Samenvatting theorie van de geschiedenis
‘De constructie van het verleden’
Inleiding: wat is theorie van de geschiedenis?
De theorie van de geschiedenis is theorie van de geschiedwetenschap. Het houdt zich
bezig met een analyse van de wijze waarop historici het verleden onderzoeken en
weergeven in boeken, artikelen, etc. Dat betekent dus dat in de theorie van de
geschiedenis niet het verleden zelf wordt onderzocht, maar de manier waarop dit
verleden door historici gereconstrueerd wordt.
De theorie van geschiedenis wordt onderzocht vanuit de invalshoek van de
wetenschapsfilosofie. Dit is een tak van filosofie waarin men probeert de
veronderstellingen van en de kenmerken van wetenschappelijke kennis te analyseren en
na te gaan waarop wetenschappelijke kennis is gebaseerd. Wetenschapsfilosofen
onderzoeken, de vooronderstellingen, de structuur en de basis van de wetenschap. De
vraag van de wetenschapsfilosofie is, op welk vooronderstellingen de wetenschap stelt
en de vraag waarop de bijzondere status van wetenschappelijke kennis is gebaseerd. De
vraag naar de kennistheoretische en logische fundering ofwel rechtvaardiging van deze
kennis is dan ook haar hamvraag. Daarbij worden door de wetenschapsfilosofie ook twee
belangrijke veronderstellingen gemaakt:
1) Dat wetensschappelijke kennis gerechtvaardigd kan worden in termen van feitelijke en
logische argumenten.
2) Wetenschappelijke kennis niet op een toevallige maar op een methodische manier tot
stand komt. Het veronderstelt dat het argumenteren in de wetenschap aan bepaalde
regels is gebonden, die doorgaans worden aangeduid als de wetenschappelijke
methode. In deze twee betekenissen wordt wetenschappelijke kennis als bijzonder
beschouwd en het is de traditionele wetenschapsfilosofie om de analyse van dit
bijzondere kennisfundament en deze bijzondere regels te doen.
De klassieke wetenschapsfilosofie analyseert alleen hoe wetenschappelijke kennis in
kant en klare vorm in elkaar zit en niet hoe zij in de praktijk tot stand komt. Het gaat haar
dus niet om een analyse van de geldigheid (= fundeerbaarheid) van kennis – de
zogenaamde rechtvaardigingscontext. Omdat de traditionele wetenschapsfilosofie
vooronderstelt dat onze kennis gefundeerd is op wat onze zintuigen en ons verstand ons
leren, is in deze rechtvaardigingscontext alleen ruimte voor empirische en logische
argumenten. De traditionele wetenschapsfilosofie wordt daarom ook als rationele
reconstructie van de wetenschap aangeduid: rationeel omdat ze veronderstelt dat de
wetenschap aan één, niet tijd- en plaatsgebonden ratio (regelsysteem, methode)
gehoorzaamt, reconstructie omdat ze zich alleen met de achterafanalyse van
kennisproducten bezig houdt.
Begripsbepaling
Historici verzamelen niet alleen feiten d.m.v. onderzoek, maar leggen in de
geschiedschrijving ook relaties tussen de feiten. Dan heb je het over verklaren of
interpreteren van de feiten.
Twee groepen geschiedtheoretici:
- Positivisten veronderstellen dat er maar één soort verklaringen bestaat die
wetenschappelijk genoemd kunnen worden en dat zijn wetmatige verklaringen, zoals bij
natuurwetenschappen.
- Hermeneutici wijzen de benaderingswijze van het positivisme af. Volgens hen is het
fundamenteel fout verklaringen in de exacte wetenschappen met die in de geschiedenis
, te vergelijken en de betekenis van het begrip verklaring aan de natuurwetenschappen te
ontlenen.
De positivisten ontlenen de betekenis van wat een wetenschappelijke verklaring
genoemd kan worden aan de natuurwetenschappen om vervolgens de verklaringen die
historici formuleren met deze maat te meten. De hermeneutici gaan er daartegen van uit
dat de verklaringswijzen van de natuurwetenschappers en de historici te veel verschillen
vertonen om zinvolle vergelijkingen mogelijk te maken. Wat een wetenschappelijke
verklaring in de geschiedenis betekent kan volgens hen alleen bepaald worden op basis
van het werk van historici.
