Inleiding in de wetenschappelijke methode (PB2802)
Resume
Samenvatting Complete SV E-reader - Inleiding in de wetenschappelijke methode (PB2802)
67 vues 6 fois vendu
Cours
Inleiding in de wetenschappelijke methode (PB2802)
Établissement
Open Universiteit (OU)
Hallo! Dit is de volledige samenvatting van de informatie van de E-reader voor het vak IWM (PB2802). Ik heb een 9,6 gehaald voor dit vak. In de SV heb ik geprobeerd zoveel mogelijk vast te houden aan de tekst uit de E-reader om misvattingen van de informatie te voorkomen. Een deel van de SV is daar...
Inleiding in de wetenschappelijke methode (PB2802)
Tous les documents sur ce sujet (29)
Vendeur
S'abonner
DemiRupp
Aperçu du contenu
Inleiding in de Wetenschappelijke Methode
Wat is kennis?
Wetenschap= een manier om tot kennis te komen.
Epistemologie= De tak van sport die zich bezighoudt met vragen naar kennis (epistèmè = 'kennis'; logos = 'de
leer'), oftewel kennisleer.
De wetenschap zoals deze met name de laatste paar eeuwen is vormgegeven, is dus een specifieke
epistemologische benadering en daarmee tevens een voortvloeisel uit de klassieke filosofie.
Een gangbare manier om kennis te definiëren is aan de hand van drie (noodzakelijke) kenmerken:
1. Het is een opvatting.
2. De opvatting moet waar zijn.
3. Er moet een rechtvaardiging bestaan voor de opvatting.
Bijvoorbeeld: opvatting dat er bij mij om de hoek een paard in de wei staat. Deze opvatting is 'waar' als, en alleen
als, er daadwerkelijk een paard in de wei staat en is gerechtvaardigd als ik gegronde reden(en) heb om deze
opvatting te hebben (zelf gezien of verschillende onafhankelijke waarnemers). Bij eenvoudige uitspraken is dit
makkelijker, maar bij complexere beweringen, bijvoorbeeld 'inslag asteroïde was de oorzaak van het uitsterven
van de dinosaurussen' wordt het al een stuk moeilijker om met zekerheid te beweren dat deze opvatting
daadwerkelijk kennis betreft.
Kortom: als een opvatting waar is en ik heb een rechtvaardiging ervoor, dan kan de opvatting ‘kennis’ genoemd
worden. Een belangrijke vraag, die op verschillende plekken in deze cursus terug zal komen, is of en hoe we
kunnen bepalen welke opvattingen daadwerkelijk kennis betreft.
Waarom er ook een rechtvaardiging voor een opvatting moet zijn om als kennis te gelden: om toevallig ware
opvattingen uit te sluiten als kennis. Bijv. getal tussen de 1-20 toevallig raden.
Een ander soort opvattingen zijn meningen. Meningen worden vaak gekenmerkt door gebrekkige rechtvaardiging
voor de opvatting, waarbij er wel een verschil kan zijn tussen lievelingskleur en cijfers dat Volkswagen de
bestverkochte auto is. Belangrijkste element dat een mening kenmerkt: geen noodzaak om er een sterke
rechtvaardiging voor te geven. Een goede rechtvaardiging is voor kennis juist wel belangrijk.
Kennis= een opvatting, die waar en gerechtvaardigd is.
Wetenschappelijk onderzoek= een manier om tot nieuwe of aangepaste opvattingen te komen en levert ons
geregeld nieuwe kennis op.
Twijfel en zoektocht
Filosoof Charles Sanders Peirce en zijn artikel ‘The fixation of belief’ (1877):
De mens wil van nature bepaalde zekere opvattingen over de wereld hebben en twijfel over bepaalde
opvattingen veroorzaakt een gevoel van onrust.
Peirce begint met de aanname dat er twee mogelijke toestanden zijn waarin de mens zich kan bevinden:
1. Een overtuigingstoestand
2. Een toestand van twijfel.
Bijv. twijfel=jeuk; iets vervelends wat ons direct aanzet tot krabben, waarbij krabben doelt als metafoor op het op
zoek gaan naar een opvatting die de twijfel wegneemt:
'Doubt is an uneasy and dissatisfied state from which we struggle to free ourselves and pass into the state of
belief; while the latter is a calm and satisfactory state.'
