (weg van nadruk op plezier/pijn). Voorkeuren zijn lang niet altijd louter puur
hedonistisch, sommigen verkiezen bijvoorbeeld om tijd te spenderen aan het bezoeken
van een opvangtehuis voor daklozen dan aan plezier maken door uit te gaan. We moeten
dus niet een universele hiërarchie van voorkeuren opstellen, maar respect hebben voor
andermans voorkeuren (bv. iemand die verkiest als monnik te leven).
Handelingsutilitarisme
Act utilitarianism is een verdere uitwerking van het utilitarisme die vereist dat elke actie
afzonderlijk behandeld wordt (of elke handeling op zich beschouwd wordt). Het zou
bijvoorbeeld aanvaardbaar zijn om te liegen tegen je echtgenoot wanneer je hem
bedrogen hebt omdat de waarheid hem zou kwetsen en uiteindelijk lijden zou veroorzaken
bij alle betrokkenen.
Regelutilitarisme
Verdere uitwerking van het utilitarisme die voorstelt om regels een rol te geven binnen de
utilitaristische calculus. Je moet niet kijken naar de geïsoleerde handeling maar het
vereist dat een handeling beoordeeld wordt op basis van meer algemene regels die
verondersteld worden geluk te maximaliseren (een stap richting deontologie). In
regelutilitarisme moeten regels dus gevolgd worden omdat dit uiteindelijk de
maatschappij ten goede komt. De intentie van de persoon die de regels volgt doet er dus
niet echt toe (ze kan dit onbewust doen of omdat ze het gewoon leuk vindt om bv. de
waarheid te spreken of niemand te vermoorden). Liegen is dus niet goed omdat dat
uiteindelijk de fundamenten van een samenleving ondergraaft en zo tot minder welzijn
6
,leidt (als iedereen op elk moment zou kunnen liegen, dan voelen we ons allemaal
onbehaaglijk). We hebben dus wel regels nodig om tot dat maximum geluk te komen.
Speciesisme
Een moreel onderscheid maken tussen menselijke en niet-menselijke dieren
(analoog aan racisme of seksisme). Het betekent dat men verschillende waarden
toeschrijft aan wezens enkel gebaseerd op het feit dat ze al dan niet tot het menselijke ras
behoren. Peter Singer gebruikte deze term ter verdediging van dierenrechten. Hij is een
utilitaristische filosoof want het utilitarisme doet niet aan speciesisme; het is ethisch
progressief omdat het ieder die geluk kan ervaren als relevant voor morele consideratie
beschouwt, dus ook vrouwen en dieren.
Supererogatorisch
Dit betekent ‘goed, maar meer dan wat moreel strikt noodzakelijk is’. Peter Singer
verpreidt zijn utilitarisme zo wijd dat je voor hem bij elke handeling moet denken of het de
beste handeling is voor het grootste goed. Een zwak punt van het utilitarisme is dan dat
het tot conclusies kan leiden die intuïtief supererogatorisch aanvoelen; met andere
woorden ze voelen aan alsof je niets meer kan doen. Bv. Je sneakers zij kapot en je wil
nieuwe sneakers kopen: Peter Singer zou zeggen dat je dit nog wel kan uitstellen want je
kan er op zich nog wel mee wandelen en er is ergens iemand op de wereld die met het
geld dat je erin zou steken iets beter zou kunnen doen (bv. uit de honger blijven).
Deontologische ethiek
Eén van de vijf morele theorieën, ook gekend als plichtenleer. In de deontologische
ethiek moeten regels gevolgd worden omdat het onze plicht is ze te volgen (uit
plichtbesef). De intentie doet er dus toe. Sommige daden zijn namelijk slecht, ongeacht
de goede gevolgen en sommige daden zijn goed, ongeacht de slechte gevolgen. Volgens
de theorie is het dus ethisch onvoldoende om een goede uitkomst te verzekeren (dus om
enkel uit te gaan van de gevolgen van een actie, utilitarisme). Intentie is namelijk ook
belangrijk; je moet ook het goede doen omdat je dat zelf wilde (en niet enkel omdat de
berekening zegt dat dit het beste is). De intentie maakt dus het verschil tussen goede en
slechte daden.
De deontologische ethiek of plichtenleer (plichtethiek) wordt vooral geassocieerd met de
filosoof Immanuel Kant. Zijn theorie zegt dat elke persoon een rationeel wezen is en vrij is
om zichzelf autonoom de wet te stellen. Deze waardigheid en autonomie moet te allen
tijde gerespecteerd worden. Daarom moeten mensen behandeld worden als doelen, en
niet louter als middelen. Voor Kant is ‘moraliteit’ gelijk aan handelen volgens de
categorische imperatief in plaats van de hypothetische imperatief; namelijk het goede is
‘wat je als universele wet kan willen’.
