PSYCHOLOGIE
geen eenheidstheorie
verschillende theorieën die met elkaar in de clinch liggen
hoofdstuk 1: psychologie als wetenschap
1. KENMERKEN VAN EEN WETENSCHAP
domein
= onderwerp van een bepaalde wetenschap
Vb. psychologie mens, innerlijke psyche, gedragingen, interacte,,
Scholen:
behaviorisme gedrag (gedrag is aangeleerd)
Psychoanalyse onbewuste (in kindertjd)
• hypothesen en theorieën
= systematsche en hierarchische ordening van inzichten en verbanden over een bepaald gebied
hangen samen met een gekozen wetenschappelijk domein
• Reductionistisch
= wetenschap is een vereenvoudiging van de werkelijkheid (reductonistsch)
vb. ruzie tussen twee partners, faalangst,,
iedere psychologische theorie faalt als ze een individuele mens wil verklaren omdat de mens
complexer is als de theorie erachter
• Intersubjectieve overeenstemminv
= wanneer een groep onderling dezelfde overeenstemming heef
Vb: mensen die geloven in god (! Verschillende godsdiensten), UFO’s,,
men weet niet of het geloof bestaat
wordt alleen door de volgelingen als juist beschouwd
• Formulerinv
= manier waarop men iets formuleert om duidelijk te zijn tov de doelgroep
elke wetenschap heef een eigen vakjargon
psychologie: fundamentele atributefout, psychose, conditonering,,
voordeel: maken economische en efciënte communicate nodig als het goed onderbouwd is
vb. intelligente IQ
• Voortvanv (paradivma)
= geheel van opvatngen, methoden en vraagstellingen
Paradigma= stelsel van met elkaar samenhangende wetenschappelijke visies, theorieën,
begrippenkaders en zoekmethoden
referentekader dat aangeef wat belangrijke vragen en oplossingen zijn
volgen op elkaar (overgangen zijn bruusk)
tjdsafhankelijk
manier waarop wij de wereld interpreteren
zienswijze
Thomas Kuhn= standaardmodel waar de wetenschappers van uitgaan
Vb. vroeger moesten debielen worden opgesloten, nu wil men een gelijkaardig leven
1
,• kritisch
= afvragen of het verzamelde feitenmateriaal niet bestaat uit subjecteve vooronderstellingen en
verwachtngen (daarom is er onderzoek)
• mensbeeld en flosofsch vedachtevoed
visie van een wetenschap
vloeit voort uit opgebouwde theorieen
vb. mechanistsch mensbeeld mens als machine
2. INDELING VAN WETENSCHAPPEN
= elke wetenschap valt te situeren tussen andere wetenschappen
natuurwetenschappen: vinden van wetmatgheden op basis van feiten, experimenten en
deducte met verklaren als doel
proberen vormen van weten
geesteswetenschappen: begrijpen van het unieke
teksten begrijpen door goed aanvoelen van de context, taal, bedoelingen,,
3. METHODEN
methodologie= basisregels die leiden tot wetenschappelijke kennis
wetenschappelijke kennis: verkregen via strikte onderzoekmethoden
meestal betrouwbaarder en abstracter dan mensenkennis
mensenkennis: subjectef, waardegeladen, cultuurgebonden en niet noodzakelijk universeel
probleem: iedereen voelt zich een onderlegd psycholoog omdat wetenschappelijke kennis dichtbij
menselijke kennis komt te liggen
NIET-PSYCOMETRISCHE METHODEN (kwalitateff
= betekenissen, woorden,,
gebeurd door:
observatie (vnl. partciperende)
=systematsch waarnemen en registreren
gedrag in groep, situate, motoriek, gelaatsuitdrukking, taal, meewerken, begrijpen,,
introspectie (innerlijke zelfwaarneming)
= van op afstand naar eigen gedachten, gevoelens, verlangen en gedragingen kijken
kuur van psychoanalyse
mentaliseren= emotoneel begrijpen + nadenken over wat de persoon met jezelf doet
zorgt voor een emotonele verbinding
moeilijkheden wanneer er te weinig aandacht was voor introspecte
interview
niet aan projecte doen, wel actef luisteren
anamnese= ontwikkelingsgeschiedenis van een bepaald probleem (gedetailleerd)