Methoden van Peirce:
1. Methode van volharden en vermijden= dat we alle situaties en personen die twijfel in ons kunnen oproepen,
uit de weg gaan.
Bijv. wanneer die ene collega eigenlijk geen interesse heeft om nieuwe suggesties voor een bepaalde aanpak of
procedure te horen. Het is in principe mogelijk een leven te leiden zonder ooit je overtuigingen te hoeven
veranderen (bijv. sociaal isolement), maar dat is praktisch niet wenselijk.
2. Methode van autoriteit= manier om opvattingen te 'fixeren', door een beroep op autoriteit te doen.
Bij deze vorm van fixatie leggen wij de verantwoordelijkheid voor de vorming van onze overtuigingen dus deels
bij de mensen om ons heen/ autoriteiten. Bijv. automonteur die zegt of een auto wel of niet gerepareerd moet
worden. Een beroep doen op autoriteiten is vaak een pragmatische strategie, zeker in het primair en secundair
onderwijs, maar het is niet de methode van een wetenschapper.
3. A-priori-methode= wanneer je een overtuiging laat afhangen van voorkeuren.
Wanneer de methode van volharden en vermijden en van autoriteit niet werkt. Sommige opvattingen bezitten
eigenschappen die hen aantrekkelijk maakt ('dat klinkt logisch', of 'wat een geruststellend idee') of lijken
anderszins goed aan te sluiten bij bepaalde voorkeuren en opvattingen die we hebben. Bijv. kind zien als
onbeschreven blad is voor ouders prettiger dan het idee dat eigenschappen in bepaalde mate aangeboren zijn.
4. Wetenschappelijke methode= om onze opvattingen meer in lijn met de werkelijkheid te krijgen, kunnen we
actief zoeken naar empirische (waarneembare) gegevens om onze opvattingen te toetsen.
-> relatief beste methode om twijfel over onze opvattingen te verminderen. Onze opvattingen bestaan volgens
Peirce onafhankelijk van de werkelijkheid.
,-> Essentie van Wetenschap (Peirce)= het verzamelen van nieuwe gegevens over de wereld, om zo
opvattingen te vormen welke meer stroken met de werkelijkheid.
-> Kortom: in plaats van twijfel te vermijden, je op autoriteit te beroepen of opvattingen a-priori te beoordelen op
basis van smaak, gaat een wetenschapper actief op zoek naar informatie over de wereld om diens opvattingen
aan te scherpen.
Wetenschap als zoektocht naar kennis
We richten ons in deze cursus op wat Peirce de wetenschappelijke methode noemt. Kanttekening: er is niet één
wetenschappelijke methode, maar de moderne wetenschap hanteert verscheidene methoden.
De moderne wetenschap is meer dan wetenschappers die hun eigen twijfels willen adresseren. De filosoof Ryle
(1947): verschil tussen weten dat en weten hoe.
-> Nuttig om de verschillende doelen van wetenschap te begrijpen. Bijv. wetenschappers gericht op structuren in
het brein vs. wetenschappers die willen weten hoe deze kennis te gebruiken voor behandeling depressie.
Fundamenteel onderzoek= het verkrijgen van kennis en begrip kan een doel op zichzelf zijn, het "weten dat".
Fundamentele onderzoekers zijn meestal niet alleen geïnteresseerd in het bij elkaar rapen van willekeurige
stukjes kennis. Naast het systematisch beschrijven van de werkelijkheid, beoogt fundamenteel onderzoek met
name te verklaren waarom dingen zijn zoals ze zijn; vaak door het construeren van hypothesen en theorieën. In
de psychologie zijn over de jaren heen tal van theorieën ontwikkeld die proberen te verklaren waarom mensen
bepaald gedrag vertonen.
Weten dat → fundamenteel onderzoek
Weten hoe → toegepast onderzoek
Toegepast onderzoek= het toepassen van verworven kennis om bepaalde problemen op te lossen, om onze
maatschappij te verbeteren of om bepaalde nieuwe technologieën te ontwikkelen, het "weten hoe".
