Hoorcollege 1: PSYCHODIAGNOSTIEK KINDEREN EN ADOLESCENTEN (H1-H2)
1. PDKA: Onderbouwde diagnostiek met de FACE-aanpak
Vakinhoud: biopsychosociaal, transcategorisch, neurowetenschappelijk: integratief stressbalansmodel
Cyclus: Hypothese toetsende methode, handelingsgerichte diagnostiek, hermeneutische diagnostiek
Methode: Observatie, gesprek, instrumenten
Vaardigheden: Cognitieve sturing en emotieregulatie om (specifieke kind) diagnostische uitdagingen, met name
spanningsveld professionele voorwaarden versus werking brein, aan te pakken
2. Casus: hulpverlener Toon met Bram en zijn gezin
Bram (10 jaar) wordt aangemeld wegens gedragsproblemen. Hij heeft net een derde en laatste aanmaning van het
schoolteam meegekregen. Eén berisping meer en hij wordt van school gestuurd. De ouders van Bram weten geen raad meer
met hun zoon, zij vragen dringend om een oplossing.
Als oplossingsgerichte hulpverlener, gaat Toon meteen aan de slag. Hij houdt een eerste gesprek met moeder, vader en
Bram om de opties met hen te overwegen zodat er snel en duidelijk een antwoord komt op de hulpvraag. Vervolgens komen
de hulpverlener en het gezin in samenspraak met het schoolteam tot een gedragscontract. Voor elke dag die Bram
doorbrengt zonder aanmaning in zijn schoolagenda, spaart hij een token. Deze kan hij op het einde van de week omruilen
voor computerspeltijd. Alle partijen gaan akkoord tot een proefperiode van één maand.
De oordelen van de hulpverlener Toon over Bram en zijn gezin:
1) Ouderlijk gedrag of opvoedingssituatie is niet oorzakelijk/bepalend voor problematiek
2) Gezinssituatie is niet oorzakelijk/bepalend voor problemen
3) Schools milieu niet oorzakelijk of bepalend
4) Aanmeldingsklachten door ouders = effectief probleem
5) Idem schoolteam (via ouders)
6) Bram kan planmatig naar doel toewerken
7) Allen hebben consistent beeld van wat wel/niet van Bram verwacht wordt
8) Bram is zich bewust welk gedrag problematisch is
9) Bram weet hoe zich anders te gedragen (alternatief gedragsrepertoire) en kan dit repertoire toepassen
10) Allen (ouders, leerkracht, directie) gaan consistent handelen als bram afspraak naleeft
Beroepseisen: weten wat je doet, waarom en HOE!
3. Diagnostiek kind in context is …
Diagnostiek als deskundige oordeelsvorming: Dia (beschrijven/doorlichten)+ gignoskein (begrijpen/verklaren)
- Wat: vanuit vakkennis over kind en context
- Waarom: met welomschreven, professioneel doel (er moet geweten zijn waar er naartoe gewerkt wordt)
- Hoe: professionele kwaliteitseisen = transparant, toetsbaar, reproduceerbaar oordelen
Impliciete vs. expliciete informatieverzameling en – verwerking
Diagnosticeren doe je om te onderkennen of beschrijven, en om te verklaren of te begrijpen. Met diagnostiek wil je een
situatie herkennen en benoemen, en de aard of de oorzaken ervan begrijpen. Het einddoel van je oordelen is om samen
met het cliëntsysteem te beslissen of en welk hulptraject raadzaam is.
Diagnosticeren betekent in essentie vakkundig en doelgericht oordelen. Je creëert overzicht en inzicht om je advies
transparant te verantwoorden vanuit de informatie over het kind en zijn omgeving.
Indien er niet eerst beschreven wordt (een duidelijk beeld scheppen van de situatie: wie verwacht wat, wat is het gedrag
van de cliënt,..), dan kan er niet verklaard worden (verklaren gebeurd na beschrijven). Om onze oordelen en adviezen
transparant en toetsbaar te maken (beschrijven: weinig interpreteren en verklaren: meer interpreteren en verbanden
leggen).
3.1 Wat roept diagnostiek intuïtief op
Diagnostiek gaat breed gesteld over professioneel, met name vakkundig en doelgericht, oordelen. De diagnostiek omvat
interacties van mens tot mens waardoor je persoonlijke indrukken en gevoelens er automatisch bij betrokken zijn.
