TW: Discours als communicatie
Semiotiek
= de wetenschappelijke studie van tekensystemen
Veronderstelt communicatie
o de homo semioticus (= semiotisch wezen) drukt zich uit via tekens, deelt
betekenissen en wisselt betekenissen uit via verschillende soorten teksten
De semantiek van deze betekenissen krijgt gestalte in een discours
o door sociale interactie tussen participanten
o door gebruik van taal en andere semiotische modi van perceptuele aard (zien,
horen, voelen)
o door lichamen die tekens hanteren
o door concrete en abstracte socio-culturele contexten
Saussure
= erkende als eerste taal als een tekensysteem, een systeem van codes (woorden die met
elkaar gecombineerd kunnen worden tot zinnen) waaraan een bepaalde betekenis kan
gekoppeld worden. Door middel van taal kan je ideeën overbrengen.
Mensen zijn geboren semiotici
> ze drukken zich uit in taal, delen betekenissen en wisselen deze uit
> taal is een tekensysteem met een code en systematiek
> semiotiek is de wetenschappelijke studie van menselijke taal
> tekens zijn arbitrair
= de relatie tussen een betekenisdrager (signifiant/signifier) en betekenis
(signifié/signified) berust niet op een natuurlijke of logische overeenstemming
bv: BOOM er is geen logisch verband tussen de lettertekens en hoe wij boom zien
> taalsysteem is veralgemening voor variatie binnen een taal: het systeem (langue) kan
abstractie maken van individuele variatie of discours (parole)
> langue = taalsysteem, de structuur van taal, abstract grammaticaal systeem dat
een taal kenmerkt. Het is een set van regels met betrekking tot hoe we
woorden kunnen combineren, welke kernbetekenissen een woord
heeft,…verzameling voor alle vaste relaties tussen vorm en betekenis
> parole = manier waarop het zich profileert. De keuzes die wij maken tussen talige,
alternatieve elementen (gij, u, jij,…) in concrete situaties; betekenissen zijn
veranderlijk naargelang context
> vb: ‘Gij’ à kernbetekenis (langue) = een geadresseerde.
Het feit dat je dat woord kan kiezen uit een reeks van alternatieven
bepaalt ook mee de betekenis van ‘gij’
> TW = rekening houden met zowel langue als parole <-> de Saussure: taalkunde
houdt zich bezig met langue
> tweeledig: vorm – betekenis
=> Saussure heeft kiem gezaaid voor formele generatieve taalkunde = visie op taal waarbij
uitsluiten gewerkt wordt met vaste betekenis - vormrelaties
1
, Bühler
Saussure analyseert tekens zonder verwijzingen naar objecten in de wereld en
taalgebruikers
<->
Bühler: drieledige teken relatie
- Zender – object – ontvanger = contextuele factoren
> de betekenis die tot stand komt obv een bepaalde vorm bevat ook aspecten van
degene die de vorm uitspreekt/neerschrijft en van degene tot wie die vorm gericht is
(en dus niet enkel een kwestie van vorm waaraan een bepaalde vaste betekenis
wordt vastgehecht)
- Drie functies van tekens
1. Symptoom: zegt iets over zender
2. Symbool: verwijzing naar objecten en relaties in de referentiële wereld (een
bepaald concept hangt vast aan een bepaald begrip in ons hoofd)
3. Signaal: interpretatie of reactie bij hoorder
- Wijst op belang van communicatie
- Vb: ‘gij’ verwijst naar de geadresseerde maar in de betekenis zitten nog meer
aspecten verborgen: ‘gij’ maakt duidelijk dat de zender de ontvanger heel goed kent
(symtoom) + de ontvanger krijgt de indruk dat de zender een nauwe band wil creëren
(signaal)
- Vb: ‘zwijg’ kernbetekenis = gebeurtenis van het stil zijn = symbool
Geduld van zender is op, hij is boos = sympètoom
Connotatieve aspect: zegt iets over de ontvanger en de handeling die
die moet stellen (zwijgen) = signaal
Peirce
Gelijkenis Peirce – Bühler: vinden dat de Saussure te sterk gefocust is op vorm –
betekenisrelatie zonder dat er gesproken wordt over communicatieve context (de Saussure
vindt dat communicatieve context thuishoort bij de parole en geen volwaardige
taalwetenschap is) => je moet ook communicatieve aspecten in overweging nemen
2
,> Een teken of representamen is iets dat voor iemand in een bepaald opzicht of in een
bepaalde hoedanigheid de plaats van iets inneemt. Het spreekt iemand aan,
dat wil zeggen, het creëert in de geest van die persoon een equivalent teken. Het teken dat
erdoor wordt gecreëerd noem ik de interpretant van het eerste teken.
Dat teken neemt de plaats in van iets, namelijk van zijn object.
