COMMUNICATIELEER
= alle gedrag, met en zonder woorden, in aanwezigheid van een ander mens van wie men zich bewust is.
= informatie overdragen door gebruik te maken van een kanaal, signalen en tekens.
= een proces van tweerichtingsverkeer (er moet een soort van feedback zijn).
informatie ≠ communicatie => de kleding die ik aan heb is op zich slechts informatie, maar als jij de kleding
ziet als symbool voor wie ik ben dan is er sprake van communicatie. we interpreteren deze informatie.
hoe we reflecteren over de media verandert niet veel doorheen de tijd => vroeger over kranten, vandaag voor
sociale media.
er bestaan veel valkuilen die kunnen ontstaan tussen het coderen en decoderen van een boodschap.
referentiekader (bijv. geslacht, cultuur, opvoeding, …) speelt een grote rol in het (de)coderen van een boodschap.
1. COMMUNICATIEGEDRAG
kenmerken van communicatiegedrag:
de meeste mensen nemen genoegen met oppervlakkige (onvolledige) gegevens en baseren daar hun keuzen
of beslissingen op.
dwingende beïnvloeding werkt zelden, mensen moet zachtjes overgehaald of verleid worden (bijv. in
reclame wordt er veel herhaald => zachte aanpak).
communicatie is breinwerk, stoornissen in het brein hebben een negatieve invloed op de communicatie.
mensen zijn doorlopend aan het communiceren (organisaties/producten communiceren ook => dmv de
verpakking want deze moet mensen aanspreken).
mensen zijn visueel ingesteld, situaties worden waargenomen.
de manier waarop mensen communiceren wordt sterk beïnvloed door de cultuur (= interculturele
communicatie) => verschillende culturen kunnen eenzelfde communicatie anders interpreteren.
non-verbale communicatie speelt een belangrijke rol in alle intermenselijke communicatie => 85% van de
communicatie is non-verbaal, we interpreteren dit vaak onbewust.
het vertalen van boodschappen is moeilijk en kost tijd => bewust bezig zijn met communicatie vergt
inspanning.
online zullen makkelijke boodschappen sneller circuleren.
mensen zijn niet rationeel, maar emotioneel => reclamemakers creëren een verhaal omtrent een product,
want mensen reageren hier makkelijker (emotioneler) op.
mensen mijden alles wat ongewenst is, ze voorkomen cognitieve dissonantie.
cognitieve dissonantie = ontvangen info die in je denkbeeld past, onthoud je makkelijk.
mensen kunnen snel waarnemen, hun aandacht verspringt doorlopend en concentreren is moeilijk.
communiceren is misleiden => mensen zeggen niet altijd wat ze denken/doen + doen niet wat ze zeggen.
boodschappen moeten herhaald worden, mensen vergeten het meeste van wat ze waarnemen => mag ook
niet teveel herhaald worden anders wordt men gefrustreerd, de gulden middenweg zoeken is cruciaal.
professionele zenders die zich niet kunnen/willen inleven in de ontvangers verstaan hun vak niet => sociale
media is de eerste massamedia waar feedback van de gebruikers zo makkelijk te krijgen is. feedback is
cruciaal om je te kunnen inleven in de doelgroep.
de meeste communicatieprocessen zijn leerprocessen en deze vergen inspanning.
mensen zijn geïnteresseerd in het privéleven van anderen => daarom zijn soaps en roddels zo populair.
ontvangers letten meer op het uiterlijk en imago van zenders dan op hun eigenschappen.
alles wat we waarnemen wordt direct gewogen en beoordeeld, de mens is geen objectieve waarnemer.
de aandacht moet steeds behouden worden bij het vergaren van informatie.
communicatie is een complex proces, veel factoren spelen een rol. het is een inspanning om nieuwe
informatie te vergaren.
, 2. COMMUNICATIEMODEL
waarom gebruiken we een model?
het geeft ons een middel om communicatie te analyseren.
we krijgen een zicht op geslaagde en niet-geslaagde communicatie, zo proberen we controle te krijgen.
=> communicatie is geen exacte wetenschap. wetenschappers en professionals zijn het ook niet altijd met elkaar
eens, ze leggen elk hun eigen klemtonen.
2.1 het communicatiemodel van Lasswell
communicator/zender
wie? groep/individu? woordvoerder?
welke invloed? welke sociologische, psychologische en technische factoren spelen een
rol?
weten wie de zender is, is soms belangrijk om de boodschap te kunnen lezen.
kanaal/medium
waarom dit kanaal? massamedium?
het gekozen medium bepaalt hoe de boodschap overkomt.
ontvanger: wie? kijk-, luister- en leescijfers? publieke opinie
boodschap: wat? hoe? propaganda, reclame, voorlichting, berichtgeving?
effect
bewustzijn/kennis/mening/opinie/houding/gedrag beïnvloeden?
lange of korte termijn?
kritiek op model:
te bondig, in realiteit zijn er meer dan 5 stappen.
houdt te weinig rekening met andere factoren => alles wat te maken heeft met context vind je niet terug.
injectienaaldtheorie = de massa slikt alles wat de media zeggen en past de boodschappen niet aan aan
voorkeuren of eigen kennis => te veel macht bij de zender, de ontvanger wordt als zwak voorgesteld.
uitermate lineair model => geen feedback.
