, 1. Introductie
1.1. Wat is macro-economie?
Micro-economie bestudeert de besluitvorming van individuele actoren, zoals bedrijven en
consumenten.
Meso-economie richt zich op het niveau van sectoren, zoals de industrie en het onderwijs of publieke
sector.
Macro-economie onderzoekt hoe alle economische beslissingen van individuele actoren, zoals
bedrijven, consumenten, spaarders, werkgevers en werknemers, samenkomen en het economische
systeem vormen, meestal op het niveau van een land of regio.
Binnen de economie zijn er twee belangrijke stromingen te onderscheiden:
1. De lange termijn focus richt zich op zaken zoals de groei van een land.
2. De korte termijn focus omvat onderwerpen zoals conjunctuur, inflatie en werkloosheid.
1.2. Wat is het nut van macro-economie?
Leerdoelen van macro-economie:
- Het begrijpen van macro-economische concepten zoals het bruto binnenlands product (BBP),
economische groei, inflatie en werkloosheid, en het kennen van de berekeningsmethoden
hiervan.
- Het kunnen opzoeken en interpreteren van gegevens met betrekking tot deze macro-
economische concepten. Bijvoorbeeld: Als de economische groei in België in 2023 0,3% bedroeg,
moet we dit cijfer kunnen interpreteren en begrijpen wat het betekent.
Belang voor toekomstige bedrijfseconomen:
- Het kunnen volgen van berichtgeving over de macro-economische situatie en begrijpen wat dit
mogelijk betekent voor individuele bedrijven en consumenten.
- Bijvoorbeeld: De impact van een recessie op de verkoop.
- Bijvoorbeeld: De impact van inflatie op kosten.
Controverse: Macro-economen zijn goed in het verklaren van het verleden maar minder goed in het
voorspellen van de toekomst. Waarom? Dit komt doordat macro-economie een sociale wetenschap is
die menselijk gedrag bestudeert. De wereld waarin mensen beslissingen nemen, verandert
voortdurend. Verschillende economen hebben verschillende uitgangspunten, die afhangen van de
tijdgeest en ideologie.
Lange termijn:
- AM:
arbeidsmarkt
- GM: geldmarkt
- BL: buitenland
Korte termijn:
- GM: geldmarkt
,1.3. Economische stromen
1.3.1. Grondlegger economie
Adam Smith wordt beschouwd als de grondlegger van de economie. Toen hij "The Wealth of Nations"
schreef, bestond het concept van 'economie' nog niet, noch waren er onderscheidingen tussen micro-
en macro-economie. Een van de belangrijkste economische vraagstukken die hij behandelde, was:
Waarom zijn sommige landen arm en andere rijk? Dit leidde tot onderzoek naar economische groei.
Het concept van de onzichtbare hand, zoals voorgesteld door Adam Smith en andere klassieke
economen uit de periode van de Verlichting, suggereert dat als individuen vrij zijn om hun eigen
beslissingen te nemen met het oog op hun eigenbelang, de economie op zijn meest optimale niveau
zal functioneren. Dit impliceert dat egoïstische beslissingen, in dit geval, bijdragen aan het algemeen
welzijn. Volgens dit kernidee zal de markt vanzelf naar een optimaal evenwicht evolueren.
1.3.2. Industriële revolutie
De industriële revolutie bracht verschillende tegenovergestelde economische denkrichtingen voort,
zoals het Marxisme en de Oostenrijkse School. Tijdens die periode zagen we dat sommige landen zeer
welvarend werden of dat binnen bepaalde landen een kleine groep mensen rijk werd, terwijl
tegelijkertijd een grote groep in armoede leefde. Deze sociaaleconomische ongelijkheden vormden
de basis voor de opkomst van deze twee stromingen.
Karl Marx of Marxisme: Hij betoogde dat het kapitalisme leidt tot economische crisissen en
klassenarmoede. Volgens Marx kan het kapitalistisch systeem alleen blijven bestaan zolang er
armoede is. In tegenstelling tot de klassieke economen, die beweren dat markten naar een optimaal
evenwicht neigen en er weinig tot geen werkloosheid zou moeten zijn, is Marx het hier niet mee
,eens. Hij stelt dat er een bepaalde hoeveelheid werkloosheid moet zijn om het systeem te laten
functioneren.
Oostenrijkse School: Deze stroming beweert daarentegen dat de markt perfect en efficiënt werkt
voor alle partijen en stemt in met de stelling van Smith. Volgens hen bestaat werkloosheid niet echt,
omdat in een vrije markt iedereen een baan zou kunnen vinden tegen een loon waarvoor een
werkgever bereid is werk aan te bieden. Ze stellen dat mensen die geen werk hebben eigenlijk
vrijwillig werkloos zijn, omdat ze ervoor kiezen om niet tegen het heersende loon aan de slag te gaan.
1.3.3. De crisis van de jaren ‘30
De crisis van de jaren '30 leidde tot de opkomst van de Keynesiaanse school, met John Maynard
Keynes als grondlegger. Hij benadrukte dat niet iedereen die werk zoekt ook daadwerkelijk een baan
kan vinden, en betoogde dat het onwaarschijnlijk is dat alle werklozen vrijwillig werkloos zijn.
Markten zorgen niet automatisch voor volledige werkgelegenheid; vraag moet worden gestimuleerd
om dit te bereiken.
- Markten komen niet altijd tot het optimale evenwicht, daarom is soms overheidsingrijpen nodig
om de vraag aan te wakkeren. Externe schokken, zoals een beurscrash of een pandemie zoals
Covid-19, kunnen een suboptimaal evenwicht op de markt veroorzaken. Door overheidsingrijpen
kan evenwicht worden hersteld.
