Naomi Bordon
Samenvatting staatsrecht
Tss = tussen I Vss = verschil(lend) I Wnr = wanneer. Studeer met codex ernaast en duid alles
daar aan à veel staat letterlijk in de artikelen en dus nutteloos uit het hoofd te leren!!
DEEL 1: de algemene beginselen van het Belgisch publiekrecht
Hoofdstuk 1: De Grondwet: basis van het Belgisch publiekrecht
Het ontstaan van België
• 4 oktober 1830: Belgische onafhankelijkheid (reactie tegen bewind Willem I)
• 7 februari 1831: afkondiging Belgische GW
• Belgische GW van 1831: reactie tegen Franse & Nederlandse periode
o Voor Franse revolutie: absolutisme à koning besloot zelf en alleen wie
gestraft moest worden + op welke manier.
o Franse Revolutie: fundamentele vernieuwingen
§ Verkozen parlement
§ Scheiding der machten
§ Basisrechten
Een grondwet, wat is dat eigenlijk?
Oprichten nieuwe staat = afkondigen grondwet.
à Regels omtrent organisatie instellingen, verhouding burgers – instellingen, verhouding
instellingen onderling.
Grondwet = hoofdlijnen staatsstructuur: bevat basisregels, daarom niet zo uitgebreid.
Verdere uitwerking in verdere wetten. Andere wetten moeten zien dat ze in
overeenstemming zijn met grondwet. Grondwet bevat rechtsregels en dus juridisch
afdwingbaar.
Strenge procedureregels om GW te wijzigen: 100 kamerleden moeten aanwezig zijn en 2/3
minstens moet ja stemmen vooraleer GW kan gewijzigd worden.
Basisbeginselen vd Belgische GW
• Invloed 19e -eeuwse liberalisme: rechten en vrijheden opgenomen in GW.
• Belangrijkste beginselen:
o Rechten en vrijheden uit titel II Gw. Vb. art. 25 Gw. Absoluut verbod op
censuur = publicatie bepaald boek/drukpers/audiovisuele media mag niet
verboden worden vooraleer het wordt uitgebracht. Mag dus wel eerst
uitgebracht worden om dan direct terug uit de handel gehaald te worden.
§ Link naar art. 10 EVRM: vrije meningsuiting à kan onderworpen
worden aan bepaalde sancties, formaliteiten, voorwaarden etc.
o Strikte omschrijving macht Koning: vandaag enkel nog ceremoniële macht,
amper echte wetgevende macht.
o Zachte scheiding der machten (zie verder).
1
,Naomi Bordon
Art. 105 Gw.: maakt duidelijk dat koning weinig macht heeft, enkel toegewezen
bevoegdheden à opgesomd in (grond)wet.
Art. 101 Gw.: ministers hebben grootste macht, want zij zijn degenen die rechtstreeks
worden verkozen door het volk. Moeten GEEN verantwoording afleggen aan koning.
Ministers wel verantwoordelijk tegenover parlement en senaat heeft sinds 2015 nog maar
kleine rol.
Hoofdstuk 2: de kenmerken van de Belgische Staat
Scheiding der machten
Montesquieu: Franse filosoof (“de l’esprit des lois”) à hij schreef een boek over de
onderscheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Volgens hem was er
enkel bij scheiding der machten politieke vrijheid in een staat. Elke macht wordt door een
andere beperkt en gecontroleerd, dus niet afhankelijk van elkaar, maar ze moeten
samenwerken en elkaar controleren.
Deelstaten in België = gemeenschappen en gewesten.
Hoogste macht ligt bij wetgevende macht, uitvoerende macht heeft dus altijd alleen maar
haar toegewezen bevoegdheden door wet.
Scheiding der machten staat niet letterlijk in grondwet! Wel af te leiden uit de structuur
hoe grondwet is opgesteld. Vb. art. 33 Gw. “Alle machten gaan uit van de Natie. Zij worden
uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald”.
à Wetgever heeft het als richtinggevend principe gehanteerd.
2
,Naomi Bordon
Macht ligt bij Natie (i.p.v. 1 persoon of groep personen) à Natie = het volk (ruim begrip
want zowel volk uit verleden, heden en toekomst). Bewegingsvrijheid machten is beperkt à
uitoefening overeenkomstig Gw.
