Gezinspedagogiek
DEEL 1: PEDAGOGIEK - GEZINSPEDAGOGIEK
Hoofdstuk 1: Pedagogiek
1. Het onderscheid tussen pedagogiek en pedagogie
Pedagogiek = de theorie, de wetenschap, de leer van het opvoeden.
Pedagogie = de praktijk van het opvoeden (letterlijk: ‘leiden van kinderen’).
Wat is het belangrijkste: de theorie of de praktijk?
● Ze kunnen niet zonder elkaar (geen eenrichtingsverkeer!)
● Er is een verhouding → wordt vergeleken met een cirkel, die geen
beginpunt noch eindpunt kent
“Theorie zonder praktijk is voor de genieën, praktijk zonder theorie is voor gekken.”
We spreken van een opvoedingswetenschap, met eigen theorieën en methoden.
2. Pedagogiek te midden van de sociale wetenschappen
Vroeger: Theologie
Filosofie Opvoeding
Psychologie
Eind 18e eeuw: pedagogiek als zelfstandige wetenschap.
Nu: Psychologie
Sociologie Pedagogiek
Neurowetenschappen en (neuro)biologie staan de laatste tijd ook meer op voorgrond.
De praktische gerichtheid en het waarden- en normenonderzoek onderscheidt de pedagogiek van de
psychologie en sociologie. Daarom is het een integratieve normwetenschap.
3. De deeldisciplines van de pedagogiek
Onderwijskunde I.v.m. didactiek, leerplanonderzoek, toetsing van
onderwijsmiddelen en onderwijstechnieken.
Comparatieve pedagogiek Pedagogische structuur in verschillende landen.
1
,Historische pedagogiek Hoe mensen in de loop van de geschiedenis hun kinderen
opvoeden + studie van wat er over opvoeding gedacht wordt.
Orthopedagogiek Ondersteuning van kinderen en volwassenen met specifieke
eigenschappen (bv. verstandelijke of fysieke beperking,
uitzonderlijk talent). De nadruk ligt op bevordering van
zelfstandigheid.
Sociale pedagogiek Agogische activiteiten buiten de gezins- en schoolsituatie.
Fundamentele pedagogiek Wat is opvoeden, waartoe voeden wij op, welke voorwaarden zijn
hierbij belangrijk…?
4. Wat is gezinspedagogiek?
Gezinspedagogiek = gaat over de normale ontwikkeling van kinderen/jongeren in verschillende,
specifieke opvoedingscontexten.
● ≠ ontwikkelingspsychologie: focus op het individuele kind (microniveau)
● Er is aandacht voor de variabiliteit van de opvoeding van kinderen met een normale ontwikkeling
○ Bv. klein of groot gezin, enig kind, scheiding, nieuw-samengesteld gezin, …
○ Bredere contextfactoren zoals kinderopvang, relatie met leerkrachten en peers,
vrijetijdsbesteding, …
● Het primaire opvoedingsmilieu = het gezin
● Maar: steeds meer kinderen groeien niet op traditionele gezinnen
○ Ontstaan van enorme diversiteit aan gezinsvormen
○ Essentieel om te onderzoeken welke invloed dit heeft op de ontwikkeling!
2
, DEEL 2: OPVOEDEN
Hoofdstuk 2: Het kind
● ‘Goed opvoeden’ = je kind de beste kansen geven in zijn ontwikkeling
○ Door de jaren heen: minimale eisen formuleren waaraan goede opvoeding moet voldoen
● Opvoeden staat niet los van cultuur en maatschappij!
○ Hoe en wat mensen voelen, vinden en doen, wordt sterk bepaald door het mensbeeld en
het wereldbeeld dat zij hebben
■ Het kleurt de wijze waarop zij naar kinderen, opvoeders en opvoeding kijken
○ Visies op wat (een goede) opvoeding is, evolueren mee met culturele en maatschappelijke
veranderingen
1. Het kind: is opvoeding mogelijk en noodzakelijk? De mens: een animal
educandum?
