Samenvatting Neurologie:
Werkcollege: Introductiecollege centraal en perifeer motorisch neuron
Algemeen:
• Kennen: vascularisatie hersenen, verschillende kwabben + functie + grijze witte stof
• Motor unit= een perifeer motorisch neuron met motorische eindplaten en spiervezels
• Taal vs. Spraak:
- Spraak= uitspraak, articulatie à motorische functie
- Taal= cognitieve functie
- Gebied van Wernicke= taalbegrip à temporaal
- Gebied van Broca= waar je de taal verzint à frontaal = motorische … (ongelukkige
term)
Centraal motorisch neuron:
Algemeen:
• Synoniemen centraal motorisch neuron:
- Centraal motorisch neuron= CMN
- Primair motorisch neuron
- Piramide baan= tractus corticospinalis
• Functie: fijne, aangeleerde, willekeurige motoriek;; onderscheiden in:
- Tractus corticospinalis= gaat naar spinaal voor armen benen etc.
- Tractus corticobulbaris= gaat naar de hersenstam voor gezichtsspieren
• Verloop:
1. Cortex en subcortex
2. Capsula interna
3. Pedunculus cerebri
4. Hersenstam
5. Decussatio pyramidum
6. Myelum
1. Cortex en subcortex:
• Begin: de cortex (grijze stof) van de gyrus precentralis in de
frontaalkwab in de hersenen à vlak voor de sulcus centralis
(=groeve die frontaal- en parietaalkwab scheidt)
• Deze motorische cortex heeft somatotopische ordening à
geeft mate van representatie van dwarsgestreepte spieren
in de centrale motorische cortex weer (zie plaatje)
• Somatotopische ordening: vingers, tenen, tong en lippen
zijn groter omdat deze extra fijne motoriek nodig hebben bij:
schrijven, instrument bespelen, praten etc.
• Aandoeningen:
- Vasculair:
* CVA: infarct 80-85%, bloeding 15-20%
* Meeste infarcten in a. cerebri media= grootste en
belangrijkste vascularisatie
* Let op: a. cerebri anterior, gaat naar voren naar
middenlijn en gaat dan daarna naar achter, hele midden
gebied tot vrij ver naar achter ook helemaal cerebri
anterior
* Vb. distaal/ oppervlakkig media infarct: scheve
mondhoek + uitval hand/ onderarm à zie plaatjes!
* Vb. proximaal/ diep media infarct: hele helft lichaam
verlamd, gevoelsuitval, gezichtsvelduitval, taalprobleem
, * Lobaire bloedingen= oppervlakkige bloeding in de kwab à jonge mensen:
structurele malformatie, oude mensen: myeloide angiopthie= alzheimer vaatwand
- Oncologisch:
* Primaire: astrocytomen (glioblastoma multiforme)= meest aggressieve, komen
minder vaak voor dan metastasen, beginnen vaak in subcortex
* Secundaire: metastasen, komen relatief vaak voor, met name grensgebied cortex-
subcortex
* Meningiomen: tumor uitgaande van de hersenvliezen, asymptomatisch en vaak
toevalsbevinding, kan wel druk veroorzaken en uiteindelijk klachten
- Inflammatoir:
* Auto-immuunziekte multipele sclerose (MS)= meest voorkomend, begint zelde in
CMN maar in oogzenuw, ruggenmerg of hersenstam
* Encefalitis: ontsteking hersenen, veroorzaakt door herpses simplex 1, zit op
voorkeur frontaal en temporaal, wat hemiparese en taalprobleem kan geven. Is goed
te behandelen.
* Meningitis: ontsteking hersenvliezen
2. Capsula interna:
• = ruimte tussen de basale kernen waardoor de piramidebanen naar beneden kunnen
• Aandoeningen:
- Vasculair:
* Infarct: in dit gebied heet: lacunair syndroom: uitsluitend contralaterale motorische
en/ of sensibele uitvalsverschijnselen. Dus geen: afasie, hemianopsie.
Soorten: pure motor stroke, pure sensibel stroke, pure motorsensibelstroke à uitval:
weer mondhoek, arm en hoe dieper infarct ook been ß toetsvraag
* Bloeding: ontstaat door hypertensie, hierdoor focale uitval en later klachten van
verdrukking zoals misselijkheid, braken, hoofdpijn, bewustzijnsdaling etc.