-> Bijv. laten opstijgen raket, behandeling hartdefect of psychopathologie etc.
De onderzoeker legt dus niet de nadruk op het beschrijven en verklaren van bepaalde fenomenen, maar op het
uitoefenen van controle op bepaalde fenomenen en gebeurtenissen, of het inzetten van kennis om technologie te
ontwikkelen. Zo wil de toegepaste klinisch onderzoeker niet primair weten wat de exacte causale geschiedenis
van een psychopathologie is, maar wil kunnen voorspellen onder welke omstandigheden het optreedt en wat
men eraan kan doen (middels behandeling) om de psychopathologie te veranderen of te voorkómen. Dat geldt
ook voor de toegepaste gezondheidspsycholoog, die ernaar streeft om kennis over gedrag in te zetten om
mensen aan te zetten meer te sporten, minder alcohol te nuttigen etc.
Belangrijk: fundamenteel en toegepast onderzoek zijn met elkaar in samenspel. Soms helpt ‘weten dat’ namelijk
om te komen tot ‘weten hoe’ en andersom en zo dragen andermans onderzoeken bij aan het eigen onderzoek.
Het is bij gebruik van literatuur belangrijk om goed oog te houden voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van
dergelijke bronnen, zoals volgens de CRAAP-criteria: Currency (recent), Relevance (relevantie), Authority
(autoriteit van de auteur), Accuracy (nauwkeurigheid) en Purpose (doel van de auteur bij het schrijven).
Definities van wetenschap
Wetenschap wordt gekenmerkt door de methoden en werkwijzen die zij hanteert.
Een alledaagse definitie van wetenschap (Chalmers)= dat wetenschap een verzameling is van kennis die
afkomstig is van de zintuigen, d.w.z. empirisch is.
-> Geschiedenis empirisch methode (16e eeuw): Copernicus stelde voor om het geocentrisch model (de aarde
als middelpunt van het universum) te vervangen door het heliocentrisch model (de zon als middelpunt). Galileo
Galilei leverde belangrijk bewijs voor het laatste model a.d.h.v. directe waarnemingen via de door hem
ontwikkelde telescoop; een belangrijke overwinning van de empirische methode. Maar wetenschap is meer dan
een verzameling van empirische kennis. Wetenschap gebruikt en leunt ook op theorie.
Wetenschap: normatief versus descriptief
Een belangrijk thema binnen de wetenschap is objectiviteit: objectiviteit van kennis, maar ook objectiviteit in
duiding. Dit was bijv. een belangrijk thema voor de logisch-positivisten: kennis moet vrij zijn van waardeoordelen
en niet-verifieerbare claims. In hoeverre de wetenschap daadwerkelijk een dergelijk objectief karakter kan
aannemen, is een punt van discussie. Het is zinvol om een goed onderscheid te maken tussen zgn. descriptieve
('wat is') en normatieve uitspraken ('wat wenselijk is'). De wereld van 'wat is' bestaat in principe los van de wereld
van 'wat wenselijk is'. Bijv. descriptief: "IQ van 90 is benedengemiddeld" vs. normatief: "een IQ van negentig is
niet zo goed, want dat is benedengemiddeld". In deze laatste uitspraak wordt dus een normatief oordeel
gekoppeld aan een descriptieve uitspraak.
Het is niet vanzelfsprekend om een descriptieve uitspraak zomaar door te trekken naar een normatieve
uitspraak. Sommigen vinden dat de wetenschap zich enkel met descriptieve uitspraken bezig moet houden
zonder normatieve oordelen, wat meer een taak voor de filosoof zou zijn. Anderen stellen dat het vaak
onvermijdelijk is dat wetenschappelijke uitkomsten bepaalde normatieve implicaties hebben.
Thema 1: Perspectief op Wetenschap
-> De vraag hoe wij de wereld kunnen leren kennen, stelt de mens zich al eeuwen, voor het eerst concreet bij de
oude Grieken rond 600 voor Christus.