● Animal educandum: is de mens wel opvoedbaar?
● Dubbele houding t.a.v. opvoeden:
○ ‘De appel valt niet ver van de boom’
○ ‘Kinderen heb je zoals je ze kweekt’
→ nature vs. nurture!
Nature = aanleg, erfelijkheid en constitutie (de aangeboren psychofysische gesteldheid).
Nurture = het centraal stellen van de invloed van het milieu op de ontwikkeling van het kind.
2. Welke kansen geven we aan de opvoeding?
2.1 Het nativisme
Nativisme = erfelijkheidstrekking.
● Staat zeer pessimistisch t.o.v. opvoeden: alles is aangeboren (nature), de opvoeding is machteloos
● Lombroso (1835 - 1909): criminoloog
○ De misdadiger is als zodanig geboren en vertoont bepaalde kenmerken waardoor hij als
crimineel herkenbaar is
● Nationaalsocialisme: beklemtoning van erfelijkheidsfactoren → ‘de superioriteit van het Arische
ras’
● Na WOII: meer onderzoek naar intellectuele inferioriteit van gekleurde mensen
○ Controverse → racistische implicaties!
3
,2.2 Het naturalistisch en het pedagogisch optimisme
Het nativisme vond weinig ingang: de meeste opvoeders zijn ervan overtuigd dat opvoeden zinvol is.
Naturalistisch of pedagogisch optimisme = wanneer het vertrouwen te veel naar één van beide
kanten overhelt.
● Naturalistische optimist: (te) groot geloof in de kinderlijke mogelijkheden
● Pedagogische optimist: (te) groot geloof in de eigen mogelijkheden
3. Hoe verhouden omgeving, opvoeder en kind zich tot elkaar?
3.1 Naturalisme (nature)
Naturalisme = de overtuiging dat de mens ter wereld komt met een natuurschat die zich - geleid door
innerlijke krachten - ontplooit doorheen de verschillende levensstadia tot aan de volwassenheid.
Jean-Jacques Rousseau
● Taak van de opvoeding: het ondersteunen en beschermen van de natuurlijke ontwikkeling
● Negatieve opvoeding: steun verlenen door schadelijke factoren uit de weg te ruimen
● De opvoeding moet individueel zijn!
○ Elk kind heeft een eigen natuur, de opvoeder beschermt en bevordert de ontplooiing
“Alles is goed zoals het uit de handen van de Schepper komt, alles ontaardt in de handen van de mens.”
Maria Montessori
● Het kind wil zich spontaan ontwikkelen → voorwaarde: niet gestoord worden door het ingrijpen van
de volwassenen
● De opvoeder moet een afwachtende, prestructurerende houding aannemen
○ Het is zijn taak een omgeving te creëren waarin het kind zich kan ontwikkelen
● Gevoelige perioden = perioden waarin het kind rijp wordt of is om zich bepaalde activiteiten of
kennis eigen te maken
○ De opvoeder moet deze ontdekken door het kind te observeren, om dan het benodigde,
meestal zelfcorrigerende materiaal ter beschikking te stellen
■ Bv. zintuigoefeningen
De Reformpedagogiek en de Nieuwe Schoolbeweging (vanaf 1880)
● Centraal: een vrije (niet van bovenaf opgelegde opvoeding), harmonieuze en integrale (dus niet
alleen cognitieve opvoeding) vorming
● Pedocentrisme = het centraal stellen van het kind
○ Het kind moet met begrip, liefde, respect, empathie, … benaderd worden (Rousseau)
4
,Ervaringsgericht Onderwijs (vanaf 1960)
● De opvoeder laat het initiatief zoveel mogelijk aan de kinderen over en probeert zelf zo weinig
mogelijk op te dringen
○ Uitgaande van een onwrikbaar geloof in de positieve groeikracht van ieder individueel kind
● De zelfwerkzaamheid, zelfsturing en creativiteit van de kinderen krijgen alle ruimte
● De opvoeder observeert en richt zich op de ervaringen van de kinderen om een afgestemde context
te kunnen aanbieden
● Bv. Steiner en Freinet → methodescholen
Janusz Korczak: ‘de pedagogiek van het respect’
● Baanbrekende ideeën begin 20ste eeuw (1878 - 1942)
● Volgens Korczak hebben we in het algemeen te weinig respect voor de ervaringen waarover het
kind reeds beschikt
● Voorloper IVRK
2 levensvragen
1) Hoe kan ik van een kind houden en het begrijpen?
