PSYCHOPATHOLOGIE VAN KINDEREN EN
VOLWASSENEN
1
,De samenvatting bevat alle informatie uit de powerpoints en de lessen. Extra informatie uit
het boek is toegevoegd. Soms zijn er stukken die niet expliciet in de lessen besproken
werden, maar wel in het boek staan, deze stukken zijn in het blauw gedrukt.
De diagnostische instrumenten zijn GEEN leerstof, zullen niet bevraagd worden
Veel succes!
2
,HOOFDSTUK 1: INLEIDING – THEORETISCHE
ACHTERGROND
Opbouw hoofdstukken:
- Normale ontwikkeling op bepaald gebied én kenmerken van de stoornissen → Wat is
er aan de hand?
- Risico- en beschermingsfactoren → Hoe is dit zo gekomen?
- Voorkomen en behandeling
- Hoe vergaat het kinderen met bepaalde stoornis
1. AFBAKENING
Psychopathologie = studie van psychische stoornissen (problemen) bij kinderen en
adolescenten
- Ontwikkelingspsychopathologie (OPP): studie van de ontwikkeling van psychische
stoornissen/problemen
o Geheel aan opvattingen, methoden en vraagstellingen om een beter begrip te
krijgen van afwijkend gedrag in het licht van ontwikkelingstaken, stadia en
processen die de menselijke groei kenmerken
o Begrijpen van proces: hoe is gedrag ontstaan?
o Integratie van inzichten en ervaringen vanuit verschillende invalshoeken
- Ontwikkelingspsychologie: bestudering van de normale ontwikkeling
o Klinische ontwikkelingspsychologie: Bestudering van de afwijkingen van de
normale ontwikkeling en de klinische implicaties van de verworven inzichten
voor diagnostiek en behandeling
Wat normaal is voor een bepaalde levensfase, kan afwijkend zijn wanneer het optreedt in
andere levensfasen
- Vb. op jonge leeftijd zijn irreële angsten, denkbeeldige speelkameraadjes,… niet per
se afwijkend
- Een psychische problematiek kan deel uitmaken van een normale ontwikkeling
(koppigheidsfase van een peuter)
Stoornissen die specifiek zijn voor de levensfasen t.e.m. de adolescentie
- Stoornissen die voorkomen op de volwassen leeftijd en soms een vroeg begin
hebben zoals een depressie, een angststoornis of een psychose.
- De klachten kunnen bij kinderen (zeer) verschillend van die van volwassenen. Zo
klagen kinderen eerder over buikpijn of hoofdpijn bij emotionele problemen, is de
stemming vaker prikkelbaar dan depressief en kan angst zich uiten in woede-
uitbarstingen en huilbuien
3
,Stoornissen die ook op volwassen leeftijd kunnen voorkomen met eventueel een specifieke
uitingsvorm in kinder- en jeugdjaren
- Typische kinder- en jeugdaandoeningen zoals autisme, ADHD en andere
ontwikkelingsstoornissen
Kennis over de leeftijd waarop een stoornis kan ontstaan is van belang bij het vaststellen
Kinderleeftijd Adolescentie
ADHD Sociale fobie
Autisme Paniekstoornis
Hechtingsstoornis Middelenmisbruik
Scheidingsangst Anorexie Nervosa
Specifieke fobie Boulimia Nervosa
ODD Psychoses
Gedragsstoornis
Leeftijdsperiode Probleemgebieden Indicatie van ernst
Vroege - Slaapproblemen - Gaan meestal over
kindertijd - Eet- en groeiproblemen - Gaan meestal over
- Hechtingsproblemen - Eenmaal ontstaan, moeilijk
te behandelen
- Pervasieve - Chronisch
ontwikkelingsstoornis
- Zindelijkheidsproblemen - Gaan meestal over
- Taal- en leerproblemen - Meestal chronisch
Basisschool - Aandachts- en - Chronisch
leeftijd impulsiviteitsproblemen
- Gedragsproblemen - Eenmaal ontstaan, moeilijk
te behandelen
- Angstproblemen - Goed te behandelen, maar
terugval
Puberteit - Stemmingsproblemen - Unipolair goed te
behandelen, maar terugval;
bipolair chronisch
- Eet- en lijnproblemen - Eenmaal ontstaan, moeilijk
te behandelen
- Middelenmisbruik - Blijft levenslang een zwakke
plek
- Schizofrenie en psychose - Chronisch
- Omgaan met dood - Ernstig maar goed te
voorkomen en behandelen
4
,1.1. Ontwikkelingspsychologie vs. -pathologie
Wanneer spreken we van psychische stoornis?
