Les 3
Afdeling 3. Totstandkoming van contracten
Hoe komen contracten tot stand? Als we deze vraag gaan beantwoorden, zijn er 2 deelaspecten.
Het dynamische en de geldigheidsvereisten en nietigheidsregeling + wat gebeurd er als het
contract niet geldig tot stand komt? = nietig.
§ 1. Dynamische totstandkoming
1. Aanbod
• Precontractuele onderhandelingen ≠ bindend (art. 5.15, eerste lid NBW) Waarom? Er zijn ook
contracten waar je niet of gedeeltelijk kan bij onderhandelen. Bijvoorbeeld bij
overheidscontracten, zij maken een bestek op en er valt eigenlijk niet over de
bestekvoorwaarden te onderhandelen. Als er wel wordt onderhandeld is deze fase nog niet
bindend, maar je mag natuurlijk niet doen wat je wilt.
• Contract komt tot stand door aanvaarding van een aanbod (art. 5.18 NBW)
• Aanbod
• = voorstel tot contracteren dat alle essentiële en substantiële bestanddelen omvat van het
beoogde contract en de wil van de aanbieder impliceert om door het contract gebonden te
zijn in geval van aanvaarding (art. 5.19, eerste lid NBW)
Essentiële bestanddelen = moet je per type contract bekijken en dat is het minimum dat je moet
bekijken. Voorbeeld 1: co-contract
• → onherroepelijk gedurende de erin bepaalde termijn of, bij gebrek daaraan, gedurende een
redelijke termijn (art. 5.19, derde lid NBW)
Een redelijk termijn betekent in de meeste gevallen dat dit afhangt van de omstandigheden van de
zaak (voer voor discussie)
• vb. aanbestedingsprocedure versus o erte
Bij de o erte is er pas sprake van een aanbod.
2. Aanvaarding ‘ja ik wil’
• Aanvaarding
• = elke verklaring of andere gedraging van de bestemmeling van het aanbod die uitdrukt dat
hij ermee instemt, zonder aanvullingen, beperkingen of andere wijzigingen van essentiële of
substantiële bestanddelen (art. 5.20, eerste lid NBW)
• anders afwijzing oorspronkelijk aanbod of desgevallend nieuw aanbod (art. 5.20, tweede lid
NBW)
• aanvaarding is vormvrij
• aanvaarding kan maar afgeleid worden uit stilzwijgen als dat uit wet, gebruiken of concrete
omstandigheden voortvloeit (art. 5.20, derde lid NBW)
§ 2.Geldigheidsvereisten en nietigheidsregeling
A. Geldigheidsvereisten
1. Geldigheidsvereisten
• Geldigheidsvereisten voor elk contract (art. 5.27 NBW)
• de vrije en bewuste toestemming van elke partij
• de bekwaamheid van elke partij om contracten aan te gaan
• een bepaalbaar en geoorloofd voorwerp
• een geoorloofde oorzaak
Door Noa Van Bos 1
ff ff
, 2. Toestemming
Contract en overeenkomst zijn synoniemen = een wilsovereenstemming en je hebt 2 of meer
partijen nodig die de wil uiten om gebonden te zijn. Ze stemmen toe in het contract, ze uiten de
wil om verbonden te zijn.
• Geldig contract veronderstelt wilsovereenstemming van alle partijen (art. 5.28 NBW)
• Afwezigheid van toestemming = relatieve nietigheid (art. 5.31, eerste lid NBW)
• Minstens over essentiële en substantiële bestanddelen van het contract (zie eerder)
• essentiële = fundamentele elementen die onontbeerlijk zijn om bepaald type contract te doen
ontstaan
• vb. koop zie art. 1583 oud BW
• vb. aanneming zie art. 1710 oud BW → overeenkomst AR?
• substantiële = elementen waaraan minstens één partij subjectief een doorslaggevend belang
hecht voor totstandkoming contract
Als architect in de regel, sluit u een contract “aanneming van diensten” = een variant op een
aanneming van werken. Het verschil is dat de aanneming, materiele werken zijn zoals metsen etc.
Jij als architect gaat intellectuele diensten verrichten.
De geraamde kost van de werken is geen essentieel element van het contract, dit kan een
substantieel element zijn (daarover zijn ze het eens sinds 2004)
2. Toestemming vrij van wilsgebreken
• Wilsgebreken = geen toestemming is geldig wanneer zij het gevolg is van dwaling, bedrog,
geweld of misbruik van omstandigheden (art. 5.33, eerste lid NBW)
• vereist dat wilsgebrek doorslaggevend is (art. 5.33, eerste lid NBW)
• sanctie = relatieve nietigheid contract, tenzij de wet anders bepaalt (art. 5.33, tweede lid
NBW)
• Dwaling = verkeerde voorstelling van de werkelijkheid (art. 5.34 NBW)
• van een doorslaggevend element = doorslaggevend voor dwalende partij om het contract te
sluiten (art. 5.34, eerste lid NBW)
• wederpartij was op de hoogte of behoorde op de hoogte te zijn van dit doorslaggevende
karakter (art. 5.34, eerste lid NBW)
• (alleen) bij intuitu personae contract over persoon medecontractant (art. 5.34, derde lid
NBW)
• in principe niet waarde van voorwerp/prestatie of prijs
• alleen nietigheidsgrond als dwaling verschoonbaar is in hoofde van partij die dwaalt (art.
5.34, eerste lid NBW)
• = elke redelijke persoon zou zelfde vergissing maken
• → informatieplichten voorafgaand aan sluiten contract
• Bedrog (art. 5.35 NBW)
• bedrogen partij werd misleid door kunstgrepen (art. 5.35, eerste lid NBW)
• bedrieglijke handelingen, leugens of ensceneringen
• opzettelijk achterhouden van informatie (art. 5.16 en 5.35, tweede lid NBW)
• opzettelijk aangewend (art. 35, eerste lid NBW)
• door medecontractant, medeplichtige of persoon voor wie medecontractant moet instaan
(art. 5.33, derde lid j° 5.35, eerste lid NBW)
• doorslaggevend (art. 5.33, eerste lid NBW)
• ongeacht of de dwaling ten gevolge van dat bedrog verschoonbaar is (art. 5,35, derde lid
NBW)
Door Noa Van Bos 2