- Oncologisch: zeldzaam
- Inflammatoir: erg zeldzaam
3. Pedunculus cerebri:
• = hersensteel à het deel dat naar beneden gaat romdom de hersenstam
• Hierdoorheen lopen dus: tractus corticospinalis en tractus corticobulbaris
• Verder niet besproken.
4. Hersenstam:
• = truncus cerebri à verbinding grote hersenen met de kleine hersenen en ruggenmerg
• Kruisingen: hier kruisen de vezels van de tractus corticobulbaris. De tractus
corticospinalis kruisen in decussatio pyramidum
• Aandoeningen:
- Vasculair: deze aandoening het meest in hersenstam, echter minder dan in de rest van
de hersenen.
* Infarct: met name dorsolaterale medulla oblongata à syndroom van Wallenberg
* Bloeding: met name in de pons à locked-in syndroom
Let op: je krijgt gemengd beeld omdat sommige banen zijn gekruisd: dus contralateraal
én ipsilateraal symptomen van uitval
5. Decussatio pyramidum:
• Hier kruizen de piramidebanan van tractus corticopsinalis= de overgang van medulla
oblongata naar cervicale myelum
• Deze vezels eindigen op zowel interneuronen als op motorneuronen in de voorhoorn:
- Distale extremiteitsspieren: lateraal gelegen in de voorhoorn (de meeste)
- Proximale extremiteitsspieren en romp: bilateraal op voorhoorncellen
,6. Myelum:
• Opbouw:
- 3 niveaus: cervicaal C1-7, thoracaal Th1-12, lumbosacraal L1-5 + S1-5
- Myelum uiteinde= L1, hierna komt conus, daarna vertakking in cauda equina
- Piramidebanen bevinden zich aan de buitenkant (witte stof), grijze stof zit in het
midden
- Let op: myelum niveau en corpus niveau verschilt
• Aandoeningen cervicale myelum:
- Degeneratief:
* Cervicale kanaalstenose: slijtage à hypertrofie corpora met osteofyten à kanaal
nauwer à druk op myelum ß vooral piramide baan hier gevoelig voor want die zit
aan de buitenkant à uitval van benen naar boven, behandeling: laminectomie
* Hernia: ook onderdeel van degeneratief maar zeldzaam in de nek: Hernia= uitpuilen
nucleus pulposus à druk op uittredende wortel= radiculair syndroom
- Oncologisch:
* Meestal door metastase van prostaat, long, borst à tumor à druk à neurologische
complicaties, let op: als er uitval is, is het al te laat!
* Belangrijk: vóór de uitval herkennen en meteen insturen à onderscheid: kloppijn,
asdrukpijn, pijn in rust, B-symptomen, voorgeschiedenis
- Inflammatoir: myelitis transversa à treedt op in het kader van MS
- Traumatisch:
* Dwarslaesie boven C4: niet met leven herenigbaar omdat hier de n. phrenicus loopt
die diafragma innerveert.
* Dwarslaesie onder C4: volledige verlamming, ook sfincterdisfuncties, seksuele
disfuncties en sensibele disfuncties
- Vasculair: komt minst voor
• Aandoeningen thoracale myelum:
- Inflammatoir
- Traumatisch
- Oncologisch: botmetastasen
à Let op: geen degeneratief omdat dit ontstaat door veel bewegen (cervicaal) of zware
zwaartekracht (lumbaal), dit is hier beide niet van toepassing.
Bevindingen neurologisch onderzoek CMN:
• Tractus corticospinalis:
- Piramidale parese
- Stoornis fijne motoriek
- Hypertonie – spasticiteit à buigers arm en strekkers been
- Hyperreflexie dus assymmetrie reflex + pathologische babinski/ VZR
• Tractus corticobulbaris= hersenstam
- Pseudobulbair syndroom: dysarthrie, dysfagie, pseudobulbaire reflexen
- Pseudobulbaire reflexen= primitieve reflexen: zuigreflexen, zoekreflex etc.
Perifeer motorisch neuron:
Opbouw PMN:
1. Motorische voorhoorncellen
2. Spinale wortel
3. Plexus
4. Perifere zenuw
5. Neuromusculaire overgang
6. Spier
,1. Motorische voorhoorncellen:
• Begin: cellichaam van PMN is de motorische voorhoorncel à bevindt zich in de
motorische voorhoorn in de grijze stof van het myelum
• Uitval voorhoorncellen: krachtsverlies, spieratrofie, fasciculaties en vertraagde reflexen
• Aandoeningen:
- Degeneratief: ALS= amyotrofische laterale sclerose à ziekte van voorhoorncellen en
piramidebaan met zowel perifeer als centrale kenmerken à perifere deel erger dan
centrale deel, let op: puur motorisch syndroom
- Heriditair: spinale spieratrofie, enkel voorhoorncellen betrokken. Langzamer
progressief en betere prognose. Bij kinderen erfelijk (SMA: spinale musculaire
atrofie), overerving autosomaal recessief. Bij ouderen sporadisch.