- ‘Abnormaal’ verschijnsel: afwijkend van een sociale norm
o Lastig om bij kinderen vast te stellen omdat ze nog in ontwikkeling zijn
- Veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij de betrokkene en/of bij de omgeving
o Omgeving: bijvoorbeeld de ouders
o Een jong kind kan ongemak en verdriet nog niet goed aangeven
- Gedrag past binnen een psychopathologisch begrippenkader
o Kind dat zich ‘raar’ gedraagt nadat hij hard is gevallen of ‘gesnoept’ heeft van
de medicijnen van de ouders → naar eerstehulppost, niet naar psycholoog of
psychiater
Psychopathologie = sociale consensus: DSM V
- Sociale consensus ontwikkelt doorheen de jaren
- Jaren ’80: geen diagnose ADHD
- Afsprakennota tussen professionals die opeenvolging geeft van stoornissen die wij
kunnen beschouwen in onze maatschappij
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
Geschiedenis
- Kraepelin: eerste classificatiesystemen
o Medische en somatische oriëntatie
o Geënt op klinische populatie met ernstige stoornissen
- DSM I (1952): reactie hierop
o Gebaseerd op psychoanalyse
o Aandacht voor minder ernstige stoornissen
- DSM II (1968)
- DSM III (1980): breuk met I en II
o Enkel van waarneembare kenmerken uitgaan, niet meer van bepaalde theorie
over oorzaak van stoornis
o Atheoretisch
o Verwerven van informatie d.m.v. observatie en vragen staat centraal
- DSM IV (1994) bouwde hierop verder
- DSM V (2013)
o Gebaseerd op afspraken die specialisten maken voor elke groep stoornissen
o Afspraken niet altijd wetenschappelijk onderbouwd
o Maar voordeel: iedereen ‘spreekt zelfde taal’
Uitgangspunten DSM
- Afspraken over hoe psychische stoornis gedefinieerd wordt
- Opsomming van kenmerken is gebaseerd op afspraken tussen specialisten
- Symptomen zijn een beschrijving van de stoornis, geen verklaring
5
,Aantal, duur en impact van de symptomen
- Minimumaantal symptomen moet aanwezig zijn om van stoornis te kunnen spreken;
zegt iets over mate van ernst
- Meestal ook termijn gedefinieerd dat symptomen aanwezig moeten zijn
- Ook criterium toegevoegd dat stoornis het functioneren van de patiënt aanzienlijk
negatief beïnvloedt
Denken in categorieën
- Klachten van hulpvrager zijn in te delen in duidelijk te onderscheiden categorieën van
stoornissen; deze stoornissen zijn duidelijk van elkaar te onderscheiden
- Echter is het vaak niet zo simpel bij psychische stoornissen → kritiek!
- Tegemoetkoming aan deze kritiek in DSM V: onderscheid tussen licht-matig-ernstig
- In praktijk is lijdensdruk veel belangrijker dan al dan niet voldoen aan criteria om
diagnose te krijgen
Comorbiditeit
- Meerdere stoornissen tegelijk
- Bij kinderen en adolescenten eerder de regel dan een uitzondering
1.2. Classificerende diagnostiek
- Probleemanalyse: wat is er aan de hand? Probleem? Stoornis? Opvoedingsprobleem?