Diagnostiek omvat in brede zin handelingen om vakkundige en doelgerichte oordelen te bieden voor het kind en zijn
omgeving. Dit houdt cognitieve uitdagingen in voor je brein door de veelheid aan informatie en bronnen. Het omvat ook
emotionele uitdagingen door de activering van je eigen gevoelens end ei van het kind en het gezin.
1
,Diagnostiek is vakkundige oordeelsvorming. Vakkundig betekent dat je de kennis en de vaardigheden gebruikt waarin je
bent opgeleid. Een vakkundig oordeel gaat uit van vakkennis en heeft een afgebakend professioneel doel.
3.2 Casus handboek
De ouders van de vijftienjarige Luna omschrijven haar als een ‘moeilijk kind’. De opvoeding gaat stroef vanaf het begin,
vertellen ze. Luna huilt of wordt boos telkens als er iets nieuws gebeurt, speelt niet echt samen met andere kinderen, wil
altijd maar hetzelfde doen, lacht niet om grapjes, en klampt zich vast aan moeder wanneer ze ergens heen moet. De
aanpassingen die dit vraagt van het gezin, hebben ook een impact op broer en zus. Ook de school vindt dat het meisje zich
‘apart’ gedraagt. Men wil weten wat er aan de hand is met Luna.
Er is in dit voorbeeld diagnostiek aan de orde om de situatie te verduidelijken. De ouders vragen dit bijna letterlijk. De
zorgen gaan over de school alsook thuis, dus er is informatie nodig over beide situaties.
3.3 Welke vormen van oordelen omvat de diagnostiek?
Oordelen kan op verschillende manieren: impliciet en expliciet, vrij en systematisch, participerend of niet. Impliciete
oordelen verwoord je niet wat je denkt en hoe je je voelt over de kind situatie en waarom. Impliciete, informele diagnostiek
lijkt op alledaags oordelen. Je oordeelt iedere dag continu, bijvoorbeeld met observaties over je eigen gedrag en dat van
anderen. Je alledaagse oordelen zijn niet professioneel aangezien je ze vormt vanuit je gevoelens en je automatisch
denk(fout)en.
Expliciete oordelen is het bewuste proces van denken en handelen, waarbij je gerichte informatie verzamelt, met
professionele technieken, om vragen over de situatie van het kind te beantwoorden.
Vrij oordelen betekent dat je zonder voorafgaand plan conclusies trekt. Je laat je min of meer leiden door het moment, het
verloop van je eigen gedachten en gevoelens en die van het kind en het gezin. Je oefent weinig controle uit over hoe en
waarom je informatie verzamelt. Je bent je dan weinig bewust van welke vragen je juist beantwoordt.
Systematisch oordelen omvat minstens een basisplan van hoe je de informatie verzamelt en verwerkt. Je oordeelt
bijvoorbeeld systematisch wanneer je volgens de vragen bij de aanmelding een overzicht maakt van alle klachten van het
kind en het gezin en van alles wat nog goed gaat.
- Het betekent vooral dat je de professionele kwaliteit van je oordelen bewaakt door ze zo betrouwbaar en valide
mogelijk te maken.
Een betrouwbaar oordeel is standvastig tussen beoordelaars en in de tijd. Een valide oordeel weerspiegelt dat je meet wat
je wilt meten.
Diagnostiek roept vooral een niet-participerende rol op. De niet-participerende diagnostiek betekent dat je alleen de rol van
diagnosticus hebt met het kind en het gezin. Je focust op de professionele oordeelsvorming tijdens de diagnostiek, ook al
word je erna hun behandelaar.
De diagnostiek gebeurt mogelijks ook participerend. Participerende diagnostiek betekent dat je naast de rol van
diagnosticus tegelijk een rol als behandelaar hebt met het kind.
- Als leefgroep begeleider bijvoorbeeld in een observatie – of oriëntatiecentrum heb je een pedagogische rol met
een groep kinderen met wie je het alledaagse leven deelt. Tegelijk bespreek je ook je professionele oordelen in een
interdisciplinair team om te beslissen wat er aan de hand is en hoe het verder moet met ieder kind.
Een dubbele professionele rol is waardevol maar maakt de diagnostiek nog moeilijker. Je maakt mee hoe het kind dagelijks
functioneert. Dit verhoogt de ecologische validiteit van de diagnostische informatie. Ecologisch valide informatie sluit het
nauwst aan bij het functioneren in het dagelijkse leven dankzij een continue steekproef van gedrag. Participerende oordelen
blijven vrij in vorm en vooral impliciet, vergelijkbaar met alledaags oordelen. Je verzamelt en verwerkt doorlopend
informatie terwijl je met het kind interageert (hierdoor het meest emotioneel betrokken met het kind).