- Infectieus: polio= een virus dat voorkeur heeft voor voorhoorncellen à tast de
voorhoorncellen aan met blijvende restverschijnselen bij kinderen. Komt bijna niet
meer voor.
Let op: varicella zoster= sensibele deel
2. Spinale wortel:
• Bestaat uit:
- Ventrale wortel: motorische neuronen
- Dorsale wortel: sensibele neuronen
• Uitval zorgt voor: krachtsverlies in verzorgingsgebied van aangedane wortels, bij lang
bestaan ook atrofie en pijn en sensibele stoornissen als dorsale deel ook is aangedaan.
• Aandoeningen:
- Compressie:
* Oncologie: metastasen
* Hernia nuclei pulposi: klacht is heel veel pijn, meestal laag lumbaal L5 of S1, soms
L4 en Laag cervicaal C6 en C7ß welke klinische presentaties moet je kennen
Let op: uitval rijbroekgebied en incontinentie= cauda equina syndroom à
spoedindicatie operatie
- Infectie: ziekte van lyme à leidt tot polyradiculaitis waarbij meerder wortels zijn
ontsoken
3. Plexus:
• = vlechtwerk van perifere zenuwen
• Aandoeningen:
- Compressie: tumor ingroei
- Inflammatoir
- Diabetes mellitus
- Trauma
- Neuraligsche amyotrofie
- Amyotrofische schouderneuralgie= aandoening begint met en gepaard met veel pijn
in schouder en daarna amyotrofie dus spieruitval ß oorzaak: auto-immuunachtig
4. Perifere zenuw
• = zenuwen die buiten het centrale zenuwstelsel liggen en die structuren verbinden met
centraal zenuwstelsel
• Meestal combinatie van motorische en sensibele uitval omdat: perifere zenuwen meestal
gemengd motorisch-sensibel zijn
• Aandoeningen:
- Mononeuropathie:
* Compressie: vb. n. medianus= carpaal tunnel syndroom, n. radialis = droppinghand,
n. peroneus= klapvoet
* Trauma
, - Polyneuropathie:
Oorzaken: diabetes (begint distaal benen: hoe langer je bent, hoe langer het
transport, hoe meer risico), terminale nierinsufficiëntie, vitamine deficiënties (B1 en
B12) alcoholisme, medicijnen: chemotherapeutica en (HA)ART= HIV remmers;; 2
soorten polyneuropathie
* Axonaal: sensibele stoornissen overheersen, vooral door: terminale
nierinsuffiecientie, alcoholisme, cytostatica en HAART-middelen
* Demyeliniserend: motorische stoornissen overheersen, vooral door: auto-immuun,
guillan barré= acuut ziektebeeld (binnen 4 weken) terwijl polyneuropathien normaal
langzaam ontstaan.
5. Neuromusculaire overgang (NMO):
• Aandoeningen:
- Myasthenia gravis: postsynaptisch actylcholinereceptoren bezet door auto-antistoffen
à perifere spierzwakte in oog (bulbair) en proximaal armen en benen, en schouder
en bekken symmetrisch betrokken. Geen atrofie, reflexen blijven opwekbaar.
