Grondslagen van de Klinische Psychologie (201700163)
Établissement
Universiteit Utrecht (UU)
Samenvatting grondslagen van de klinische psychologie. Hoofdstuk: Eshuis, J. (2015). Het nut van theorie. In H.T. Van der Molen. Artikelen van: Popper, Duits, P et al, Schaeuffele et al, Mann, J. et al, O’Connor, R.C., & Nock, M.K, Cook, S. C., Schwartz, A. C., & Kaslow, N. J, Lilienfeld, S. O et...
Grondslagen van de Klinische Psychologie (201700163)
Tous les documents sur ce sujet (8)
2
revues
Par: laurahurkmans94 • 5 mois de cela
Par: meespeucker • 5 mois de cela
Vendeur
S'abonner
mirtevanlierop
Avis reçus
Aperçu du contenu
Samenvatting Grondslagen van de klinische psychologie
Eshuis, J. (2015). Het nut van theorie. In H.T. Van der Molen
Er bestaat een groot aantal theoretische perspectieven op de ontwikkeling van problemen
binnen de klinische psychologie. Hoe moeten we als psycholoog met die theoretische
pluriformiteit omgaan? Moeten we uiteindelijk één perspectief kiezen? En welke criteria
zouden we daarvoor moeten gebruiken? Of hebben we al die theorie eigenlijk helemaal niet
nodig?
Waarvoor hebben we eigenlijk theorieën nodig? Het gebruikelijke antwoord op die vraag is:
om zaken te kunnen verklaren. Zo'n theorie maakt dat we kunnen verklaren hoe de wereld
werkt, dat kunnen voorspellen hoe de wereld in de toekomst zal werken, en dus dat hem tot
op zekere hoogte kunnen controleren. Om dit mogelijk te maken, moet een theorie zo goed
mogelijk aansluiten op de werkelijkheid. Maar hoe bepalen we dat waarheidsgehalte?
In de klassieke opvatting over wetenschap, zoals die door de logisch positivisten werd
geformuleerd, observeert de wetenschapper de realiteit, al dan niet met behulp van
experimentele procedures en observatieapparatuur. Vervolgens leidt hij uit die observaties
door middel van inductie een theorie af. Wat wij waarnemen is echter niet de realiteit, maar
een stukje daarvan. Bovendien weten we, vanuit de psychologie, dat onze interpretatie van
deze waarneming onderhevig is aan allerlei biases, zoals attributiefouten en onze
confirmatieneiging. Kort om, de theorieën die wij formuleren zijn geen weergave van de
realiteit, maar een weergave van onze vertekende interpretatie van het voor ons
waarneembare stukje van de realiteit.
Bij een falende waarneming houden de problemen echter niet op, want stel eens dat we die
fouten voor lief nemen en een reeks observaties doen. Wanneer besluiten we dan dat we
voldoende observaties hebben verzameld om te stellen dat onze theorie juist is? Om vast te
stellen dat genoemde theorie juist is, zouden we eigenlijk iedereen moeten observeren over
wie die theorie een uitspraak doet, en dat is praktisch gezien onmogelijk.
Dit was voor de kritisch rationalist Popper (1959) aanleiding om te stellen dat al onze
theorieën niet meer zijn dan onbewijsbare aannamen over hoe de wereld in elkaar steekt.
We kunnen dat hoogstens aannemelijk maken door keer op keer met behulp van deductie
voorspellingen uit onze theorieën af te leiden en te onderzoeken of die uitkomen. Zolang dat
het geval is, mogen we de theorie accepteren als aannemelijk, maar nooit als waar.
Paradoxaal genoeg bereiken we wel zekerheid als de voorspelling niet blijkt uit te komen. Als
een hypothese weerlegd wordt, staat dus voor ons en voor altijd vast dat er situaties zijn
waarin de theorie niet klopt. De theorie als onbewijsbare aanname gaat dus altijd vooraf aan
de waarneming. In die zin is alle waarneming theoriegeladen: we hebben al een verwachting
over wat we gaan zien voordat we de realiteit in ogenschouw nemen.