DUS: Impliciet en expliciet oordelen vullen elkaar aan tijdens de diagnostiek. Je oordeelt continu impliciet over het kind en
het gezin. Wanneer je planmatig informatie verzamelt om bewust vragen te beantwoorde, enkel dan, kun je de diagnostiek
transparant verantwoorden.
- Deze planmatigheid ondersteunt je wanneer je alleen de rol van diagnosticus hebt. Ze helpt je nog meer wanneer
je als hulpverlener participerend moet oordelen met het kind en het gezin.
2
, 3.4 Welke vormen van maatstaven omvat de diagnostiek
Er bestaan verschillende vormen van ordening: categorische ordening, dimensionele ordening, nomothetische duiding,
ideografische duiding.
(1) Categorische ordening groepeert probleemsignalen in een klinisch integratief beeld dat aan – of afwezig is
(bijvoorbeeld ADHD en autisme).
(2) Dimensionele ordening drukt een mate van gedrag of functioneren uit.
(3) Nomothetische duiding: Je toets het gedrag of het functioneren van de persoon af aan dat van een
vergelijkingsgroep. Om een nomothetische duiding te verantwoorden, moet je deze standvastig onderbouwen
met een vakkundige maatstaf, zoals leeftijd of testuitkomsten.
(4) Ideografische duiding: Je toets het gedrag of het functioneren van de persoon af aan wat voor zijn eigen context
adaptief of gunstig is.
De planmatige informatieverzameling met het kind en het gezin heeft tot doel om deze informatie ook zo expliciet en
transparant mogelijk te duiden vanuit vakkundige maatstaven.
3.5 Diagnostiek bij het kind? Oordelen in context
Een aantal uitdagingen tijdens de diagnostiek met kinderen:
(1) Hoe de aanmelding verloopt
Het kind meldt zich zelden zelf aan, in tegenstelling tot de volwassene. Toch is het kind meestal de focus van de
aanmelding. We noemen dit kind diagnostische paradox: je moet het kind onderzoeken dat hier niet om vraagt, terwijl
de (vragende) ouders mogelijk menen dat je hen niet moet onderzoeken (zorgt direct voor diagnostische vragen).
(2) Het kind is als minderjarige (maatschappelijk) afhankelijk van de ouders en de behandelaar
Het leidt tot meerdere diagnostische aandachtspunten. De afhankelijkheidspositie dwingt het kind tot deelname
waardoor de hulprelatie extra aandacht vraagt. Het gaat samen met deontologische en ethische vragen rond het
moment waarop en hoe je met de ouders of derden communiceert over wat het kind met je deelt.
➢ Uit deontologie handel je in dit verband volgens de voorschriften van je beroep
➢ De ethiek verwijst naar maatschappelijke waarden en normen in dit verband
Door de minderjarige positie van het kind is er extra zorg nodig voor de vertrouwensrelatie.
Het kind is zo altijd verbonden met een context van volwassenen. Hierdoor heb je altijd meerdere informanten in de kind
diagnostiek, de personen betrokken bij de opvoeding en de aanmelding van het kind. Je moet via hen informatie
verzamelen, organiseren en wegen om moeilijkheden en krachten te beschrijven en te begrijpen (met hen moet je waar
nodig ook werken aan een hulptraject).
(3) Het ontwikkelingsniveau van het kind
Kinderen zijn minder verbaal vaardig dan volwassenen. Cognitieve of emotionele problemen drukken mogelijk nog
meer de taalontwikkeling van het kind. Hoe het kind zich verbaal uit en wat het verbaal begrijpt, bepaalt zo op welke
manier je informatie kunt verzamelen. De emoties, de metacognities en de zelfsturing van het kind ontwikkelen zich
nog.
➢ Er moeten geschikte methoden gebruikt worden om de zelfexpressie van het kind te faciliteren, met name de
communicatie van wat en hoe het denkt en voelt.
(4) De variabiliteit van de ontwikkeling of ongelijkmatig groei van het kind
Het leidt tot extra aandachtspunten voor hoe je kind informatie duidt: denk aan brede diagnostische vragen. Het
verloop van de tijd, spontane wijzigingen in de context of beperkte interacties zorgen soms voor snelle en/of grote
effecten in de kind ontwikkeling. Ook waarden, normen en cultuur wegen mee in wat je als wenselijk en onwenselijk
bestempelt in de kind situatie.