- Lambert-Eaton myasteen syndroom:
6. Spier:
• Spierziekten te herkennen aan: verdeling, krachtsverlies van (meest proximale) spieren
staat op de voorgrond
• Aandoeningen:
- Metabole myopathien
- Inflammatoire myopathien: polymyositis, dermatomyositis
- Spierdystrofien: duchenne spierdystofie
Bevindingen neurologische onderzoek PMN:
• Perifere spierzwakte
• Kenmerkende anatomische verdeling à van gevoelsstoornis bij lokalisatie in wortel,
plexus of perifere zenuw
• Hyporeflexie
• Normo-of hypotonie
• Geen pathologische reflexen
• Atrofie
• Fasciculaties= contractie van de spiervezel waardoor rimpeling onder de huid
Algemeen:
Kenmerk Centraal Perifeer
Atrofie Afwezig Aanwezig
Fasciculaties Afwezig Aanwezig
Spierrekkingsreflexen Verhoogd Verlaagd
Voetzoolreflex Abnormaal (extensie) Normaal (flexie)
Tonus Verhoogd Normaal/ verlaagd
Werkcollege: Perifeer zenuwletsel: neuroanatomie plexus
Algemeen:
Ruggenmerg segment:
• Radix ventralis: motorische informatie
• Radix dorsalis: sensibele informatie
• Sensibele ganglion: de cellichamen van de axonen die de
radix dorsalis vormen
• Spinale zenuw= ramus ventralis = nervus spinalis:
samenkomst van radix dorsalis en ventralis à heeft
verbinding met grensstreng
,• Grensstreng met ganglion: = truncus sympathicus à eerste verbinding hiermee= Th1, en
de laatste is L1.
• Ramus dorsalis: innerveert dorsaal rugspieren en huid van de rug
• Ramus ventralis: innerveert ventrale deel lichaam en extremiteiten
• Iets kapot bij radix: radiculopathie à kan dus sensibel of motorisch ß bij hernia
Ontwikkeling perifere innervatie:
• Segmentale opbouw:
- Tijdens de ontwikkeling worden een aantal segmenten gevormd
- Laterale uitgroei bovenste extremiteiten van C5 tot Th1
- Uitgroei begint bij C7 à en deze trekt de andere segmenten met zich mee
• Dorsale en ventrale divisies:
- Tijdens de ontwikkeling ontstaat er een centrale as waaruit de botten, pezen en
gewrichten ontstaan
- Dorsale spiermassa: hieruit ontstaan de spieren aan dorsale zijde van de
extremiteiten: extensoren, abductoren en supinatoren
- Ventrale spiermassa: hieruit ontstaan de spieren aan de ventrale zijde van de
extremiteiten: flexoren, adductoren en pronatoren
- Deze spiermassa’s worden vanuit 2 verschillende motorische clusters in ventrale
hoorn geïnnerveerd: dorsale en ventrale divisies
• Dermatomen/segmenten vs. perifere huidzenuwen:
- Perifere huidzenuwen innerveren uiteindelijk de huid à ze verdelen de huid in een
aantal vlakken Maar: is echter andere verdeling dan dermatomen/ segmenten
- Oorzaak: iets in de organisatie veranderd als we kijken naar spinale zenuwen (die
houden zich aan de dermatomen) en de huidzenuwen.
Plexusvorming:
• Principe plexus vorming: draadjes gaan reorganiseren en oversteken naar andere
bundeltjes à overal behalve bij ribben
• Elk stukje huid geïnnerveerd door 1 axon à elk axon bundelen en dan innerveren die
een dermatoom.
• Uiteindelijk hebben ze alsnog de 1 op 1 verbinding à we moeten weten: hoe vind
reorganisatie plaats à o.b.v. die kennis kan je voorspellen wat voor uitval er is bij welke
schade en andersom.
Plexus brachialis:
Algemeen:
• Plexus brachialis= een aantal uit het ruggenmerg ontspringende nn. Spinales, vormen
tesamen een vlechtwerk: ‘plexus’ à bestaat uit 5: C5 t/m T1
• Functie: innerveren schoudergordelspieren, huid rondom schouder en huid en spieren
van bovenste extremiteiten
• Bestaat uit 2 delen:
- Supraclaviculair:
* Ontstaat uit: direct uit wortel of truncus en loopt boven clavicula
* Innerveert: schoudergordel spieren
* Bestaat uit losse zenuwen: n. dorsalis scapulae, n. thoracicus longus en n.