,-> Vooral op basis van Aristoteles’ werk formuleert de katholieke kerk het Aristotelisch Christelijke wereldbeeld
dat beschrijft hoe het universum in een perfecte, goddelijke balans is, met de aarde als middelpunt. Het enige dat
die balans verstoort, is de mens. Doel van dit wereldbeeld: is niet om de ware aard van de wereld te achterhalen,
maar om de zondige mens voor te schrijven hoe de wereld, en de plaats van de mens daarin, begrepen moet
worden. Kritische vragen over hoe de wereld nu echt is verdwijnen daarmee naar de achtergrond.
-> Tot de wetenschappelijke revolutie komt: een periode van ± 200 jaar die zich afspeelt direct na de
middeleeuwen. Het betreft een periode waarin men het klassieke Aristotelisch-Christelijke wereldbeeld begint los
te laten en dit inruilt voor een modernere wetenschappelijke kijk op de wereld zoals wij die nu kennen.
Meestal wordt de publicatie De Revolutionibus Orbium Coelestium van Nicolaus Copernicus (1543) als beginpunt
van deze periode aangewezen. Hierin beschrijft Copernicus een heliocentrisch model van ons zonnestelsel
waarmee hij in staat is om de bewegingen van planeten, maan en zon op een veel eenvoudiger manier te
verklaren dan met het algemeen geaccepteerde, meer dan duizend jaar oude, geocentrische model van Claudius
Ptolemaeus. Deze verschuiving van ons wereldbeeld, waarin niet langer de aarde maar de zon centraal komt te
staan in het universum, en de mens dus naar de kantlijn verdwijnt, wordt gezien als een belangrijke eerste stap in
de demystificatie van de wereld door de moderne mens.
Box 1 Wetenschapsgeschiedenis in hoofdlijnen
1. ca. 600 v.Chr. – 200 v.Chr. Griekse filosofie vormt de basis voor ons wetenschappelijke denken met de
tegenstelling tussen rationalisme en empirisme.
2. ca. 200 v.Chr. – 500 n.Chr. Romeinse filosofie baseert zich op de oude Grieken en richt zich vooral op
praktische zaken als ethiek, recht en politiek.
3. ca. 500 – 1500 Middeleeuwse geestelijken vermengen kerkelijke dogma’s met antieke filosofie om het
christelijk wereldbeeld te schragen.
4. ca. 1500 – 1700 Wetenschappelijke revolutie vindt plaats waarin het Aristotelisch-Christelijke
wereldbeeld wordt vervangen door een mechanistisch wereldbeeld.
5. ca. 1700 – 1800 Periode van de Verlichting waarin dogmatisch geloof in autoriteiten wordt ingeruild voor
het gebruik van het kritisch verstand.
6. ca. 1800 – heden Moderne tijd waarin de wetenschap een hoge vlucht neemt en aanzet tot de
industriële en digitale revolutie.
De vertelling over het ontwaken van de mens wordt gewoonlijk vervolgd met verwijzingen naar onder andere
Johannes Kepler en Galileo Galilei en sluit af met Isaac Newton die in zijn Philosophiae Naturalis Principia
Mathematica (1687) het principe van zwaartekracht omschrijft en laat zien hoe met een drietal eenvoudige
natuurwetten de beweging van alle objecten kan worden beschreven.
Vergelijkbare revoluties (Newton- natuurkunde) zullen zich in de opvolgende eeuwen voltrekken in de
scheikunde, de biologie en de menswetenschappen.
-> Onder andere Wilhelm Wundt, William James en Sigmund Freud worden om uiteenlopende redenen
aangewezen als grondleggers van de moderne psychologie. Maar wanneer het gaat om het systematisch
mechaniseren van ons mensbeeld spant Burrhus F. Skinner de kroon met zijn behavioristische programma. Zijn
uitgangspunt: de mens moet begrepen worden als een lerende, biologische machine, die wetmatig op de
omgeving reageert.
1.1 Het correspondentieprobleem
In de beschrijving van de wetenschappelijke revolutie in de psychologie verandert de wereld niet werkelijk. Het is
onze kijk op de wereld die verandert, en de manier waarop we naar de wereld kijken. Met een focus op het
menselijk vermogen om kennis te vergaren van de wereld, komen we dus dichter bij de: essentie van de
wetenschappelijke revolutie= het groeiende besef dat de basis van ons begrip van de wereld wordt gevormd
door ons feilbaar perceptueel en cognitief systeem.
