Hfdst 1: sociologie, een eerste kennismaking
1.1 Inleiding: niet iedereen leeft even lang
- inleiding in handboek over waarom niet iedereen even lang leeft, conclusie = sociale status en je
omgeving beïnvloedt je levensverwachting
Wat is sociologie?
- Studieobject: het sociale, startpunt: sociale verbeelding
- Gebeurtenissen, biografieën en individuele verschillen in een samenleving verklaren vanuit het geheel
van sociale relaties
- Die zelf een historische oorsprong hebben
- Actoren zien als knooppunt binnen complexe sociale relaties
- Actor: handelend subject
- Handelingen verklaren vanuit geheel van sociale relaties
- Sociale vraagstukken, bv:
- covid als ‘the great equalizer’: vaccinatiebereidheid, thuiswerk,...
- sociale reproductie
- Kenmerken van de sociologische zienswijze:
- Relationeel denken: Sociale relaties bepalen andere sociale relaties
- interacties tussen individuen of grotere sociale eenheden
- Sociale relaties hebben een historische oorsprong
- MAAR: gerichtheid op de hedendaagse samenleving
- Zoeken naar algemene wetmatigheden als verklaring
- Specifiek begrippenkader
- Empirische onderbouwing
1.2 De sociologische verbeelding
- startpunt van sociologische verklaring is de sociologische verbeelding: specifieke wijze van kijken naar
wat met mensen in hun leven gebeurt
- iedereens levensloop is anders, de socioloog gaat diens sociologische verbeelding laten werken, dit
betekent dat de gebeurtenissen in het leven van mensen gezien worden vanuit het ruimere geheel
waarbinnen mensen met elkaar samenleven
- dus sociologische verbeelding = individuele gebeurtenissen plaatsen en verklaren vanuit het geheel
van sociale relaties die zelf een specifieke historische oorsprong hebben
1.3 Van gedrag tot samenleving
1.3.1 Gedrag
- Gedrag: actie of reactie van A
- Objectief waarneembaar door Alter
- Subjectief waarneembaar door Ego
- alter = iem anders, ego = ikke
- Handeling: doelgericht gedrag
- Cognitieve component: gekoppeld aan kennis in ons kopje
- Motivationele component: we willen iets dus we doen iets
- Reflexieve component: denken hoe we eruit zien voor iem anders
- Emotionele component: emoties aan gekoppeld
1
, - Objectgerichtheid
- Betekenis: mentale projectie van de voltooide handeling (rationalisaties)
- bv: je probeert ergens over te springen maar het gaat niet, betekenis blijft dat je erover
bent gesprongen (de voltooide handeling)
1.3.2 Sociaal handelen
- doelgericht gedrag
- Gericht op het vroegere, huidige of toekomstige gedrag van anderen (alter), dus object is nu het
gedrag van een ander persoon
- dus betekenis hangt af van de constructie doorheen interactie
- gedeelde betekenis: je moet beide dezelfde betekenis hebben he en interpretatie zodat je elkaar deftig
begrijpt
- Wederzijdse betrokkenheid
- Handelen is betekenisvol door gedeelde betekenis
- Betekenis komt tot stand in sociale interactie
- Afhankelijk van de interpretatie van alter
- Toekomstgericht (doel: reactie Alter)
- Gebeurt via anticipatie /verwachtingen
- Dus: interindividuele benadering noodzakelijk
- Weber: handelingstypologie
- rationeel handelen:
- Instrumenteel rationeel handelen
- Doel/rationalisatie: efficiëntie
- Binnen de condities van een specifieke handelingssituatie de aanwezige
middelen zo efficiënt mogelijk inzetten om een doel te bereiken
- Waarde rationeel handelen
- Doel/rationalisatie: inherente waardevolheid
- Dus: sterk bewustzijn van de betekenis van de handeling
- je doet het om de handeling zelf, omdat ze het zelf waardevol vinden, bv een
kunstenaar werkt jaren aan een schilderij dat hij dan nooit aan anderen laat zien
gwn omdat hij het wou doen en het zelf waardevol vond
- irrationeel handelen:
- Affectief handelen
- Emotionele (affectieve) component overheerst
- Reflectie komt vaak pas achteraf
- Traditioneel handelen
- Op basis van ‘gewoonte’ (reflexieve component is minder sterk aanwezig)
- Gericht op het verleden, omdat het altijd zo geweest is (tradities volgen hee)
- Sociale verplichting en druk
- tegenstelling: reflexief handelen: reflexiviteit is disruptief en breekt dus de
tradities
1.3.3 Interactie
- Sociale handeling = samen doelgericht handelen
- interactie wordt gevormd door handelingen van de ene persoon en de reactie daarop van de ander
- Alter (actie, opdat-motieven: we handelen voor een doel) ⇔ Ego (reactie, omdat-motieven: je
interpreteert het opdat-motief)
- bv: alter zwaait naar ego opdat die dat als een begroeting zou zien, ego steekt hun hand uit
naar alter omdat alter de begroeting initieerde
- Gedeelde of complementaire betekenis (zinvol)
- Creëert verwachtingen
- Wederzijdse afhankelijkheid (interdependentie)
1.3.4 Vormen van interactie
- Samenwerking → sociale orde
2
, - Gedeelde doelgerichtheid (wat)
- Conformiteit over ‘wat’ en ‘hoe’
- Conflict → sociale verandering
- Geen gedeelde doelgerichtheid, gaan niet akkoord over hoe de interactie moet verlopen
- Geen conformiteit over ‘wat’ en hoe’
- Uiting: deviantie, macht, discussie,…
- zorgen dat conflicten positieve veranderingen teweegbrengen
- Sociale ruil
- Baten (Ego) → kosten (Alter)
- bv: kind krijgt eten van moeder (baten voor kind, kosten voor moeder), en kind toont
dankbaarheid aan moeder erna (kosten voor kind, baten voor moeder) → is nodig
- Erkenning als compensatie
- Sociale erkenning, sociale erkenning in de samenleving belangrijk voor bv kunstenaars
- Belang van wederkerigheid
1.3.5 De stolling van interactie in cultuur en structuur
- Sociologie: studie van het georganiseerde samenleven
- Sociale structuur als vorm van het georganiseerde samenleven
- Geheel van sociale interacties, relaties en posities binnen een bepaalde groep of sociale
eenheid
- er ontstaan bepaalde posities: armen, rijken,...
