Feedback argumentatieleer examen juni 2023
“Analyseer welk quasi-logisch en/of ondersteunend argumentatieschema gebruikt wordt in de volgende fragmenten”
Deel 3: quasi-logische argumentatieschema’s
Contradictie, transitiviteit, en versus conjunctie, dus versus disjunctie, als dan versus materiele implicatie
Deductie, inductie, abductie
Enthymeem, epicheireem, model van Toulmin
Deel 4: ondersteunende argumentatieschema’s
Associatie: opeenvolgingsrelatie en co-existentierelatie
Associatie: inductie en analogie
Disassociatie
Antwoord opbouwen in minstens 2 stappen:
Geef eerst aan met welk type argumentatieschema we te maken hebben
Leg dan uit hoe dit schema concreet wordt toegepast in het bepaald fragment
o 2 referentiekaders worden met elkaar in verband gebracht, namelijk X en Y.
o Tot X behoren de concepten A, B en C en deze worden gelinkt met D, E en F in Y.
“Evalueer de geldigheid van de volgende argumentaties” - Deel 2: logische argumentatieschema’s / Deel 5: drogredenen
Niet correct toepassen van logische schema’s: modus ponens en modus tollens
Al dan niet aanwezig zijn van drogredenen
Antwoord opbouwen in minstens 2 stappen:
Zeg wat er aan de hand is: drogreden ad hominem, foute toepassing van Modus Tollens
Geef aan op welke elementen uit fragment je je baseert om een antwoord te formuleren.
Let op: het is perfect mogelijk dat er bij dit type oefening geldige redeneringen worden opgenomen in de tekstfragmenten.
,Basiscomponenten taalhandeling
• Locutie: utterance (hoe zeg je iets) en proportional act (waarover heb je het)
• Illocutie: actie die uit je spreken voorkomt (zout zonder antwoord doorgeven)
• Perlocutie: doel (wat je wilt bereiken met je spreken) en effect (wat je effectief bereikt)
Geslaagdheidsvoorwaarden
• Proportionele inhoudsregels
• Voorbereidende regels
• Oprechtheidsregels
Typologie taalhandelingen
Actie Gericht op zelf
Spreker Commissives Expressives
Iets doen t.o.v. de toehoorder (pos/neg) Psychologische toestand van spreker uiten
Toehoorder Directives Declaratives (insitutionele taalhandeling, performa)
Iets gedaan willen krijgen van toehoorder Iets veranderen aan situatie, toehoorder betrokken
Referentiegericht Representatives (assertives)
Een argument of uitspraak beoordelen
Concluderen, bevestigen, afkeuren
Soorten taalhandelingen in gegevens en standpunt
• Feitelijke stand van zaken: waar of niet waar
• Evaluerende aard: emotionele lading, terecht of onterecht
• Directieve aard: gericht op het sturen van gedrag toehoorder
Overtuigen o.b.v. ethos, pathos, logos
• Ethos: aanzien spreker, persoonlijkheidskenmerken (voorstander, tegenstander)
• Pathos: emoties bij publiek opwekken (negatief, positief)
• Logos: de boodschap zélf
,Verschil argumentatie en logica
• Logica: formele geldigheid, houdt geen rekening met context en participanten.
• Argumentatie: logica verrijken met alles wat contextueel gebonden is, je probeert te overtuigen.
• Ze willen allebei een probleem oplossen en het is een verstandelijke activiteit. Ze gaan allebei feiten analyseren.
Verschil argumentatie en redeneren
• Redeneren: toepassing van logische denkschema, niet gericht op overtuigen, wel op geldig of niet geldig, participanten zijn niet belangrijk,
aan conclusie wordt niet getwijfeld. Redenering gaat van premissen naar conclusie.
• Argumentatie: argumentatie gaat van gegevens naar standpunt of van argument naar mening.
Verschil verklaren en uitleggen
• Verklaren: iets helder maken - hoe, waarom?
o Hoe of waarom een woord een nieuwe betekenis krijgt
• Uitleggen: zaken naast elkaar leggen - wie, wat, waar, wanneer?
o Duidelijk maken wat een nieuw woord betekent
Gelijkenissen:
• Betekenis van iets voor het verstand duidelijk maken
• Explanandum: verschijnsel dat de toehoorder niet begrijpt, dit moet verklaard – uitgelegd worden
• Explanans: hetgeen wat de verklaring inhoudt, uitleg inhoudt op basis van woorden die toehoorder al kent
Soorten verklaringen:
Causale verklaringen: waarom rent de man zo snel (gevolg)? Omdat de politie hem zoekt (oorzaak).
Explanans A Oorzaak Komt altijd eerst Verleden
Explanandum B Gevolg Komt altijd achteraf Heden
, Functionele / psychologische verklaringen: waarom rent die man zo snel (middel)? Omdat hij de trein wil halen (doel).
Explanandum A Middel Heden
Explanans B Doel Toekomst
Historische verklaring: explanandum A is overblijfsel van explanans B, gebruik/gebeurtenis in het verleden .
Explanandum A Overblijfsel Heden
Explanans B Fenomeen Verleden
Structurele verklaring: explanandum A is teken/uiting/symptomen van explanans B.
Teken, uiting, symptomen van B
Explanandum A
Oppervlakte: hetgeen wat waarneembaar is
Oorzaak zoeken in dit achterliggend systeem, diagnose
Explanans B
Diepte: de structuur achter de waarneembare zaken
Verklaren versus begrijpen
verklaren (erklären) begrijpen (verstehen)
natuurwetenschappen menswetenschappen
causale & structurele verklaring functionele & historische verklaring
voorspellen achteraf begrijpelijk maken
oorzaken & feiten redenen & waarden
dwingende gevolgtrekkingen intenties & attitudes & overtuigingen