Het correspondentieprobleem= de mate waarin onze opvattingen over de wereld corresponderen met de
wereld zoals deze is.
We stuiten hier op een relevant onderscheid in de wetenschapsfilosofie: het verschil tussen ontologie en
epistemologie.
Ontologie= ons standpunt over de aard van de wereld, het beschrijft hoe wij denken dat de realiteit in essentie
is. Bijv. het eerder beschreven standpunt dat de mens begrepen moet worden als een lerende, biologische
machine (Skinner); hoe in essentie over de mens wordt gedacht. Een ander voorbeeld is het mechanistisch
wereldbeeld dat aan dat behaviorisme ten grondslag ligt en dat stelt dat alle natuurlijke fenomenen als
mechanische processen moeten worden begrepen.
Epistemologie= gaat niet over de wereld zelf, maar over de manier waarop wij iets kunnen weten over de
wereld en over hoe we menen kennis op te kunnen doen over de objecten die we onderzoeken.
-> Het ontologische uitgangspunt van Skinner – dat de mens een lerende, biologische machine is – leidde bijv.
tot zijn epistemologische standpunt dat het niet nodig is om in die machine te kijken. Om te onderzoeken hoe die
machine leert van de omgeving, hoef je namelijk alleen maar variatie aan te brengen in de externe prikkels die de
machine te verwerken krijgt en vervolgens te observeren op welke manier dat leidt tot veranderingen in het
gedrag dat de machine vertoont (experimentele manipulatie en gedragsobservatie).
In de psychologische wetenschap komen ontologie en epistemologie dus heel dicht bij elkaar. De ontologische
vraag over de essentiële aard van bijv. cognitie is nagenoeg dezelfde als de epistemologische vraag hoe je
meent iets over die cognitie te kunnen weten, want in beide gevallen stel je in de kern de vraag: hoe is het
mogelijk dat mensen, inclusief wetenschappers, in hun bewustzijn iets te weten kunnen komen over de wereld
die zich afspeelt buiten dat bewustzijn?
, Box 2 Het correspondentieprobleem
Ontologie= onze opvatting over de aard van de werkelijkheid waarin wij leven. Het beschrijft hoe wij denken dat
de wereld in essentie is.
Epistemologie= is onze opvatting over hoe wij de werkelijkheid kunnen leren kennen. Het beschrijft hoe wij
denken kennis te kunnen verzamelen over de wereld.
Het correspondentieprobleem draait om de vraag hoe de inhoud van ons bewustzijn samenhangt met de
werkelijkheid. Als we aannemen dat er een materiële wereld is, en constateren dat wij een innerlijk bewustzijn
hebben, hoe kunnen wij dan zeker weten dat onze ideeën over de materiële wereld corresponderen met die
wereld zelf?
1.2 De Griekse oudheid
De eerste Griekse filosoof van wie wij de denkbeelden goed kennen, is Plato. Hij was de leerling van Socrates en
schreef over Socrates’ ideeën. Zo weten we dat Socrates zeer kritisch was over het gebruik van de waarneming
als basis voor onze kennis, omdat kennis over de wereld dan afhankelijk is van degene die naar de wereld kijkt
en we daardoor nooit zekerheid bereiken over de aard van de werkelijkheid. Conclusie Socrates: hij weet maar
een ding zeker, namelijk dat hij niets weet.
-> Scepticisme= het idee dat zekere kennis onbereikbaar is. Is een van de vele antwoorden op het
correspondentieprobleem. We zullen nooit zeker weten of de kennis in ons bewustzijn correspondeert met de
wereld buiten ons bewustzijn.
1.2.1 Rationalisme en deductie
De filosofie van Plato is in grote mate een kritische reactie op het scepticisme van Socrates. Net als zijn leraar
vindt Plato de empirie onbetrouwbaar, maar in tegenstelling tot Socrates legt hij zich daar niet bij neer en zegt hij
dat we ons moeten bevrijden van onze zintuigen en via ons verstand – de ratio – de ware aard van de
werkelijkheid zien te achterhalen.