suprascapularis
- Infra-claviculair: uit fasciculus, onder clavicula, zenuwen naar arm en hand
* Ontstaat uit: fasciculus en loopt onder de clavicula door
* Innerveert: armen en hand
* Weetje: dit wordt de ‘echte’ plexus brachialis genoemd’
,Opbouw:
1. Truncus vorming:
- Truncus superior= C5 + C6 à laesie: lateraal uitval
- Truncus medius= C7
- Truncus inferior= C8 + T1 à laesie: mediaal uitval
à Laesie truncus: uitval sensibel en motorisch van flexoren en extensoren
2. Fasciculi vorming
- = reorganiseren op basis van dorsale en ventrale divisies
- Dorsale divisie (huid dorsale zijde en extensoren): fasciculus posterior
- Ventrale divisie (huid ventrale zijde en flexoren) : fasciculus lateralis + fasciculus
medialis
- Fasciculus lateralis: truncus superior + truncus medius
- Fasciculus posterior: truncus superior + truncus medius + truncus inferior
- Fasciculus medialis: truncus inferior
3. Perifere zenuwen= reorganiseren tot perifere zenuwen
- N. axillaris: fasciculus posterior
- N. radialis: fasciculus posterior
- N. musculocutaneus: fasciculus lateralis
- N. medianus: fasciculus lateralis + fasciculus medialis
- N. ulnaris: fasciculus medialis
Fasciculus posterior:
• Alleen zenuwen uit de dorsale divisies
• Innerveert:
- Dorsale zijde arm, motorisch én sensibel
- Spieren aan de dorsale kant van de arm: extensoren en exorotatie
• Hieruit komen: n. axillaris en n. radialis
• N. Axillaris:
- Loopt langs columm humeri en is kwetsbaar bij collum fracturen en schouderluxaties
- Innervatie:
* Motorisch: m. deltoideus en m. teres minor
* Sensibel: schouderregio
- Laesie: verlies schouder contour, verstoorde abductie en sensibiliteit schouderregio
• N. Radialis:
- Loopt langs de schacht van de humerus en de ventrale zijde van de elleboog
- Innervatie:
* Motorisch: extensoren arm, rest dorsale zijde arm, bovenarm en onderarm
* Sensorisch: dorsale zijde arm
- Laesie: dropping hand/ wrist drop
* Begin onderarm= saturday’s night pulsy: geen extensie elleboog, geen
strekkers vingers en geen gevoel
* Halverwege onderarm= paralysie des amoureux: geen strekken vingers en
geen gevoel
* Ter plaatse van m. suppinator: geen strekker wijsvinger en geen gevoel
,Fasciculus lateralis en medialis:
• Alleen zenuwen uit de ventrale divisies
• Innerveert: spieren aan de ventrale kant voornamelijk flexoren
• Hieruit komen: n. musculocutaneus, n. medianus, n. ulnaris
• N. Musculocutaneus:
- Loopt: tussen de flexoren bovenarm door naar onderarm
- Innerveert:
* Motorisch: ventrale flexoren onderarmà m. biceps brachii, m. brachialis, m.
coracobrachialis
* Sensorisch: laterale voorzijde à door doorgaande tak n. cutaneus antebrachii
lateralis
• N. Medianus:
- Loopt: door de m. pronator teres en carpaal tunnel
- Innerveert:
* Motorisch: radiale flexoren onderarm, flexoren middelvinger, wijsvinger, duim
en duimmuis
* Sensibel: handpalm dig. 1-helft 4 + dorsale toppen
- Carpaal tunnel syndroom: n. medianus loopt door de carpale tunnel à
klachten: tintelingen, uitval van sensibiliteit en vingers, duimmuisatrofie en
uitval van de opponatie van de duim à er ontstaat: predikershand
- Let op: als de m. pronator teres de n. medianus verdrukt ontstaat ook
duimmuis atrofie, maar geen predikershand.
• N. Ulnaris:
- Loopt: achter epicondylus medialis humeri en door tunnel van Gyon
- Innerveert:
* Motorisch: flexoren en pronatoren onderarm: m. flexor carpi ulnaris en m.
