Sociologie
1. Inleiding: het sociologisch perspectief (p13-52)
Hoorcollege 1: 2/10/2023
1.1 Het sociale en de sociologie
Sociologie: socius (= metgezel/compagnon) + logos (= rede/leer, studie)
Sociologie = de wetenschap van het sociale / de studie van het menselijke sociale leven, van
menselijke groepen en samenlevingen
Materieel object van de sociologie: wat bestudeerd wordt gedeeld met andere sociale disciplines
Formeel object van de sociologie: perspectief waarop ‘het sociale’ benadert wordt specifieke
benadering binnen de sociologie = het sociologisch perspectief
Sociologisch perspectief:
Algemene denktrant die het sociale uiteenlegt in sociale relaties, en vooral (on)geziene
afhankelijkheden van, vaak onbekende, anderen
Reeks vragen die de blik van de socioloog voortdurend richten bij het kijken naar sociale
relaties of afhankelijkheden 4 basisvragen
Basisvragen van de sociologie:
1. Hoe wordt het individuele beïnvloed door het maatschappelijke?
2. Socialeordevraag / sociale-invloedenvraag: Hoe kunnen we de orde en de voorspelbaarheid
verklaren die we voortdurend zien in het sociale leven?
Sociale orde = zekere maten van voorspelbaarheid in het handelen van de betrokken
actoren
3. Sociale-tijdsdiagnosevraag: In wat voor samenleving leven wij vandaag (en hoe verschilt die
van andere samenlevingen)?
4. (Hoe onderzoeken we dat allemaal op een wetenschappelijke manier) –> zie methoden
Vraag 4:
Kwantitatief onderzoek: op populatieniveau, statistische analyses mogelijk, vaak door
surveyonderzoek met meerkeuzevragen
Kwalitatief onderzoek: diepere bestudering van fenomenen door open vragen, vaak
publieksonderzoek (vb. theaterliefhebbers), vaak methode van participerende observatie
,Sociologische driehoek voor sociologiebeoefening:
Theorievorming
Empirisch onderzoek
(ondersteunen van) sociale sturing
Moeilijkheden sociologie:
- ‘common sense’ bevestigen of weerleggen
- Ingaan tegen machthebbers
Valt weg:
- H5: 5.1 (p185-191)
- H8 (8.2)
- H9 (9.5)
- H10
1.2 over sociale relaties, bindingen en verbanden
“sociaal handelen” = het handelen van een actor georiënteerd op het handelen van 1 of meerdere
actoren
Veronderstelt actoren (= handelaar, stelt handelingen van ‘to act’) met
handelingsvermogen (= agency) = het vermogen om het één te doen, en niet het ander
Onderscheid:
- Individuele actoren: het handelen van een individu
- Collectieve actoren: handelen in naam van vb. een bedrijf, een politieke partij…
Brengt sociale relatie / verhouding / betrekking tot stand = sociale handelingen van 2 of
meer actoren raken met elkaar verweven, er is wederzijdse georiënteerdheid
Het sociaal gebeuren dat zo (herhaaldelijk) ontstaat = samenhandelen (vb. een gesprek)
Samenhandelen is:
- Zelfreferentieel = ieder nieuw element refereert aan eenzelfde soort element, zowel door
terugverwijzen naar net gestelde handeling, als naar verwachting over een komende handeling
- Dynamisch (tijdsgebonden) = momentaan / verandert van moment tot moment, want er
vinden telkens nieuwe handelingen plaats
- Contingent:in zekere maten voorspelbaar én onvoorspelbaar (vb. na het stellen van een vraag
verwacht men een antwoord, maar wat precies is niet geweten of kan ook ongemakkelijke
stilte)
- Reflexief gemonitord geobserveerd en gestuurd van het eigen handelen door betrokken
actoren in functie daarvan stemmen andere actoren hun handelen hierop af, deze moeten
dus betrokken observeren en participeren
Afhankelijkheidsverhoudingen en sociale verbanden:
Samenhandelen creëert afhankelijkheidsverhoudingen tussen actoren
Veralgemeende afhankelijkheid: iedereen is van anderen afhankelijk vb. van een
bakker een individu heeft nooit absolute autonomie
Sociaal verband = een specifiek geheel van onderlinge afhankelijkheidsverhoudingen /
sociale bindingen, eventueel deel van een ruimer sociaal netwerk, dat een zekere
duurzaamheid heeft en voor derden observeerbare grenzen heeft
, Vb. KU Leuven de Vlaamse universiteiten
Sociaal netwerk = een lange ketting van afhankelijkheden verschillende soorten sociale
netwerken vb. ‘de economie’, ‘de politiek’
4 soorten sociale bindingen en verbanden:
Cognitieve (sociale) binding: vb. kennisoverdracht tussen leerling en leerkracht heeft als
cognitief (sociaal) verband de school
Economische binding: vb. brood kopen bij de bakker heeft als economisch verband de
bakker en zijn helpers
Politieke bindingen: vb. tussen burgers en politici, met een politiek verband tussen
politieke partijen
Affectieve bindingen: vb. tussen geliefden, die verder vorm kunnen krijgen binnen
affectieve verbanden zoals gezinnen
1.3 van veralgemeende afhankelijkheid naar wereldsamenleving
De samenleving = de maatschappij: het momentane geheel van alle sociale relaties, sociale
afhankelijkheden/bindingen, sociale verbanden of sociale netwerken :
- Omvat dus allen vormen van samenhandelen op een bepaald ogenblik
- Zelfreferentieel
- In principe dynamisch = momentaan = verandert voortdurend
Opm: “de negentiende-eeuwse maatschappij” / “de Vlaamse maatschappij” verandert
voortdurend / waar liggen grenzen?
- Contingent (<-> mechanisch, gedetermineerd)
- Gemonitord maar niet in zijn geheel, niet ‘onder controle’
Nationale / regionale samenleving = een samenleving met territoriale, en vaak ook politieke,
grenzen maar tegenwoordig hebben meeste sociale netwerken een transnationaal
karakter
Ieder mens (ook totaal geïsoleerden) maken deel uit van de maatschappij, want iedereen
heeft afhankelijkheidsverhoudingen zoals bijvoorbeeld economische verbanden of taal
verbanden
Moderne maatschappij = functioneel gedifferentieerde wereldmaatschappij:
- Modernisering omvat arbeidsdeling, taakspecialisatie, functionele differentiatie / geen homo
universalis meer
- Mondialisering, globalisering, transnationalisering of transcontinentalisering:
afhankelijkheidsverhoudingen worden mondiaal wereldomspannend (internet is grote
invloed)
Vb. Corona uitbraak in China mondmaskers wereldwijd: eerst te weinig mondmaskers als
iedereen mondmaskers, te weinig voor de zorgsector Vlaamse zorg afhankelijk van pandemie uit
China
- ontstaan van een wereldmaatschappij = het momentane geheel van transcontinentale, in
aanleg mondiale sociale relaties, bindingen, verbanden en netwerken
- Spanning: kosmopolitisme (= we zijn van iedereen afhankelijk, mondiaal- of
wereldbewustzijn) vs nationalisme
Sociologie denkt vooral in termen van sociale relaties / bindingen geen veralgemeningen zoals ‘de
economie’ of ‘de politiek’, want geven risico op reïficatie / verdinging (= suggereert het bestaan van