De Wereld van Ideeën= wereld van het verstand, van de ware kennis die niet voor onze zintuigen bereikbaar is.
Plato gaat ervanuit dat deze ideeënwereld zich door een vorm van reïncarnatie bij geboorte in ons nestelt. In
deze ideeënwereld bevinden zich de dingen in hun perfecte oervorm, waarvan de zaken in de wereld slechts
imperfecte kopieën zijn. Wat wij waarnemen zijn slechts vage afdrukken in ons bewustzijn van die imperfecte
kopieën. Dat kan door deze kennis via herinnering terug te brengen in ons verstand =Rationalisme. We leren
volgens Plato dus eigenlijk nooit iets nieuws, we herinneren alleen maar wat al in ons aanwezig is. Met dit
rationalisme biedt Plato een ontsnappingsroute uit het scepticisme van Socrates.
Deductie= een redenering van een algemeen principe naar specifieke gevallen.
Syllogisme= bestaande uit twee premissen – de majorpremisse (algemene kennis) en de minorpremisse (kennis
die de majorpremisse met een specifieke instantie verbindt) – en een conclusie.
Door nu de majorpremisse toe te passen op de minorpremisse, plegen we deductie en komen we tot een
conclusie over de specifieke instantie waarmee we te maken hebben.
Voorbeeld Ongeldige redenering Geldige redenering, maar:
1. Alle mensen zijn sterfelijk 1. Alle mensen zijn sterfelijk 1. Alleen mensen zijn sterfelijk
2. Jeroen is een mens 2. Jeroen is sterfelijk 2. Jeroen is sterfelijk
3. Dus, Jeroen is sterfelijk 3. Dus, Jeroen is een mens 3. Dus, Jeroen is een mens
In de laatste vorm is het syllogisme weer een geldige redenering. Maar nu stuiten we op een ander probleem. Als
Jeroen een ezel is, is bovenstaande conclusie niet correct, ook al is de redenering wel geldig. Dit komt doordat
we ervan uitgaan dat de majorpremisse met zekerheid waar is, wat in dit geval helemaal niet zo is, want ezels
zijn ook sterfelijk. Overigens valt aan de minorpremisse ook te twijfelen, want de sterfelijkheid van Jeroen is niet
per definitie waar en ook nog niet empirisch vastgesteld.
Meest fundamentele probleem van deductie= uit geldigheid volgt niet per definitie waarheid.
Het rationalisme gaat uit van de waarheid van de majorpremisse, van de ware kennis die bij voorbaat gegeven is
in het verstand. Voor iemand als Plato is de waarheid van die aangeboren ideeënwereld vanzelfsprekend. Zolang
we onze premissen zorgvuldig kiezen, op basis van onze herinnering aan die ideeënwereld, hoeven we de
waarheid van de kennis die we daaruit afleiden niet te betwijfelen. Maar zodra er iets niet klopt aan onze
uitgangspunten, kunnen onze redeneringen weliswaar geldig zijn, maar zijn de conclusies toch onwaar. De hele
benadering van Plato valt of staat overigens bij de waarheid van de belangrijkste majorpremisse van Plato zelf,
namelijk dat de mens beschikt over een aangeboren assortiment aan kennis dat slechts herinnerd hoeft te
worden. Voor Plato was dat uitgangspunt ongetwijfeld vanzelfsprekend waar, maar voor een hedendaagse
psycholoog is dat toch een stuk minder evident.
1.2.2 Empirisme en inductie
Aristoteles, een leerling van Plato, ziet dat gevaar ook en benadrukt daarom juist de waarneming – de empirie –
als goede bron van kennis. Volgens Aristoteles worden we juist geboren als een tabula rasa (blanco kleitablet),
waarop de omgeving haar indrukken achterlaat nadat we onze ogen openen.
Het empirisme van Aristoteles= we beginnen met specifieke observaties en redeneren dan naar algemene
opvattingen. Observaties -> langs inductieve weg -> samenvoegen tot veronderstellingen over de wereld.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur DemiRupp. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.