- Volgens Keynes zal werkloosheid een vicieuze cirkel veroorzaken, waarbij werklozen geen
goederen en diensten kunnen kopen. Dit leidt tot een daling van de omzet van bedrijven,
waardoor ze werknemers niet kunnen betalen en mensen moeten ontslaan, wat weer leidt tot
meer werkloosheid.
- Hij pleit ervoor dat de overheid ingrijpt om de economie te stimuleren en te voorkomen dat deze
in een vicieuze cirkel terechtkomt of eruit geraakt. De overheid kan deze cirkel doorbreken door
zelf aan te kopen, bijvoorbeeld door nieuwe projecten te starten.
- Keynes wordt beschouwd als de grondlegger van de macro-economie en het economisch beleid.
- De Cambridge School wordt ook gezien als een Keynesiaanse stroming.
1.3.4. Jaren ‘80
,1970: Stagflatie is een fenomeen waarbij zowel inflatie stijgt als de economie niet groeit en zelfs
stagneert. Normaal gesproken zou men verwachten dat een toename in economische groei leidt tot
meer vraag naar goederen en diensten, wat op zijn beurt de prijzen doet stijgen, oftewel inflatie
veroorzaakt. Deze observatie lijkt echter niet te rijmen met de ideeën van Keynes. Hij stelt namelijk
dat als er geen economische groei is, de vraag moet worden gestimuleerd. Maar als de vraag
toeneemt, zou dit juist de inflatie verder doen stijgen. Dit is de situatie waarin we ons de afgelopen
decennia hebben bevonden. Een belangrijke factor hierin was de oliecrisis, los van de wet van vraag
en aanbod. Deze observatie is dus in strijd met de theorie van Keynes, aangezien het stimuleren van
de vraag de inflatie juist zou verergeren. Dit heeft geleid tot de opkomst van nieuwe economische
stromingen, zoals het monetarisme.
1980: Monetaristen stellen dat inflatie niet wordt veroorzaakt door een afname van de vraag, maar
door een overschot aan geld in omloop in een economie, vaak veroorzaakt door overheden die geld
bijdrukken. Dit leidt tot een verzwakking van de werkelijke waarde van geld.
Binnen de monetaristen zijn er twee grote stromingen:
1. Chicago School: Vertegenwoordigd door Milton Friedman, die teruggrijpt naar het neoklassieke
idee of het idee van de Oostenrijkse School dat markten tot optimale evenwichten komen en
overheidsingrijpen meer kwaad dan goed doet. Zij zijn dus tegenstanders van Keynesianen,
pleiten voor neoliberalisme en geloven dat de overheid zich niet moet bemoeien met de markt.
Volgens de Chicago School heeft de overheid gezorgd voor inflatie.
2. Nieuw Keynesiaanse school: Vertegenwoordigd door Mankiw en Taylor, zijn van mening dat
inflatie wordt veroorzaakt door een overschot aan geld in omloop, maar tegelijkertijd erkennen
ze dat de markt niet vanzelf zal corrigeren en niet perfect is. Ze wijzen op "sticky wages" waarbij
lonen tijdens inflatie stijgen maar niet dalen wanneer de inflatie afneemt. Volgens hen is
overheidsinterventie nodig wanneer de markten niet perfect functioneren.
1.3.5. Na de crisis van 2008
Na de crisis van 2008 zijn er nieuwe theorieën ontstaan. Na de crisis zagen we meer dan 10 jaar lang
groei en lage inflatie, ondanks de massale injectie en investering van geld door overheden (EU & VS)
in de markt. Dit fenomeen heeft geleid tot:
Moderne Monetaire Theorie (MMT): Stephanie Kelton beweert dat als je een land bent met een
sterke munt, zoals de Dollar of Euro, (omdat deze een waarde heeft en mensen deze kopen als
investering) je zoveel geld kunt blijven printen als je wilt, zonder dat dit tot inflatie zal leiden. Er zijn
genoeg landen die jouw munt kopen als reservemiddel. Dit is een neokeynesiaanse theorie.
- Deze theorie is radicaal anders en wordt hevig bekritiseerd.
- Vanaf 2021 is er echter weer inflatie in de Eurozone en de Dollar.
1.4. Theorie & empirie
We kunnen theoretische verwachtingen hebben over hoe de economie zich gedraagt, zoals de
theorie van Keynes dat inflatie stijgt wanneer de werkloosheid laag is. Deze theoretische
veronderstellingen worden vervolgens getoetst aan de werkelijkheid, de empirie. De geldigheid van
de theorie blijft bestaan totdat het tegendeel wordt bewezen in de tijd. Het is echter belangrijk op te
merken dat zelfs als een theorie lijkt te worden bewezen, er nooit iets is dat definitief vaststaat in de
economische wetenschap.
, 2. BBP & inflatie
2.1. De macro-economische kringloop
Alle consumptiebeslissingen van huishoudens en productiebeslissingen van bedrijven komen samen
in de economische kringloop. Hieronder zie je een schets van een gesloten economie, waarbij deze
eenvoudig is voorgesteld. Alle inkomsten die gezinnen of bedrijven verdienen door middel van arbeid,
kapitaal of het ter beschikking stellen van hun grond, worden direct besteed op de markt voor
goederen en diensten. De volledige inkomsten van die bedrijven vloeien dan terug naar de gezinnen
via loon.
In werkelijkheid is het echter ingewikkelder. Naast huishoudens en bedrijven zijn er ook overheden en
financiële instellingen betrokken. Bedrijven kunnen lenen, belastingen betalen en investeren.
Huishoudens moeten ook belastingen betalen aan de overheid en kunnen ook sparen bij financiële
instellingen. Hieronder zie je een schets van een open economie met andere factoren, zoals het
buitenland, waarbij deze realistischer en complexer is voorgesteld.