Positivistisch geïnspireerde historici benadrukten veelal het belang van de sociale
wetenschappen voor de geschiedenisopleiding en streefden soms zelfs naar volledige
integratie van beide. Vanuit een hermeneutische visie kende men doorgaans de sociale
wetenschappen hoogstens een rol als keuzevak toe en wees integratiepogingen van de
geschiedenis en de sociale wetenschappen bij voorbaat af.
Er zijn twee verklaringsmodellen:
1) Abnormalistische verklaringsmodel
2) Vergelijkend oorzakelijke verklaringsmodel: leidt tot de vraag in hoeverre historici
personen en structuren als oorzaak beschouwen en welke rol zij in historische
verklaringen spelen.
Feit en interpretatie
Is het kernprobleem van de theorie van de geschiedenis. Feiten worden door de historici
geïnterpreteerd aan de hand van onderstaand schema:
De vraag hoe de feiten zich tot interpretaties verhouden speelt zich tussen alle drie de
pijlen af. Ten eerste is er een interpretatieprobleem wanneer een ooggetuige een
bepaalde gebeurtenis – bijvoorbeeld een veldslag of een ruzie schriftelijk of mondeling
weergeeft. De vraag is dan hoe het ooggetuige verslag, de interpretatie, zich verhoudt tot
het ‘feitelijke’ gebeuren. Ten tweede doet zich een interpretatieprobleem voor wanneer
de historicus het ooggetuigenverslag leest en als bron gebruikt: interpreteert de historicus
zijn bron goed en is zijn reconstructie van de feiten correct? Ten derde doet zich een
interpretatieprobleem voor wanneer de historicus feiten in een verhaal ordent en
verklaringen voor feiten opstelt.
Wat is een feit?
Datgene is wat in een ware bewering wordt vastgesteld. Het zijn de feiten die een ware
bewering waar maken, want een bewering is alleen waar als deze correspondeert met de
feiten. Het bestaan van feiten is een voorwaarde voor het spreken over de waarheid.
,III. Feit, interpretatie en waarheid
Galilei tegen de rest van de wereld
Hij voerde een nieuw begripsmatig onderscheid in: het onderscheid tussen werkzame en
niet-werkzame beweging. Werkzame beweging is bijv. een beweging die een waarnemer
die zelf stilstaat opmerk aan een ruiter die op enige afstand langs galoppeert. Wanneer
men op een zeilschip het oog strak op het zeil gericht houdt, neemt men niet waar dat dit
zich met een bepaalde snelheid voortbeweegt, omdat deze beweging gedeeld wordt
tussen de waarnemer en het waargenomen object. Deze gedeelde beweging is, niet-
werkzaam.
Empirisch onderzoek: door middel van zintuigelijke waarnemingen.
Feiten en taal: objectiviteit en waarheid
Van feiten kan gezegd worden dat ze objectief zijn in de betekenis dat ze verwijzen naar
standen van zaken, die onafhankelijk van ons denken erover bestaan. Het is juist deze
onafhankelijkheid – deze objectiviteit – die verklaart waarom de waarheid van de met
feiten corresponderende uitspraken onafhankelijk is van de vraag of deze geconstateerd
wordt of niet: de waarheid van ware uitspraken is niet afhankelijk van hun constatering.
Deze objectiviteit van een feit betekent dus niet dat feiten onafhankelijke entiteiten zijn,
die als zodanig in de wereld aantrefbaar zijn: het betekent alleen dat het wat als een feit
wordt geïdentificeerd, een van ons onafhankelijk bestaan wordt toegekend. Feiten
hebben daardoor tegelijkertijd zowel een objectief als subjectief aspect. Ze zijn
afhankelijk van taal, waarin ze door de subjecten (historici) worden vastgesteld.
- Realisme: de opvatting dat de wereld er is onafhankelijk van ons kennen.
- Idealisme: de opvatting dat er geen wereld bestaat onafhankelijk van ons denken
erover. Hermeneutische denkwijze.
Feiten, taal en betekenis
Feiten zijn:
- Taalafhankelijk: voor een Eskimo bestaan er zeven verschillende soorten sneeuw, voor
een Europeaan maar vier verschillende soorten (nat, poeder, korrel en vlokken).
- Bepaalde binnen conceptuele kaders: dat wil zeggen binnen een bepaalde manier
waarop groepen taalgebruikers woorden en dingen verbinden.