Wetenschap is een instituut waarbinnen wetenschappers gezamenlijk een perspectief op de
wereld formuleren, waarin zij enigszins dogmatisch vasthouden aan een aantal onbewijsbare
basisprincipes en met behulp van een heel arsenaal aan theorieën, methoden en technieken
de houdbaarheid van die basisprincipes onder zoeken. Zo'n verzameling aan basisprincipes,
theorieën, methoden en technieken noemen we ook wel een paradigma of een
onderzoeksprogramma.
,Aangezien het onmogelijk is om onderzoeksprogramma's te beoordelen op hun
waarheidsgehalte, rest ons niets anders dan door te dringen tot hun harde kern van dogma's
en te begrijpen wat die betekenen voor de manier waarop we de werkelijkheid bezien en wat
dit impliceert voor de toepassing van dat perspectief in de praktijk. Dit noemen we ook wel
de metafysica of meer specifiek de ontologie van een onderzoeksprogramma. Het zijn de
filosofische beginselen die niet empirisch toetsbaar zijn, maar wel bepalend zijn voor de
inrichting van dat onderzoeksprogramma. Een voorbeeld van zo'n metafysische aanname is
het determinisme; de aanname dat alles in de wereld bepaald wordt door de blinde werking
van causale mechanismen. Daarbij wordt de mens principieel opgevat als een machine die
handelt zonder dat het individu daarop zelf invloed heeft. De vrije wil en de causale kracht
van concepten als wensen en intenties worden derhalve uitgesloten. Waar wel naar gezocht
wordt, zijn de onder liggende oorzakelijke mechanismen van het gedrag die kunnen
verklaren hoe het komt dat een individu gedrag laat zien zonder dat bewust te willen of te
bedoelen. Determinisme gaat dus meestal samen met een bepaalde mate van
reductionisme; dat is het idee dat verklaringen voor fenomenen herleidbaar zijn tot
onderliggende niveaus. Determinisme en reductionisme zijn dus niet hetzelfde, en hoeven
niet al tijd samen op te treden, maar gaan wel goed samen
De (neuro)biologische benadering is een goed voorbeeld van een dergelijke combinatie van
determinisme en reductionisme. Zij poogt psychologische fenomenen te verklaren door te
verwijzen naar fysiologische mechanismen die verondersteld worden eraan ten grondslag te
liggen. Enerzijds wordt er verwezen naar de evolutie van specifieke gedragingen en
anderzijds naar specifieke fysiologische en chemische processen. Daarom wordt behandeling
vaak gedaan met psychofarmaca. Dit wordt veel gebruikt bij depressie, angst en adhd, slaap
en eetstoornissen. En het stabiliseren van psychoses.
In de leertheoretische benadering gaat men ervan uit dat gedrag aangeleerd is, het wordt
dus niet verklaard vanuit fysiologische mechanismen maar vanuit omgevingsinvloeden.
Causale relaties worden gezocht tussen lichaam en omgeving ipv alleen binnen het lichaam.
Leidende principes daarbij zijn de klassieke en operante conditionering. Bijsturing van gedrag
wordt vanuit dit standpunt gedaan via gedragstherapie, hierbij wordt disfunctioneel gedrag
uitgedoofd door het uitdoven van het leermechanisme en er wordt een gezonder
gedragspatroon voor verplaatst. Therapie is nuttig bij fobieën en impulsstoornissen zoals
verslaving, obesitas of ocd.
De cognitieve benadering kijkt niet alleen naar leren maar ook naar de manier waarop
mensen informatie interpreteren en selecteren. Het gaat hierbij om de cognitieve schema’s
waarmee informatie wordt verwerkt (deze stroming is minder reductionistisch dan de
andere). Psychopathologie ontstaat wanneer er een fout is in de schema’s. Cognitieve
gedragstherapie is gericht op het veranderen van gedrag en op het corrigeren van foutieve
schema’s. Vooral nuttig bij depressies, angst en psychoses, maar ook bij verslaving en ocd.