Diagnostiek bij kinderen is uniek door hun ontwikkelingskenmerken en afhankelijkheidspositie in het gezin en in de
maatschappij. Verschillende informanten verdienen hierdoor altijd aandacht in de diagnostiek met het kind en dit vereist
geschikte technieken van informatieverzameling en – verwerking.
3
, 4. Het kind is context? Diagnostiek van de opvoeding en het gezin!
Diagnostiek met kinderen is uniek omdat zelf bij aanmeldingen met een kindfocus het inzicht altijd vergroot als je ook de
opvoeding en de gezinssituatie doorlicht.
4.1 Vakkundige kind diagnostiek? Vier pijlers, met zelfbesturing!
Diagnostiek gaat over vakkundig en doelgericht oordelen om uiteindelijk te kunnen aangeven of en welke hulp raadzaam is
voor het kind en het gezin. Beroepsrichtlijnen en zorgstandaarden vergen dat je expliciet en planmatig handelt om deze
oordelen transparant te verantwoorden. Kwaliteitsvolle kind diagnostiek is zo evidence-based in brede zin: ze vergt dat je de
werkwijze en de oordelen met het kind en zijn omgeving vanuit vakkundige ‘evidentie’ of argumenten onderbouwt.
Er zijn vier pijlers die je moet trainen om gedegen te diagnosticeren: vak inhoud, proces/cyclus, methoden en vaardigheden.
De FACE-aanpak brengt ze niet alleen samen maar expliciteert en begeleidt ook concreet de pijler vaardigheden. De pijler
vaardigheden is het ‘voertuig’ waarmee je de diagnostiek bestuurt tot verantwoorde oordelen en adviezen voor het kind en
zijn omgeving.
Diagnostiek kent een cyclus (een afgebakend verloop in de tijd dat zich mogelijk herhaalt). De cyclus doorloop je in een
proces, met name een geheel van handelingen, denken en voelen om je oordleen op te bouwen. Je vertrekt van de aan – en
hulpvragen, vordert door de informatieverzameling en – verwerking, tot aan het besluit met advies voor het kind.
Het planmatig proces van vakkundig oordelen gaat concreet samen met keuzes van methoden om consistente en geldige
informatie van het kind en zijn omgeving te verzamelen. De kind-diagnostiek is multi-informant, multi-method: Je
verzamelt informatie van verschillende betrokkenen en met verschillende methoden. Aangezien je verschillende methoden
moet beheersen, leer je de diagnostiek alleen door meerdere bronnen te combineren.
De diagnostiek vergt zo specifieke vaardigheden: Dat je vanaf de aanvraag het kind en het gezin cognitief en emotioneel
begeleidt zodat zij jou informatie toevertrouwen. Deze informatie moet je vakkundig verwerken tot antwoorden die het
handelingsadvies onderbouwen waarover je rapporteert.
De diagnostische vaardigheid of competentie gaat over hoe bekwaam je je denken bestuurt en je emoties reguleert om
standvastig en geldig te oordelen en te handelen. Je ondersteunt de competentie door je denken, voelen en doen met het
kind en zijn omgeving van aanmelding tot rapport te monitoren. De FACE-aanpak begeleidt je hierin.
DUS: vakkundige kind-diagnostiek is een hele uitdaging door de informatieomvang, de betrokkenheid en de subjectiviteit
die daarmee samengaan. De FACE-aanpak biedt een model en een methode om deze uitdagingen aan te gaan.
Samengevat: Vakkundige diagnostiek gaat in essentie over verantwoord onderbouwd oordelen met het cliëntsysteem. Met
kinderen is dit cliëntsysteem uniek door hun afhankelijkheidspositie. Dit zorgt voor de ‘kind diagnostische paradox’ waarbij
het kind vaak de ongevraagde focus is van de aanvang en de volwassenen eromheen ook erbij betrokken moeten worden. Je
moet de verwachtingen van het gezin invullen volgens beroepsrichtlijnen en zorgstandaarden. Tegelijk vereist de
vertrouwensrelatie met het kind extra zorg. Samen met het ontwikkelingsniveau van het kind vergt dit diverse bronnen van
diagnostische informatie en methoden om deze te verzamelen en te duiden.
4