Hypothetische imperatief
Eén van de twee vormen van ‘moeten’ volgens Kant (naast de categorische imperatief).
Gedragsregels die slechts voorwaardelijk gelden, om iets te bereiken: “Als je X wil,
moet je Y doen”. Deze ethische voorschriften gelden niet voor iedereen, ze zijn niet
universeel en wel gebonden aan een specifieke context. Bv. ‘Als je cool wil zijn dan moet
je de meest modieuze kleren kopen’, ‘Als je de lotto wil winnen, moet je een lotje kopen’.
7
, Categorische imperatief
Eén van de twee vormen van ‘moeten’ volgens Kant (naast de hypothetische imperatief).
Handelen volgens de categorische imperatief betekent handelen volgens maximes, of
gedragsregels, die veralgemeend kunnen worden. Deze gedragsregels of ethische
voorschriften verplichten elk rationeel wezen, ze zijn dan ook universeel geldig en niet
gebonden aan een specifieke context: “Je moet Y doen/Je mag Y niet doen” (ze zijn niet
slechts voorwaardelijk geldig). Het zijn plichten gegrond in de rede. Bv. ‘Je mag niet
moorden’, ‘Je mag niet stelen’, Je mag niet liegen’. We zouden zelf misschien wel af en toe
willen liegen, maar we kunnen niet willen dat ‘je mag liegen’ een universele wet wordt.
Het categorisch imperatief kan op verschillende manieren geformuleerd worden. 1)
Eerste formulering van de Categorische imperatief (Gouden regel): “Handel steeds
volgens een dergelijke gedragsregel waarvan je tevens kunt willen dat die een universele
wet wordt”. Als je niet wil dat iemand jou iets aandoet, dan moet je dat ook niet iemand
anders aandoen. Bv. Ik vraag aan mijn vriend om mij geld te lenen, hoewel ik weet dat ik
het geld niet kan terugbetalen. Ik kan een valse belofte maken, als ik er voordeel uit kan.
Maar kan ik willen dat ‘een valse belofte maken’ een universele wet wordt? 2) Tweede
formulering van de Categorische imperatief (Respect for autonomy): “Handel steeds zo
dat je het menszijn, zowel in je eigen persoon als in die van elk ander, nooit louter als
middel, maar steeds tegelijk als doel beschouwt.” Als je als mens of persoon behandelt
wil worden, dan moet je altijd met andere mensen handelen op diezelfde manier, nooit
alsof ze gewoon een middel zijn tot het bereiken van je eigen doel. Bv. Ik vraag aan mijn
vriend mij geld te lenen, hoewel ik weet dat ik het niet kan terugbetalen. Gebruik ik mijn
vriend als een doel op zich of louter als middel om mijn doel te bereiken?
(Theorie van de) Rechtvaardigheid
Eén van de vijf morele theorieën, ook gekend als distributieve ethiek. Het is een meer
specifieke uitwerking van de persoonlijke Kantiaanse ethiek naar het beleid (dus een
sociale of politieke context), gericht op de vraag: Hoe kunnen we middelen zo
rechtvaardig mogelijk verdelen? De theorie van de rechtvaardigheid handelt dus over een
rechtvaardige maatschappij en is gebaseerd op een notie van het sociale contract. De
term rechtvaardigheid heeft veel mogelijke interpretaties: iets wat men verdient (bv.
criminelen dienen bestraft te worden) of iets waar men recht op heeft (bv. gratis
gezondheidszorg). Distributieve rechtvaardigheid verwijst naar de meest aangewezen
verdeling van bronnen onder de leden van de samenleving. Intuïtief voelen we aan dat dit
te maken heeft met eerlijkheid: iedereen moet gelijke kansen hebben (dit is niet hetzelfde
als gelijkheid). Een regime dat degenen die al bevoorrecht zijn nog zou bevoorrechten,
zouden wij als onrechtvaardig beschouwen.
John Rawls baseerde de theorie op een gedachte-experiment (de sluier van
onwetendheid). De uitkomst van dit gedachte-experiment zou een rechtvaardige
maatschappij zijn die aanvaardbaar zou zijn voor vrije en rationele mensen. Openbare
instellingen, instituties en wetten moeten dus niet enkel epiciënt zijn, maar ook
rechtvaardig zijn. Als ze onrechtvaardig zijn moeten ze hervormd of afgeschaft worden, en
het is de verantwoordelijkheid van individuen om ervoor te zorgen dat onze publieke
instellingen rechtvaardig zijn.
8