2.2 elementen uit communicatieproces
zender en ontvanger
2 polen van het communicatieproces
maatschappelijk en menselijke context vanuit een sociologische invalshoek.
intrapersoonlijke communicatie = communicatie die een persoon met zichzelf voert.
boodschap
de inhoud die men wilt overbrengen
de componenten van de boodschap zijn tekens en signalen
denotatie en connotatie
tekens
, code die we gebruiken tijdens het communiceren.
cultureel bepaald.
semiotiek (= hoe wij omgaan met taal).
Teken Referent of de werkelijkheid
B+O+O+M Significant Signifié of denotatie (woordenboekbetekenis)
=> code/taal is belangrijk, de gebruikte code bepaalt welke signifié de significant krijgt.
(in reclames wordt er vaak beroep gedaan op connotaties, omdat men op het gevoel wil inspelen)
voorbeelden van tekens: lichaamstaal, paralinguïstiek (= de manier waarop je dingen zegt), mimiek,
nabijheid (= hoe dicht een persoon bij jou mag staan, geeft ook een bepaalde boodschap), geuren, …
kanaal
de verbinding tussen de zender en ontvanger.
media zijn de technische of fysische hulpmiddelen om een boodschap (tekens) om te zetten in signalen.
ruis (= het proces wordt verstoord)
kanaalruis = het kanaal of medium werkt niet (bijv. slechte internetverbinding).
fysieke ruis = alle signalen van buitenaf die het spreken, luisteren, kijken of voelen bemoeilijken.
psychologische ruis = vooroordelen en stereotypen die de communicatie belemmeren (bijv. cognitieve
dissonantie).
semantische ruis = de betrokkenen hanteren verschillende codes (bijv. niet dezelfde taal spreken).
aandacht en betrokkenheid
wat bepaalt de aandacht? makkelijke/moeilijke boodschap, motiverende boodschap, ontvangerskenmerken, …
als zender ga je er best van uit dat je weinig/geen aandacht krijgt.
=> AIDA-model = een model dat beschrijft welke 4 stappen moeten gezet worden om je doelgroep aan te zetten tot
actie (attention, interest, desire, action).
ontvangerskenmerken die aandacht negatief beïnvloeden:
aangeleerde eenzijdigheid (kokervisie) => “ik wil niks horen van wat je zegt”
concentratiestoornissen
gebrek aan motivatie
kennisgebrek
overload aan boodschappen
…
manieren om aandacht te krijgen en vast te houden:
gegevens in belang van ontvanger
opvallen
aantrekkelijke vormgeving van de boodschap
hoge verwerkingskwaliteit
geen dissonantie
, dissonantie = zodra we ons anders gedragen dan dat we vinden hoe we ons zouden moeten gedragen =>
ongemakkelijk gevoel.
sterke expressieve beelden
combinatie beeld/muziek/tekst
…
2.3 uitbreiding van heet communicatieproces
elke zender kan een ontvanger worden en
omgekeerd.
de context bepaald mee de boodschap.
je kennis/ervaring/… bepaalt mee hoe je
een boodschap interpreteert of doorgeeft.
2.4 vormen van communicatie
interpersoonlijke communicatie = de uitwisseling van informatie tussen 2 of meer personen.
massacommunicatie = de zender kan een boodschap naar een groot publiek versturen.
=> de belangrijkste verschillen zitten in de feedback, impact en effect.
MASSACOMMUNICATIE
evolutie massamedia: nu zijn mensen niet meer gebonden aan tijd, plaats en medium. verschillende massamedia
vloeien in elkaar over.
we leven in een informatiemaatschappij, gevolgen: infostress (data smog, info fatigue, information paralysis)
functies massacommunicatie
sociale functies
o socialisatie: aanleren van regels, waarden en normen.
o ontspanning
politieke functies (=> samenleving organiseren)
o openbaarmaking: politieke beslissingen en standpunten openbaar maken.
o uitdrukkingsfunctie: massamedia als spreekbuis (=> noodzakelijk in een democratie).
o vormingsfunctie: om eigen standpunten te vormen.
o kritiek- en controlefunctie: het volgen van de besluitvorming en een forum bieden waarop kritiek
kan worden geventileerd => media als vierde macht, de media kan deze functie pas uitoefenen als ze
steunen op de publieke opinie.
economische functie: adverteren (reclame en media)
informerende functie: zowel op sociaal, politiek als economisch vlak.
er is een continue innovatie in de massamedia => twee kampen: de optimisten en de pessimisten.