> tekenrelatie: drieledige of triadische relatie
1. Representamen = betekenisdrager (signifiant, vorm)
2. Object = dat waarvoor het teken staat (signifié, betekenis)
3. Interpretant = mentale teken in de geest van de ontvanger maakt het teken
pragmatisch van aard en verbindt deze met de deelnemers aan de communciatie = hoe
de ontvanger in een interactie de relatie tussen vorm en betekenis verwerkt en
interpreteert (die relatie is niet vanzelfsprekend zoals de Saussure zegt maar een
resultaat van veel mentale processen, het is een sociale relatie)
> Peirce kent een statuut toe aan taalgebruiker en referentiële objecten
Types tekens:
> icoon: fysieke gelijkenis teken-object (nabootsing)
> klanknabootsingen, dierengeluiden, dierennamen, klankcombinaties, foto
> zien er altijd hetzelfde uit ongeacht communicatieve situatie waarin het zich bevindt
> index: contiguïteit / aangrenzendheid (oorzaak en gevolg), verband vorm-betekenis
> natuurlijke tekens (rook, vuur), medische symptomen (pijn), signalen (deurbel), taal
(indexicale/deictische elementen: deze, die, hier, daar), wijzen
> verschillen naar gelang de situatie waarin het zich bevindt
> vorm wordt beïnvloed door inhoud, datgene waar het naar verwijst bepaalt de vorm
van het teken
> symbool: conventie / aangeleerde regels (arbitrariteit Saussure)
> geen verband tussen lettertekens en het concept dat die lettertekens uitdrukken
> meeste talige tekens: Antwerpen, auto, universiteit,…
=> Saussure had het vooral over arbitraire relaties maar er zijn ook indexicale en iconsiche
relaties
Icoon Index Symbool
fysieke gelijkenis tussen taal contiguïteitsrelatie tussen conventionele relatie tussen
en object (natuurlijk of taal en object taal en object
conventie)
klanknabootsingen, natuurlijke tekens, meeste taalelementen,
afbeeldingen, smiley deictische elementen verkeerstekens
=> deze relaties komen door elkaar voor in tekst (naast elkaar + tegelijk)
bv: ook zinsstructuur kan bepaalde types van relaties aangaan met datgene dat de structuur
wil uitdrukken
> sequentiële zinsstructuur reflecteert de chronologische structuur waarin de
gebeurtenissen plaatsvinden = iconisch
> hoofdzin (belangrijkste) vs bijzin (bijkomende info) = symbolisch
Morris: driedeling van de semiotiek
Syntaxis
= de studie van de langue die zich uitsluitend bezighoudt met talige vormen en hoe die met
elkaar gecombineerd kunnen worden
3
, = woordvormen bestuderen zonder te kijken naar de betekenis van de vormen
> morfologie = hoe woorden gevormd worden
> fonologie
Semantiek
= vaste relaties tussen vorm en betekenis (veranderen niet naargelang de context)
= alles wat te maken heeft met vormen en betekenissen daaraan gekoppeld zonder dat je de
zender/ontvanger en al die aspecten in beschouwing neemt (uitsluitend met de objecten en
relaties) => niet kijken naar functie van vorm, doel van vorm
Pragmatiek
= zodra je gaat kijken naar doelstellingen, keuzes die mensen kunnen maken naargelang de
context
= kijkt niet enkel naar betekenis maar ook hoe die betekenis onderhandeld wordt in
communicatieve context tussen zender en ontvanger
= houdt zich vooral bezig met betekenissen die heel contextafhankelijk zijn (= grote verschil
met semantiek: betekenissen die heel vast zijn, vast aan het woord verbonden worden, niet
contextueel)
= belangrijk bij TW! Kijken hoe de context bijdraagt aan de betekenis
<-> logisch positivisme: reduceert taal tot logische relaties tussen abstracte symbolen
Belang van Morris
> theorie van taal en tekst impliceert dus taalpragmatiek
> erkent taalgebruikers en interpretatie
> pragmatiek als perspectief
> niet als een aparte discipline van taalkunde
> vaak is het onmogelijk syntaxis, semantiek en pragmatiek te scheiden
> vb. ‘Marie ging naar An omdat ze niet thuis was’ iedereen weet wat ‘ze’ betekent
maar je hebt een pragmatisch perspectief nodig omdat je anders niet kan weten
naar wie die ‘ze’ verwijst, kennis van de context is dus vereist
Overzicht:
Belangrijkste kritiek van Peice, Bühler, Morris = mensen zoals de Saussure kijken naar
betekenis-vorm zonder dat ze dat beschouwen in bredere communicatieve context
Bühler: betekenis wordt bepaald door emotioneele toestand van zender + welke
acties van de ontvanger verwacht worden
Peirce: benadrukt dat relatie vorm-betekenis bepaald wordt door cognitieve
processen in ons hoofd, bepaald hoe wij relatie betekenis-vorm zien
Morris: pragmatiek: vat dat allemaal samen en zegt: als we willen kijken naar hoe
betekenis wordt uitgewisseld door mensen, moeten we rekening houden met teken
maar ook hoe dat teken functioneert in communicatieve context = pragmatisch
perspectief. Je kan vanuit pragmatisch perspectief aan syntaxis en semantiek doen =
kijken hoe dat functioneert in communicatieve context
Morris en Perice: kritiek op mentalise
> filosofisch belang van drieledige tekentheorie
> menselijk denken is semiotisch-verbaal
> belang van menselijk gedrag en variatie
Regels voor symbolische interactie
verworven / gevolg van een leerproces
> kinderen leren hoe ze gedag moeten zeggen
4