Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting ecologie en milieu 1e jaar dierenzorg €6,39   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting ecologie en milieu 1e jaar dierenzorg

1 vérifier
 31 vues  2 achats

uitgebreide samenvatting van het vak ecologie en milieu, gegeven in het tweede semester van het eerste jaar dierenzorg aan Hogeschool Vives

Aperçu 3 sur 28  pages

  • 1 mai 2024
  • 28
  • 2023/2024
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (1)

1  vérifier

review-writer-avatar

Par: mintejochems4 • 3 mois de cela

avatar-seller
VANHL
Louise Van Hoecke



Samenvatting ecologie en milieu
Hoofdstuk 1: inleiding

Ecologie: de wetenschappelijke studie van interacties tussen organismen onderling en tussen
organismen en hun omgeving.

1. Inleidende begrippen

 Organisme: individuele plant/dier
 Populatie: groep organismen die behoren tot 1 soort
 Levensgemeenschap (biocenose): de som van verschillende populaties van verschillende
soorten binnen een afgebakend gebied. (vb. levensgemeenschap van een eikenbos)
 Ecosysteem: wanneer binnen de levensgemeenschap ook interacties met de natuurlijke
omgeving wordt betrokken. Het kan worden opgesplitst in biotische en abiotische factoren.
 Habitat: heeft relatie met 1 welbepaalde soort, het is een omschrijving van de hulpbronnen
die een bepaalde soort nodig heeft
 Biotoop: is een beschrijving van een stuk leefgebied met bijhorende abiotische en biotische
componenten, zonder 1 bepaalde soort in het achterhoofd te houden
 Niche: omschrijft hoe een soort gebruik maakt van omgevingsfactoren zoals vb. vochtigheid,
voedseltype, nestgelegenheid en wat zijn effect is op andere soorten. Niche hangt sterk
samen met de ‘rol’ van een soort in de habitat
 Biomen: komt meer naar het einde van de lessen aan bod

Hoofdstuk 2: abiotische factoren

Een omgevingsconditie is een abiotische factor, het kan variëren in tijd en ruimte en aan dewelke
organismen een verschillende respons tonen (temp, relatieve luchtvochtigheid, saliniteit…)

De omgevingsconditie waarin een soort optimaal functioneert varieert. Algemeen: optimale
omgevingsconditie voor een soort is deze waarbij ze het meest nakomelingen produceren.µ (gevolg
survival of the fittest)

1. Temperatuur

 Bolle vorm vd aarde zorgt voor een verschil in intensiteit van zonne-instraling naargelang de
breedtegraad. (meer licht op de tropen dus ook meer licht en warmte per eenheid van
oppervlakte afgeleverd)
 Sterkere instraling = warmere temperatuur en hogere verdamping water. (vochtige lucht zal
opstijgen en gaat gepaard met neerslag vandaar vochtige tropen)
 Ter hoogte van de subtropen (30ste breedtegraad) zal de afgekoelde lucht terug zakken en
terig vocht opnemen (droog of woestijnklimaat in deze regio’s)
 Ter hoogte van de 60ste breedtegraad stijgt de lucht op, verliest vocht onder vorm neerslag en
eens op de polen koelt de lucht af om daarna terug naar de evenaar te stromen.

Urban heat island: veel warmte in steden door donkere gebouwen en gebouwen dicht bijeen.
gebouwen nemen warmte op en stralen later dan uit. Planten zullen helpen door hun
evapotranspiratie en hun schaduwwerking maar zullen het vaak ook moeilijk hebben in een stedelijk
milieu. Warmte en droge lucht in de stad zetten bomen aan tot meer evapotranspiratie dan op het

1

,Louise Van Hoecke


platteland. Er is onbalans tussen watervraag en beschikbaarheid wat de bomen in stress brengt en
een lagere levensverwachting zal creëren



 Homeotherme dieren: warmbloedige dieren die een constante lichaamstemperatuur kunnen
aanhouden
 Poikilotherme dieren: koudbloedige dieren die een lichaamstemperatuur hebben die
varieert in functie van de omgevingstemperatuur
 Endothermen: reguleren lichaamstemperatuur door warmte te produceren in hun lichaam
 Ectothermen/exothermen: zijn afhankelijk van de omgevingswarmte voor hun
lichaamstemperatuur

Ectothermen regelen hun lichaamstemp. door een habitat te zoeken met geschikte
omgevingstemperatuur of door beperkte regulatiemechanismen zoals: verdamping, trillen van
vliegspieren bij bijen…

Ectothermie en endothermie bij een bijenkolonie:

- Een individuele bij is ectotherm en poikilotherm
- Als ze met een hele kolonie zijn ze endotherm en homeotherm
- Ze zijn in een grote kolonie om het temperatuur constant te houden
- Als er afkoeling is binnen de kolonie zullen de vliegspieren van de bijen gaan trillen om zo
warmte te produceren.