- Diagnose is een hypothese (geen vaststaand feit)
- Clustering van symptomen – samenvatten in fenomenen/syndromen
- Belang?
o Communicatie, gemeenschappelijk kader
o ‘etiket’ – verklaring waarom het moeilijk gaat
o Indicatiestelling en verwijzing
o Ruwe handvatten voor interventie
o Algemeen zicht op prognose
o Zicht op prevalentie
Kritiek op categorisch denken:
- Sociaal-culturele bepaaldheid van psychiatrische stoornissen; Westerse bril om naar
psychopathologie te kijken
- Co-morbiditeit; in de praktijk zijn mensen vaak niet in vakjes te passen
- Vage omschrijvingen, wat is grens pathologie/normaliteit
- Label-maatschappij, hokjesdenken
- Onderliggende transdiagnostische mechanismen:
o Onderliggende factoren die iedereen heeft, waar je hoog of laag op kan
scoren en die onze psyche bepalen (vb. emotieregulatie, omgaan met
beloning en motivatie)
o Per pathologie zijn er kenmerkende disfuncties (vb. ADHD valt vnl. uit op
executief functioneren)
6
,1.3. Dimensionele classificatie
Een andere manier van classificeren: vaststellen in welke mate iemand last heeft van bepaalde
problemen; scala in kaart brengen
- Vragenlijst om de hoeveelheid en de ernst van de symptomen te meten (vb. Child
Behaviour Checklist)
- De score bij een bepaald kind wordt vergeleken met een normgroep: de gemiddelde
score van kinderen van eenzelfde leeftijd, eenzelfde sekse en uit eenzelfde cultuur
Informanten:
- Kind zelf: kan valide informatie geven over eigen problemen en persoonlijkheid
- Ouders: kijken vaak anders aan tegen de problemen (niet per se verkeerd!)
o Bij sommige problemen is de informatie van het kind meer valide dan die van
de ouder: zoals gebruik van middelen en internet
- Leerkracht: natuurlijk meer gericht op schoolse vaardigheden
o School is vaak de eerste ‘vindplek’ bij stoornissen als dyslexie of ADHD
- Artsen: ‘kijken’ vaak ‘anders’
o Richten zich op lichamelijke klachten; kan nuttig ander beeld opleveren
1.4. Diagnostische methoden
Het diagnostisch gesprek
- Belangrijkste instrument bij classificatie en diagnostiek
- Luisteren, stellen van vragen en observeren
- Anamnese afnemen (voorgeschiedenis in beeld brengen)
o Klachtanamnese: geschiedenis van het probleem
o Gezinsanamnese: systeem van hulpvrager
o Autoanamnese: klachtgeschiedenis wordt door persoon met probleem
toegelicht
o Heteroanamnese: gebaseerd op informatie van anderen
Observeren
- Opzettelijk, doelgericht en systematisch waarnemen
- Tijdens afnemen van interview of een test
Psychodiagnostiek
- Vragenlijsten, testen en beoordelingsschalen
- Functietesten: meten een bepaalde functie (vb. intelligentie)
- Zelfinvullijsten: bepaalde problematiek of psychische kenmerk meten (vb.
persoonlijkheidsvragenlijsten
- Projectieve testen: aanbieden van ambigue stimuli en vragen wat men zich hierbij
voorstelt
Lichamelijk en somatisch onderzoek
7
,1.5. Tweedeling in probleemgedrag
Onderscheid tussen 2 categorieën bij vaststellen probleemgedrag:
- Internaliserend
o Letterlijk: naar binnen gericht. Vooral de persoon zelf heeft er last van
o Vb.: angst en depressie
o Meer bij meisjes
- Externaliserend
o Letterlijk: naar buiten gericht. Vooral de omgeving heeft er last van
o Vb.: gedragsstoornis, ADHD
o Meer bij jongens
Let op: combinatie komt vaak voor en niet alle stoornissen passen in één van deze
categorieën
1.6. Differentiaaldiagnose en comorbiditeit: EXAMEN
Als je vaststelt of een kind een psychische stoornis heeft, spelen tegelijkertijd nog 2 vragen
- Hoe zeker ben ik van mijn zaak? Welke andere stoornissen lijken erop?
o En kan ik op die grond van argumenten uitsluiten?
o Dit noem je een differentiaaldiagnose
- Welke andere problemen of stoornissen gaan vaak samen?
o Met de stoornis die ik heb vastgesteld?