Alle 3 de stromingen zien de mens als een fysiologische machine waarvan het gedrag
mechanisch te verklaren is. De 3 stromingen hebben elkaar nodig om tot een goede
verklaring van menselijk gedrag te komen. Daarom wordt er vaak gekozen voor een
integratieve therapie. Hierbij is er dus een combinatie van gedragstherapie, cgt en
psychofarmica.
Op deze 3 stromingen is echter ook kritiek, vooral door Dilthey, die stelde dat de
natuurwetenschappelijke methode niet toereikend is om iemand te begrijpen. Dilthey stelde
,de hermeneutische methode voor. Daarbij gaat het om een invoelend begrijpen van wat zich
afspeelt in de belevingswereld. Door middel van een empathische houding kan men de
ervaringen van een ander herbeleven om deze vervolgens binnen zijn sociaalhistorische
context te interpreteren. De aankomende 3 benaderingen sluiten aan bij deze methode.
1. Onbewuste:
Het beeld van de psychoanalytische benadering wordt gekenmerkt door de aanname dat
mensen gedrag in de eerste plaats wordt gestuurd door onbewuste oerdriften en innerlijke
conflicten. Ondanks dat deze benadering redelijk deterministisch is (en
natuurwetenschappelijk), ligt de focus meer op driften en conflicten dan op feitelijke
gebeurtenissen. Het is van belang om ons in te leven in de dubbelzinnigheid van uitingen van
een individu. Uitingen die dubbelzinnig kunnen worden opgevat (dromen, creatieve
handelingen, of versprekingen) moeten hermeneutisch worden geïnterpreteerd om te zien
hoe innerlijke conflicten die cliënt storen in het dagelijks functioneren. Het gaat niet om de
verandering van één mechanisme maar op een total persoonlijkheidsverandering. Dit is
daarom beter voor persoonlijkheidspathologie dan specifieke stoornissen.
2. Vrije wil:
Ook de humanistische benadering kenmerkt zich door een hermeneutisch karakter. Het legt
de nadrik op de uniciteit van het individu, diens ontwikkelingskansen en diens bewuste
ervaringen. De mens leeft in zijn eigen subjectieve ervaringswereld. Vanuit die wereld
handelt het individu om zichzelf te verwezenlijken. Deze nadruk op vrije wil noemen we ook
wel voluntarisme; de opvatting dat het individu beschikt over een vrije wil die hem in staat
stelt zichzelf te verwezenlijken. Therapie is gericht op het proces van zelfactualisatie. Het is
gericht op de toekomst en wat de cliënt kan bereiken. Het streven is dat de cliënt autonoom,
creatief en sensitief in het leven staat door een proces van zelfreflectie. De therapeut heeft
daarbij de rol van empathisch begeleider.
3. Context:
De systeembenadering is vooral te typeren als reactie op het reductionisme. Zij verwierpen
de nadruk op biologie en leerprincipes en kijken naar het individu als geheel in diens
ecologische, sociale en maatschappelijke context. Dit wordt ook wel holisme genoemd. Het
individu vormt samen met die context een systeem waarin gedrag tot stand komt. Daarbij
wordt gekeken hoe er binnen dat systeem gecommuniceerd wordt, vooral als het
gezinscontext betreft. Het is relevant voor relatie- en gezinsproblematiek. Het gaat daarbij
om herstellen van verstoorde relaties of om een problematische persoonlijkheid. Met name
bij de behandeling van jongeren die probleemgedrag vertonen of kampen met verslaving kan
systeembenadering goed werken. Dit omdat het gedrag invloed heeft op gezinsleden en
anderzijds de ondersteuning door gezinsleden die kan bijdragen aan de oplossing.