- Cultuur als inhoud van het georganiseerd samenleven
- Geheel van gedeelde betekenissen van een bepaalde groep of sociale eenheid
- Komt in interactie tot stand, er ontstaan waarden, normen, wetten, overtuigingen,...
- alle sociale eenheden ontwikkelen uiteindelijk cultuur en structuur
- Sociale orde en sociale verandering
1.3.6 De context
- Demografische factoren
- primaire: geboortes, huwelijken, migraties, sterftes
- secundaire: voortvloeien uit primaire: leeftijdsstructuur, bevolkingsdichtheid, gemiddelde
gezinsgrootte,...
- Ecologische factoren
- organisatie vh dagelijkse leven, milieu, klimaat, cultureel-structurele constellaties,...
- Materiële of technologische factoren
- elementen die worden aangewend ter beheersing van de omgeving en die de behoeften van de
mens moeten bevredigen
1.4 De sociologie en haar verwante disciplines
1.4.1 Wat is sociologie niet?
- Geschiedenis
- Focus op tijd- en plaats specifieke factoren
- Indirecte bronnen (historische teksten, archeologische bronnen,…)
- Doel reconstructie
- sociologie probeert expliciet, tijd- en ruimtegebonden verklaringen te overstijgen door gebruik te
maken van algemene wetmatigheden
- antropologie
- oorsprong in kolonisatie toen we stammen vonden die heel anders waren dan de westerse
wereld en er kwamen dus wetenschappers naar die stammen om te observeren
- Focus op het unieke/specifieke van een samenleving
- Etnografisch veldwerk
- bv: vrouw die stammen ging gaan observeren:
- arapesh: gelijkheid tussen mannen en vrouwen
- mundugumor: beide agressie tegen iedereen
3
, - tchambuli: vrouwen leiden de samenleving en mannen zijn versiering, moeten beetje
dansen en zingen en zich mooi maken
- dus het hele ding van ja vrouwen doen dit natuurlijk is heel sterk cultureel bepaald en
minder biologisch bepaald
- biologie
- Intra-individuele benadering
- Fysiologische processen bepalen (menselijk) gedrag (en sociale processen)
- Sociobiologische verklaringen - Biosociale verklaringen
- sociobiologische: bv Spencer (niet naam kennen): samenleving zien als een soort
organisme waarop evolutieprocessen ook van toepassing zij, daardoor
maatschappelijke vooruitgang (dus gebaseerd op darwins biologische dingetjes)
survival of the fittest ⇒ gedragingen enal zijn evolutionair bepaald
hierop heeft hitler zich hard geïnspireerd dus je weet hoe goed zijn boekje was
- biosociaal: neemt biologische en sociale processen samen op (bv invloed van de
sociale omgeving en de biologische aanleg op de productie van testosteron die zorgt
voor deviant gedrag) ⇒ interactie tussen sociale en biologische processen
- psychologie
- Intra-individuele benadering
- Persoonlijkheidskenmerken, cognitieve en emotionele processen bepalen menselijk gedrag
- sociologie kijkt naar gedragingen als een reflectie van de sociale organisatie van de leefwereld
of de situatie
- sociale psychologie
- Interindividuele benadering: sociale processen bepalen psychische processen
- Vb: attitudes: manier van denken of voelen over een onderwerp
- Contacttheorie (als mensen lang met een andere etniciteit doorbrengen gaan ze elkaar
op een realistischere manier inschatten)
- Sociale psychologie is een gebied van de psychologie en richt zich op hoe bepaalde situaties
het gedrag van mensen beïnvloeden. Hoewel sociologie ook verantwoordelijk is voor de studie
van de samenleving, maar vanuit een breder perspectief, probeert het bepaalde algemene
aspecten van de samenleving te verklaren.
1.4.2 Wat is sociologie?
- Uitgangspunt: Interindividuele benadering
- Sociale relaties bepalen sociale relaties (en menselijk gedrag)
- verschilt van biologie en psychologie
- Onderzoeksgebied: hedendaagse samenleving
- Verschilt van geschiedkunde
- Doel: algemene wetmatigheden opstellen
- Verschilt van geschiedenis en antropologie (en sociale psychologie)
- je kan macro en microsociologie onderscheiden: macro gaat op een maatschappelijk niveau naar
problemen kijken, er is een focus op de grotere dingen en bij micro kijkt men vooral naar kleine
groepen en interacties tussen individuen
1.5 Basisregels bij het uitvoeren van sociologisch onderzoek
- Doel:
- Objectiviteit
- Geldig onderzoek kan gerepliceerd worden
- Moet waarderingsvrij zijn (Weber)
- Generalisatie
- Algemene wetmatigheden opstellen die toepasbaar zijn op feitelijk verschillende
situaties
- Ontwikkelen van concepten
- Abstracte beschrijving van sociale fenomenen of processen
4