o Dit noem je comorbiditeit → meerdere stoornissen tegelijk
1.7. Uitgangspunten van OPP
1. Vroeger en nu
o Actueel gedrag is altijd het product van vroegere ervaringen + de eisen die de
huidige situatie aan het kind stelt
2. Dynamisch gezichtspunt
o De betekenis van gedrag is altijd afhankelijk van de situatie en de leeftijd van
het kind
3. Elk kind is uniek (met unieke ervaringen) en het kind is meer dan een stoornis
4. Ontwikkeling staat centraal
o Vergelijken normaal en afwijkend
5. Wederzijdse beïnvloeding (transactie)
o Systemische bril
o Kind beïnvloedt ouders en ouders beïnvloeden kind
o “er raken evenveel ouders in de problemen door hun kinderen als kinderen
door hun ouders”
6. Ontwikkelingsopgave en opvoedingstaak
o Rol en taak van de opvoeders zijn niet los te zien van de opgave van het kind
8
, 7. Gezins- en systeembenadering
o Veel nadruk op interactie tussen opvoeders en kind en interactie tussen
andere systemen
→ daarom systeemtheorie en gezinsbenadering van groot belang
8. Risico- en beschermingsfactoren
o Nooit één oorzaak van gedrag: meerdere risicofactoren, en meerdere buffers
of beschermingsfactoren
9. Preventie en behandeling
o Binnen OPP veel nadruk op ontwikkeling → daarom ook veel aandacht voor
preventie
10. Invloed van omgeving en maatschappij
o Hebben op twee manieren invloed
▪ Cultuur en maatschappelijke omstandigheden kunnen kans vergroten
of verkleinen op ontstaan van een stoornis
▪ Culturele normen en waarden kunnen opvattingen van volw over het
gedrag van kinderen beïnvloeden, en daarmee hun psychopathologie
o Cultuur ≠ maatschappelijke omstandigheden
▪ Zuigelingensterfte komt in Nederland meer voor in grote steen en
onder de allochtone bevolking. Heeft weinig met cultuur te maken
maar wel veel met armoede
o Cultuur is niet sadistisch, maar verandert
2. THEORIEËN OVER ONTWIKKELING
Voor alle vier theorieën die besproken worden geld:
- Eenzijdig redeneren in oorzaak en gevolg wordt afgewezen
- Het gaat om wederzijde interactie:
o Ouders beïnvloeden het kind, het kind beïnvloedt de ouders
o Kind kan proberen ontwikkelen door verkeerd gedrag van ouders
o Maar ouders kunnen ook in problemen komen door problematiek bij kind
2.1. Bi-directioneel model
= basiskader van orthopedagogiek
Dyade tussen ouder en kind: bi-directioneel model geïnspireerd op Belsky en Bell
Distal family characteristics (e.g., SES)
Adolescent characteristics
Parenting behaviors
- Ouder en kind hebben bepaalde kenmerken, ze beïnvloeden elkaar daarin
- Wisselwerking tussen beide
9
, 2.2. Het bio-ecologische systeemmodel
Ontwikkeld door Uri Bronfenbrenner; verwant met het biopsychosociaal model
Zes systeemlagen van het bio-ecologische model
1. Biosysteem
o De intrapersoonlijke factoren: persoon zelf met persoonlijke kenmerken
o Kunnen gedragskenmerken of uiterlijke kenmerken zijn
o Vb. intelligentie, temperament, aanleg om dik te worden
2. Microsysteem
o Er zijn altijd meerdere microsystemen
o De relaties van het kind met mensen uit zijn directe omgeving
o Face-to-facerelaties
o Noemt Bronfenbrenner ‘de motor van de ontwikkeling’: hier vindt de
beïnvloeding plaats
o Kind wordt beïnvloed door vb. ouders, maar beïnvloedt op zijn beurt ook de
ouders (wisselwerking)
o Vb. het kind met zijn papa; het kind met oma
3. Mesosysteem
o Relaties tussen verschillende microsystemen
o Vb. Jan wordt jarig. Zijn broertje en zusje overleggen hoe ze hem gaan
verrassen
o Opvoeders beïnvloeden het kind direct via ‘eigen microsysteem’ en indirect via
andere microsystemen
4. Exosysteem
o Maatschappelijke systemen die via de microsystemen het kind (indirect)
beïnvloeden
o Het kind zelf is geen onderdeel van dit systeem
o Vb. de leraren beslissen om strenger op te treden bij ruzies en pesten tijdens
de pauze. Juf Dilara straft Jan als hij een ander kind duwt.
10