Fysiologische leeftijd: leeftijd is temperatuur afhankelijk en er wordt gebruik gemaakt van
graaddagen (maat voor warmteaccumulatie & geven som weer van de dagelijkse temperatuur boven
een bepaalde drempelwaarde)

Acclimatisatie: blootstelling van een individu aan een hoge of lage temperatuur voor een aantal
dagen doet de hele temperatuurrespons verschuiven naar hogere/lagere temperaturen
(drempelwaarden)

Bij plantenkwekers wordt dit proces afharden genoemd om de komende winter te kunnen doorstaan.
Het is een reeks van fysiologische processen in een plant die zorgt voor opbouw van vorstresistentie.

Acclimatisatie bij klauwkikkers

Het zuurstofverbruik van deze kikker bij een bepaalde temperatuur hangt af van de temperatuur
waarbij deze geacclimatiseerd zijn. Bij een koude temp. zullen kikkers die hieraan geacclimatiseerd
zijn meer zuurstof verbruiken (beter presteren) dan kikkers die aan warme temperatuur
geacclimatiseerd zijn.

Regel van Allen: endotherme dieren uit koude klimaten hebben doorgaans korte extremiteiten (oren,
neus, ledematen…) dan gelijkaardige soorten uit warmere klimaten

Regel van Bergman: zoogdieren die een wijde verspreiding kennen zijn meestal groot van gestalte in
koudere klimaten.
→ beide vallen te verklaren door het feit dat in koude klimaten endotherme organismen een kleine
verhouding opp./volume kennen waardoor er minder warmteverlies is


2

, Louise Van Hoecke


2. Grondwater

 Grondwatergronden: grondwatertafel het gehele jaar op een geringe diepte aanwezig is.
o Hoge grondwaterstanden kan zorgen voor oppervlakkige beworteling en meer
windval van bomen
o Kwel = water hogerop in de bodem gedrongen is en in lagere delen vh landschap
terug aan de oppervlakte komt.
 Vaak mineralenrijk maar voedselarm met minder zure PH ≠ oppervlaktewater
met voedingsstoffen
 Stuwwatergronden: hebben op geringe diepte slechte doorlatende laag, waar water tijdelijk
kan blijven staan (stuwen).
o Door structuurbederf op leemgrond kan door bodemcompactie stuwgronden
gevormd worden
o Vb. zware machines op natte gronden
 Hangwatergronden: putten waterreserve uit het water dat in de poriën vd grond en aan
klei/hummus blijft kleven. Komt vooral voor bij leemgronden.



- Hydrofyten/waterplanten: groeien in vrije water van vijvers/poelen en in traag stromende
rivieren
- Helofyten/ oever- en moerasplanten: vestigen zich in ondiepe wateren en de directe
omgeving
- Hygrofyten/vochtminnende planten: aangepast om te overleven in vochtig microklimaat,
meestal tere planten die gevoelig zijn voor mechanische beschadiging
- Mesofyten: planten die een minder stabiele vochthuishouding verdragen, ze zijn aangepast
aan seizoenswisselingen met zowel droge als natte perioden
- Xerofyten/droogteplanten: zijn door hun bouw geschikt om onder overwegend droge (of
zoute) omstandigheden te overleven

3. Zuurtegraad

De zuurtegraad kan een belangrijke invloed hebben op het voorkomen van soorten. Het protoplasma
vd wortelharen zal worden beschadigt bij een te lage of te hoge zuurtegraad.

4. Saliniteit

Bij aquatische organismen is de regulatie vd concentratie vd lichaamsvloeistof een vitaal & soms
energievretend proces. Saliniteit vd omgeving kan dus een belangrijke invloed hebben op de
verspreiding en aanwezigheid van soorten, vooral op plaatsen waar er een sterk gradiënt is tussen
mariene milieu en zoetwaterhabitats

Halofyten zijn zoutverdragende planten, ze kunnen groeien in bodems die veel zouten bevatten en
komen vooral voor op slikken en schorren. Meeste zoutminnende planten zijn sapplanten die veel
water kunnen opstapelen, of viltplanten die verdamping beperken door een laagje vilt.

Onderzoek over de micropidoptrean (kleine vlinders) op zout verdragende plant.

Ontwikkelt de larve even goed in een plant met veel zout in het bladmoes als in een plant met weinig
zout in het bladmoes?

3

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur VANHL. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,39. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

72841 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€6,39  2x  vendu
  • (1)
  Ajouter