ONTWERPMETHODIEK 1.1
DEEL 1: ONTWERPTHEORIE ..................................................................................................................................... 1
1. Ontwerpmethodiek ......................................................................................................................................... 1
DEEL 2: VORMTHEORIE ........................................................................................................................................... 2
1. Vorm ................................................................................................................................................................ 2
2. Vorm en ruimte ............................................................................................................................................... 5
3. Ordeningsprincipes ......................................................................................................................................... 8
4. Schaal en proportie ....................................................................................................................................... 12
5. Structuren ..................................................................................................................................................... 14
6. Regelmatige vlakverdeling en ruimtelijke vulling.......................................................................................... 17
7. Beeld en verbeelding..................................................................................................................................... 18
DEEL 3: KLEURTHEORIE ......................................................................................................................................... 20
1. Kleur .............................................................................................................................................................. 20
2. Kleurensystemen ........................................................................................................................................... 22
3. Kleurtoepassing ............................................................................................................................................. 25
DEEL 1: ONTWERPTHEORIE
1. Ontwerpmethodiek
1.1 Creativiteit
= de kunst om patronen, gewoonten en zekerheden te doorbreken. Creativiteit is het creëren van iets nieuws
dat nuttig en verrassend is
1.2 Brainstorm
= creativiteitstechniek met als doel snel, veel nieuwe ideeën over een bepaald onderwerp of vraagstuk te
genereren -> waardeoordeel wordt uitgesteld
1.3 Associatieve beelden
…
1.4 Moodboard
= de weerspiegeling van al je ideeën.
= een samenvatting van de resultaten van de brainstormsessie en van de zoektocht naar associatief
beeldmateriaal
= een combinatie van typografie (woorden), beeldmateriaal (internet), foto’s (zelf gemaakt), schetsen, schema’s
en eventueel materiaalsuggesties
1
,DEEL 2: VORMTHEORIE
1. Vorm
1.1 Conceptuele elementen
1.1.1 0D punt
= positie in de ruimte, geen dimensies (geen lengte, breedte of diepte), statisch, centraliserend en richtingloos
Kan dienen om:
- Twee uiteinden van een lijn aan te duiden
- De kruising van twee lijnen aan te duiden
- Het samenkomen van lijnen in de hoeken van een vlak of volume te accentueren
- Het middelpunt van een veld te bepalen
1.1.2 1D lijn
= lengte, richting, positie
= een punt in beweging
Kan dienen om:
- Visuele elementen te verbinden, te linken
- Visuele elementen te ondersteunen
- Visuele elementen te omgeven
- Visuele elementen te scheiden
1.1.3 2D vlak
= lengte, breedte, vorm, oppervlakte, oriëntatie, positie
= heeft een omtrek
= oppervlaktegesteldheid, kleur, patroon, textuur beïnvloeden het gewicht en de stabiliteit
3 soorten vlakken: het plafondvlak, muurvlak en grondvlak
1.1.4 3D volume
= lengte, breedte, diepte, vorm, ruimte oppervlakte, oriëntatie, positie
Bestaat uit:
- Punten waar verschillende vlakken samenkomen
- Lijn of hoeken waar twee vlakken elkaar raken
- Vlakken of oppervlaktes die de grenzen van het volume afbakenen
Een volume kan ofwel MASSA (ruimte is vervangen door massa = ruimte-innemend) ofwel LEEGTE
(ruimteomschrijvend) zijn
1.1.5 4D ruimte en tijd
…
1.2 Visuele elementen
1.2.1 Omtrek
= alles wat zichtbaar is heeft een omtrek en levert hiermee het beste identificatiemiddel van onze waarneming
= In 2D = steeds dezelfde vorm
= In 3D = kan ook op papier verschillende omtrekken hebben al gaat het steeds om hetzelfde gegeven
Verschillende soorten:
- Geometrisch: mathematisch, geconcentreerd
- Organisch: grenzen hebben vrije curve die groei suggereren
- Rectilineair: verbonden door rechte lijnen die niet mathematisch ontstaan zijn
- Onregelmatig: verbonden door rechte en gebogen lijnen die niet mathematisch ontstaan zijn
- Handmatig (vb.: kalligrafie)
- Ongeluk (vb.: vlek)
1.2.2 Afmetingen en schaal
Afmeting= de fysieke dimensie van lengte, breedte en diepte van een vorm
Schaal = bepaald door zijn afmetingen in relatie tot andere vormen in dezelfde context
-> de context waarin een vorm geplaatst wordt bepaalt zijn schaal
2
, 1.2.3 Kleur
= wat maakt dat een vorm zich onderscheidt van zijn achtergrond
= In 2D = alle kleuren van het spectrum en zwart, wit en grijstonen
= In 3D = kan ook artificieel zijn
Kleur is een fenomeen van licht en visuele perceptie, kleur beïnvloedt de visuele zwaarte van een vorm
1.2.4 Textuur
= refereert naar de oppervlaktegesteldheid van een vorm (vlak, gedecodeerd, ruw, glad,…)
= In 3D = oppervlaktekarakter van het materiaal waaruit het design is gemaakt -> spreekt zowel oog als tastzin
aan, bepaald ook de graad van lichtreflectie van het oppervlak
1.3 Relationele elementen
1.3.1 Richting
= hangt af van hoe hij georiënteerd is ten opzichte van de kijker, het visueel veld of andere vormen vlakbij.
= In 3D kan de richting van een vorm slechts gekend zijn indien met meer dan één aanzicht bespreekt
1.3.2 Positie
= alleen in relatie met het visueel veld of structuur gekend
1.3.3 Ruimte
= alle vormen nemen ruimte in of laten ruimte vrijdag
= in 2D = positieve (nemen de ruimte op het blad in) en negatieve (ruimte die overblijft) vormen
= in 3D = massa (ruimte-innemend) of leegte (ruimteomschrijvend)
1.3.4 Zwaartekracht
= in 2D = niet waarneembaar, wel psychologisch
= in 3D = werkelijk en een constant effect op de stabiliteit van ons design -> bepaalde ordeningen en
positioneringen zij niet mogelijk
1.4 Constructieve elementen
= typisch voor 3D vormen, belangrijk voor het begrijpen van geometrische volumes
1.4.1 Hoekpunt
= waar verschillende vlakken samenkomen tot een conceptueel punt
= kunnen naar binnen of buiten geprojecteerd worden
1.4.2 Hoek
= waar twee niet-parallelle vlakken samengebracht worden langs een conceptuele lijn
= kunnen naar binnen of buiten geprojecteerd worden
1.4.3 Vlak
= een conceptueel blak dat fysisch aanwezig is wordt een oppervlakte
= vlakken zijn externe oppervlakten die een volume bepalen
1.5 Basisvormen
Het bewust gebruiken resulteerden na verloop van mijn in een reeks toepassingen in bvb:
- De symboliek
- De grafiek
- De architectuur
- De communicatie
1.5.1 Cirkel
Kwaliteiten:
- Zacht
- Constante straal
- Onveranderlijk middelpunt
- Eindeloze omtrek, dynamisch roterend
- Continuïteit en motoriek
- Geen richting
- Omsluiting
- Visueel actief
3