XII. Personen en structuren in de historische verklaring: individualisme en holisme
Twee visies binnen de menswetenschappen:
1) Individualistisch: Beschrijvingswijzen die alleen de individuen en hun eigenschappen als
reëel vooronderstellen en de maatschappij als verzameling van handelende individuen
(ontologisch individualistisch), zoals Ankersmit. Volgens hem bestaan structuren slechts in
het hoofd van de historicus en zijn daar geen dingen in de werkelijkheid zelf.
Heeft twee varianten:
- Psychologische variant: veronderstelt dat het individuen een zelfstandige entiteit is, een
zelfstandige drager van eigenschappen, die niet herleidbaar zijn op iets anders – zoals de
sociale omgeving.
- Sociologische variant: veronderstelt dat het individu een au fond sociaal is, dat wil zeggen
dat het zijn identiteit ontleent aan zijn relaties met andere individuen en zich handelend op
hen oriënteert.
, 2) Holistisch: maatschappij is een samenhang van of systeem van instituties. Dit systeem
heeft eigen kenmerken die niet op de delen – de afzonderlijke instituties – herleid kunnen
worden (ontologisch holisme), zoals Louis Althusser (1918-1990). Volgens hem kan de
geschiedenis niet verklaard worden vanuit handelende individuen, maar alleen vanuit het
geheel van structuren (economische, politieke, etc.) in hun onderlinge wisselwerking.
Heeft twee varianten:
- Metafysische variant: veronderstellen dat sociale gehelen als maatschappijen, volken of
culturen zelfstandige entiteiten ofwel essenties zijn, voorzien van een eigen, volledig van de
delen onafhankelijk organisatie.
- Wetenschappelijke variant: het geheel – de maatschappij – wordt hier niet opgevat als een
essentie, maar wordt beschouwd als een relationele samenhang, ofwel een systeem van
instituties met niet op de delen te herleiden systeemeigenschappen. Deze
systeemeigenschappen worden verklaard als resultaat van onderlinge interacties tussen
instituties.
XIV. Objectiviteit, subjectiviteit en de rol van waarden
Objectiviteit ‘feitelijke uitspraken’:
De standaardvisie binnen de historische professie in de loop van de negentiende en
twintigste eeuw is: de objectiviteit van de historisch kennis wordt gegarandeerd door de
objectiviteit van de in het onderzoek methodisch ‘gereinigde’ bronnen.
De standaardvisie op de objectiviteit van historische kennis is onhoudbaar geworden
omdat de bijbehorende naïef-realistische visie op de bronnen onjuist is gebleken. Het
bleek de historicus immers niet gegeven te zijn om ‘alleen de dingen te laten spreken’ en
zo min om zichzelf ‘op te lossen’. Het karakter van zowel taal van de bronnen als die van
de historicus zelf bleek onontkoombaar te zijn. Als de objectiviteit van de
geschiedwetenschap afhankelijk is van de onvertekende en volledige weergave van het
waargenomen, is een ‘objectieve’ geschiedwetenschap dus onmogelijk. Over objectieve
uitspraken bestaat consensus.
Vier soorten:
1. Absolute opvatting: is het kennisideaal dat kennis ‘de dingen weergeeft zoals ze
werkelijk zijn’, dat wil zeggen dat de werkelijkheid gegeven is.
2. Disciplinaire opvatting: kan verstaan worden dat kennis als objectief wordt beschouwd
wanneer er in een wetenschappelijke gemeenschap een globale consensus over bestaat.
3. Dialectische opvatting: het inzicht dat objecten pas in de wisselwerking tussen subject
en object geconstrueerd kunnen worden.
4. Procedurele opvatting: beschouwd een niet persoonsgebonden systeem van regels –
de methode – als de basis van objectiviteit.
Subjectiviteit ‘waardeoordelen’:
Uitspraken die geen informatie over een object verschaffen maar alleen over de houding
van een persoon (= subject) ten aanzien van een object, wordt subjectief genoemd.
Bijvoorbeeld: ‘dit boek is slaapverwekkend’ deze uitspraak zouden ons alleen iets
zeggen over de waardering die personen over bepaalde objecten kunnen opbrengen, en
niet over die objecten zelf. Andere personen zouden dit boek immers spannend of
meeslepend kunnen vinden. Hierover bestaat dus geen overeenstemming, omdat
waarden nog wel eens per persoon of groep kunnen verschillen.
Waarden:
Voor de meeste historici zijn streven naar objectiviteit en het vermijden van subjectieve –
waardeoordelen identiek.
- Max Weber: waardevrijheidspostulaat: het uitspreken van waardeoordelen in de
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ivdBroek. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.