flexor digitorum van pink en ringvinger
* Sensibel: pinkzijde hand en dig. 5 en helft 4
- Klauwhand: door uitval bij verdrukking bij olecranon à uitval m. adductor
pollices à kleine handspiertjes palmair vallen uit die zorgen voor flexie
MCP en extensie PIP
Uitval symptomen plexus brachialis:
• Wortel/ spinale zenuw: monosegmentale uitval, motorisch (flexoren en extensoren) én
sensibel (uitval van 1 dermatoom)
• Bovenste plexus laesie= Erbs-Duchenne: polysegmentale uitval (C5-C6), motorisch
(flexoren en extensoren) én sensibel
• Onderste plexus laesie= Klumke: polysegmentale uitvan (C8-T1), motorische (flexoren
en extensoren) én sensibel, let op: soms Horner syndroom door uitval sympathicus op T1
• Fasciculus: polysegemntale uitval, lateroventraal, medioventraal of dorsaal, motorisch
(flexoren óf extensoren) én sensibel
• Perifere zenuw: afhankelijk van plaats van laesie: meerdere spieren, kleinere
huidgebieden
Plexus lumbosacralis:
Algemeen:
• Bestaat uit:
- Plexus lumbalis: L1-L4 à bestaat vooral uit: n. femoralis
- Plexus sacralis: L4-S1 à bestaat vooral uit n. ischiadicus
• Compartimenten:
- Elk compartiment wordt geïnnerveerd door 1 spinale zenuw
- Elk compartiment heeft spieren met dezelfde functie
à Dus: compartiment is functionele eenheid
,Opbouw:
Plexus lumbalis: Plexus sacralis:
Nervi met functie:
• N. Obturatorius: adductoren
• N. Femoralis: quadriceps
• N. Peroneus communis: laterale en ventrale compartiment
• N. Tibialis: dorsale compartiment
Uitval symptomen plexus lumbosacralis:
• Komt niet vaak voor
• Hoge plexuslaesie= n. femoralis laesie: uitval;;
- Anteflexie en adductie heup
- Extensie knie
- Sensibel ventraal en mediaal
• Lage plexus laesie= n. ischiadicus laesie: uitval;;
- Heupabductoren
- Knieflexoren
- Voetmusculatuur
- Sensibel dorsaal
Weten:
• Segmentale opbouw
• Dorsale en ventrale divisies
• Plexusvorming
• Locatie van de laesie aan de hand van uitvalsverschijnselen
PLO MT: Neurologisch onderzoek
Basis neurologisch onderzoek;; bestaat uit:
• Presentatie, mimiek en nevenbewegingen
• Onderzoek bewustzijn, cognitie, taal en spraak
• Onderzoek hersenzenuwen
• Onderzoek armen en benen à tonus, kracht, sensibiliteit, coördinatie, vaardigheid en
reflexen
• Onderzoek romp, stand en gangproeven
1. Beoordelen bij gesprek:
• Contact
• Presentatie
• Cognitie
• Taal
• Spraak
à Nu kleren uit: alles behalve onderbroek en BH
, 2. Hersenzenuwen:
Nummer Naam Functie
I N. Olfactorius Reuk
II N. Opticus Visus, gezichtsveld, pupil reflex
III, IV, VI N. Oculomotorius Pupilreflex, oogbewegingen
N. Trochlearis Oogbewegingen
N. Abducens Oogbewegingen
V N. Trigeminus Gevoel gelaat
VII N. Facialis Gelaat in rust
Lidspleet (operning ogen)
Mimiek
Symmetrie
Oogknippers
VIII N. Vestibulocochlearis Gehoor
IX, X N. Glossophgaryngeus Klanken
N. Vagus Klanken
XI N. Accessorius M. Sternocleidomastoideus en M. Trapezius
XII N. Hypoglossus Aspect en motoriek tong
Het testen:
• Reuk: anamnestisch à op indicatie
• Gezichtsveld: hand in uithoeken en omstebeurt bewegen + 1x tegelijk (neglect)
• Pupil reactie: directe en indirecte
• Fundus: fundoscopie (?) niet in
• Oogbewegingen: vinger volgen en bewegen in een ster à aangeven als patiënt dubbel
ziet
• Gevoel gelaat;; 3 regio’s:
- Doen:
* Met een wattenstaafje over gezicht strijken om de beurt links rechts en vragen of
patiënt verschil voelt
* Daarna verschil stomp, scherp aangeven met wattenstaafje en puntje
- Op 3 regio’s: voorhoofd, wang en kaak ß 6x strijken
à Let op: links rechts verschillen,
• Lidspleet: ogen heel stijf dichtknijpen en met je vinger open proberen te krijgen
• Miemiek:
- Tanden laten zien
- Fluiten
• Gehoor: patiënt ogen sluiten, vingers wrijven naast de oren van de patiënt, vragen of:
- Patiënt het hoort
- Of het gelijk is
• Klanken: mond goed open doen met spatel op tong en dan patiënt: àààà en èèèè
• M. Sternocleidomastoïdeus: hoofd naar een kant laten draaien en tegendruk geven, twee
kanten.
• Aspect en motoriek tong: lalala laten zeggen
3. Neurologisch onderzoek armen en benen
• Inspectie (staand in anatomische houding):
- Van voor, zijkant en achterkant
- Let op: atrofie, fasciculaties en vormafwijkingen, overmatig/ verminderd bewegen en
aspect van de huid
• Tonus (liggend):
- Doen: in ontspannen toestand de benen, armen en pols van patiënt heen en weer
rustig bewegen.