Geen strikte maar relatieve/zachte scheiding der machten: onafhankelijk, maar moeten wel
nauw samenwerken à interdependentie (= wisselwerking) der machten.
• Bevoegdheid staatsorganen is niet tot hun hoofdfunctie beperkt, ook deelname aan
andere staatsfuncties.
• Autonomie van elke staatsmacht is relatief, goede werking staat vereist nauwe
samenwerking tussen de staatsmachten.
Op examen gaan we begrippen moeten geven/invullen wnr omschrijving wordt gegeven!
Examenvraag: geef een vb. van wisselwerking die er is tss vss machten.
Wisselwerking machten:
Krachtlijnen:
• Controle en samenwerking tussen WM & UM
• RM is onafhankelijk: voor het leven benoemd + geldelijk statuut bij wet vastgelegd
o Kan niet onderhandelen over loon en prestatie er dus ook niet van laten
afhangen à onafhankelijkheid waarborgen.
• Elke macht heeft bijkomende taken vb. Kamer van Volksvertegenwoordigers (KvV):
recht van onderzoek.
• Algemeen rechtsbeginsel: niet letterlijk in GW, door HvC wel beschouwd als
algemeen rechtsbeginsel.
3
, Naomi Bordon
België is een monarchie
= regeringsvorm waarbij hoogste gezag ligt bij monarch.
België: erfelijke, constitutionele (= staat in de GW) monarchie à art. 85 e.v. Gw.
Vrouwen hebben pas sinds 1991 ook recht op de troon.
Art. 88 Gw. Koning is onschendbaar: je kan hem niet dagvaarden wat zijn persoon betreft,
wel wat zijn vermogen betreft. Vb. er zijn werken aan de gang en die veroorzaken schade.
Hij is niet verantwoordelijk, de ministers wel.
à Verwarrend omdat koning de term behoudt voor de rest van zijn leven, maar het is enkel
de zetelende koning die onschendbaar is vb. koning Albert kan ondertussen wel gedagvaard
worden.
Art. 106 Gw. Onbekwaamheid om alleen te handelen: akte van koning kan alleen gevolgen
hebben indien ze door ministers mee wordt ondertekend. Wet moet dus ondertekend
worden door koning en bevoegde minister/staatssecretaris. Indien koning iets verkeerd
doet, moet minister verantwoording afleggen aan parlement, zelfs wnr het een verkeerde
uitspraak tijdens kerstspeech betreft.
Wel nog politieke invloed: koning moet bemiddelen, voorzitters vss partijen bijeenbrengen
wnr vb. regering valt of er regering moet gevormd worden na verkiezingen.
België is een representatieve, parlementaire democratie
Representatief: kiezers worden vertegenwoordigd.
Evolutie van het stemrecht 1831 – heden:
• Cijnskiesrecht (1831-1893)
o Om kiesgerechtigd te zijn = cijns (belasting) betalen
o Enkel rijke burgers deelnemen aan verkiezingen (enkel zij geacht belang te
hebben bij behoorlijk bestuur van het land).
o Stemrecht, geen stemplicht
• Algemeen meervoudig stemrecht (1893-1921)
o Iedere man krijgt 1 stem, sommigen (omwille van cijns of capaciteit) 2 of 3.
o Stemplicht
o Kiesleeftijd: 25 jaar
o Katholieken en Liberalen + Socialisten (Belgische Werkliedenpartij)
• Evenredige vertegenwoordiging (1900): stelsel van de proportionaliteit: aantal zetels
dat toekomt aan een bepaald kiesarrondissement, wordt verdeeld over de
verschillende lijsten in verhouding tot de door die lijsten behaalde stemmen (= vb.
NVA 10 zetels, Spa 5, Groen 2, CD&V 3 etc.).
o Meerderheidsbeginsel: zetel of zetels die toekomen aan een bepaald
kiesgebied, worden toegewezen aan de kandidaat of de lijst die de volstrekte
meerderheid behaalt (= vb. NVA haalt meeste stemmen, NVA krijgt alle zetels
en macht.
• Algemeen enkelvoudig stemrecht
o 1921: iedere man die 21 jaar is = 1 stem
o 1948: vrouwen krijgen stemrecht
4