○ Niet spreken over ‘mijn kind’ → protest tegen een bezitterige manier van kinderen
liefhebben
○ Een liefdevolle opvoeding is niet per definitie een goede opvoeding
○ Houden van het kind = echte, intense, zich in het kind verplaatsende belangstelling en
geboeidheid
2) Hoe kan ik een kind respecteren en het vertrouwen?
○ Niet altijd toegeven aan een kind!
○ Groot worden is ook grenzen leren kennen en kritiek leren incasseren
3 grondrechten van het kind
1) Het recht van het kind op zijn eigen dood
○ We laten kinderen te weinig zelf dingen ervaren en beleven
○ Omdat de opvoeders bang zijn voor de dood, ontnemen we kinderen het recht op leven
○ Omdat de opvoeder niet wil dat het kind sterft, staan wij het niet toe te leven
2) Het recht van het kind op de dag van vandaag
○ ‘Nu’ hebben kinderen behoefte aan ruimte, spel, …
○ Dit staat haaks op wat opvoeders vaak als hun taak zien: voorbereiden op de toekomst
○ Opvoeders moeten en kunnen de toekomst van hun kinderen niet in de hand hebben
3) Het recht van het kind zo te zijn, als het is
○ We moeten het kind accepteren en respecteren zoals het is, met zijn talenten en gebreken,
met zijn grote en kleine zorgen
○ Er gaat veel in kinderen om en grote mensen nemen meestal de tijd niet om zich daarin te
verdiepen
5
, De rechten van het kind in de praktijk
1) Houding van de opvoeder
○ Respect, begrip, liefde en vertrouwen
■ Dialoog is het belangrijkste opvoedingsmiddel om deze houding uit te stralen
○ Opvoeder mag zich niet als ‘meerdere’ zien
2) Samenleving organiseren
○ Concrete maatregelen om orde en structuur aan te brengen (bv. gedragsregels)
3) Kinderen observeren
○ Om het kind te kunnen begrijpen, moet de opvoeder het kind observeren (bv. kring met
kinderen)
Respect organiseren in de praktijk
1) Rechtvaardigheid
○ Regels zijn nodig
○ Regels worden ook overtreden
■ Niet zomaar bestraffen!
■ Eerst moet de opvoeder vergeven en wachten op verbetering van het gedrag
2) Invloed van kinderen
○ Hen erbij betrekken: informeren en medeverantwoordelijkheid laten dragen
○ Communiceren met kinderen via prikbord, boekenplank, brievenbus
3) Rituelen, fantasie, humor
○ Rituelen geven houvast (bv. samen eten, gaan slapen)
4) Werken
○ Arbeid heeft een opvoedende waarde
5) Respect voor privacy
○ Iedereen heeft recht op een eigen gebied en eigen spulletjes
6) Zorg voor elkaar
Wat is de waarde van de ideeën van Korczak?
● Belangrijkste kracht: naast de opvoeder gaan staan en ondersteunen
○ Iedere opvoeder mag en zelfs moet experimenteren en leren uit fouten
○ Vooroordelen t.a.v. kinderen opzij zetten
■ Observeren, behoeften op elkaar afstemmen, dialoog, …
● Kritiek:
○ Legde veel verantwoordelijkheid bij kinderen
○ Kinderen zijn onvoldoende voorbereid op de echte wereld
6