Deze drie stromingen zijn minder goed te integreren. Ze zijn echter op enkele manieren wel
te combineren met de eerste drie stromingen. Een volledige integratie is echter nooit van
toepassing. Daarom spreken we van een technisch eclecticisme. Dat is een aanpak waarbij
uiteenlopende therapeutische technieken worden ingezet zonder therapeutische integratie
na te streven. De keuze van benadering moet vooral afhangen van effectstudies.
, Popper, K. (1962). Conjuctures and refutations: the growth of scientific knowledge (Deel I).
Onderzoek Popper: 'Wanneer moet een theorie als wetenschappelijk worden beschouwd?' of 'Is er
een criterium voor het wetenschappelijke karakter of de status van een theorie?'
Het ging Popper niet om of een theorie waar was of niet, het ging hem om het onderscheid tussen
wetenschap en pseudowetenschap; wetende dat wetenschap vaak fouten maakt, en dat
pseudowetenschap toevallig op de waarheid kan stuiten.
Het standaardantwoord: dat wetenschap zich onderscheidt van pseudowetenschap - of van
'metafysica' - door haar empirische methode, die in essentie inductief is, voortkomend uit observatie
of experiment. Dit was niet goed genoeg voor Popper. Zijn probleem was het onderscheiden tussen
een echt empirische methode en een niet-empirische of zelfs pseudowetenschappelijke methode -
dat wil zeggen, een methode die, hoewel ze een beroep doet op observatie en experiment, toch niet
voldoet aan wetenschappelijke normen.
Popper had twijfels bij drie theorieën - de marxistische geschiedenistheorie, de psychoanalyse en de
individuele psychologie. Zijn probleem nam eerst de eenvoudige vorm aan van, 'Wat is er mis met het
marxisme, de psychoanalyse en de individuele psychologie? Waarom verschillen ze zo van fysische
theorieën, van Newtons theorie, en vooral van de relativiteitstheorie?' Hij had het gevoel dat deze
drie theorieën, hoewel ze zich voordeden als wetenschap, in feite meer gemeen hadden met
primitieve mythen dan met wetenschap.
Het meest kenmerkende element in deze situatie leek Popper de onophoudelijke stroom van
bevestigingen, van waarnemingen die de betreffende theorieën 'verifieerden'. Maar dit betekende
heel weinig, aangezien elk denkbaar geval kon worden geïnterpreteerd in het licht van Adlers theorie,
of evenzeer van Freuds. Popper Illustreerde dit met twee zeer verschillende voorbeelden van
menselijk gedrag: dat van een man die een kind in het water duwt met de bedoeling het te
verdrinken; en dat van een man die zijn leven opoffert in een poging het kind te redden. Volgens
Freud leed de eerste man aan onderdrukking, terwijl de tweede man sublimatie had bereikt. Volgens
Adler leed de eerste man aan gevoelens van minderwaardigheid (wat misschien de behoefte tot
gevolg had om zichzelf te bewijzen dat hij zich durfde te laten overgaan tot een misdaad), en dat deed
de tweede man ook (wiens behoefte was om zichzelf te bewijzen dat hij zich durfde te redden).
De theorieën worden altijd bevestigd.
Einstein's gravitatietheorie voorspelde dat licht zou worden aangetrokken door zware lichamen zoals
de zon, vergelijkbaar met hoe materie wordt aangetrokken. Dit leidde tot de voorspelling dat tijdens
een eclips sterren dicht bij de zon iets zouden verschuiven, wat normaal gesproken niet zichtbaar is
vanwege de helderheid van de zon. Echter, tijdens een eclips kan dit worden waargenomen en
gecontroleerd. Als deze voorspelde verschuiving niet wordt waargenomen, zou de theorie worden
weerlegd, aangezien het in strijd zou zijn met verwachte resultaten. Dit staat in schril contrast met
andere theorieën die breed interpreteerbaar zijn en vrijwel elke observatie kunnen passen als
verificatie.
Dit heeft geleid tot de conclusie dat: Het criterium voor de wetenschappelijke status van een theorie
haar weerlegbaarheid, of weerlegbaarheid, of testbaarheid is.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur mirtevanlierop. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,86. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.