betrokkene vertelt zelf over gebeurtenissen in het verleden (beïnvloedrijk)
Vb.: Lise vertelt ZELF wat er gebeurd
Mogelijke vragen: - hoe is de thuissituatee
- hoe verliep de schoolbaane
- wanneer is het probleem ontstaane
2
, Gevalsstudie/casestudy ( anamnese!!!)= alle informate van een persoon bij elkaar voegen
vormen van een globaal beeld door gegevens van testen, anamneses,,
maakt gebuik van medische gegevens, anamnese, interview, testuitslagen,,
nadeel: resultaten kunnen niet worden veralgemeend (leunt op steekproef van 1 persoon)
Projecteve technieken= persoon schrijf eigen gedachten, emotes en moteven toe aan
iemand of iets buiten zichzelf
projectetesten: materiaal zonder specifeke betekenis (een vlak, vage foto,,)
bij sommige onderwerpen subjectef (vb. grafologie)
- Tekening maken: vragen naar voor, tjdens en na beeld (eigen visie)
Children appercepton test: projecte van innerlijke situates en behoefen
- House tree person: boom, huis en mens tekenen
nadien gesprek over manier waar kind naar tekening kijkt
leidt tot innerlijke projecte van het kind
Vragen: is iedereen in het huis gelukkige
- Rorschatest= test waarin gevraagd wordt aan mensen wat ze zien in inktvlekken
grafologie (= onbetrouwbaar geschrif)
PSYCHOMETRISCHE METHODEN (kwanttateff
Psychometrie= verkrijgen van cijfers door psychologische fenomenen te METEN
eigenschap, vaardigheid, persoonskenmerk, IQ,,
Fugeren= weglopen
EXPERIMENT
experimentele psychologie
onderzoeken van mogelijke verbanden tussen variabelen
Manipulate van 1 variabel
invloed alcoholinname reacteenelheid
Populate: 18-30 jarigen in Vlaanderen
groep mensen waarover men een uitspraak wil doen
Steekproef: deel van populate dat getest wordt
At random= willekeurig aantal 18-30 jarigen
moet representatef zijn (vb. gelijk aantal m&v, gespreide leefijd, min. 50 deelnemers, SES,
afomst)
SES= sociaal economische status
experimentele groep: gaat manipuleren alcoholinname (drinken alcohol)
controlegroep: geen manipulate reactesnelheid (drinken geen alcohol)
onafhankelijke variaeele= variabele die we gaan manipuleren
afhankelijke variaeele= variabele waarbij men kijkt of er verschil is met de onafhankelijke variabele
3
, condites= verschillende situates waarin men kan terecht komen
Experimentele groep Controlegroep
Condite 1: 1 orval GEEN ALCOHOL
C2: 3 orval
C3: 5 orval
C4: placebo
Een variabele:
is een grootheid
zijn verschillende waarden
zijn te meten
vb.: temperatuur (graden, warm/koud), lengte (cm, s/m/l), haarkleur (bruin/blond/,) IQ, geslacht,,,
in dit experiment:
1. alcoholinname
2. reactesnelheid
dueeel elind= persoon die het experiment afneemt weet niet in welke condite je zit
geen beïnvloeding
isolerende variate= omstandigheden gelijk of zo klein mogelijk houden voor representatviteit
(intolerante, gegeten hebben, gewicht, tjd,,)
EIGEN EXPERIMENT
Aantal leeeen peychologie elaagkane
Populate: 1ste jaar psychologiestudenten in de faculteit
Steekproef: min. 50, evenwichtge verdeling in richtngen
Experimentele groep/onafhankelijke variaeele: aantal lessen
Controlegroep/afhankelijke variaeele: slaagkans
Experimentele groep Controlegroep
C1: 25% van de les gevolgd STUDENTEN DIE ALLE LESSEN BIJWONEN
C2: 50% van de les gevolgd
C3: 75% van de les gevolgd
C4: geen les gevolgd
Correlatoneel onderzoek: geen gemanipuleerde variabelen
Correleren= onderzoeken in welke mate veranderingen in de ene variabele samengaan
vb: correleert het studieniveau met het inkomen van de ouderse
correleert haarkleur met intelligentee
geen manipulate (vb. geslacht, IQ,,)
Positeve correlate: 1 0 hoge waarden + hoge waarden
Negateve correlate: 0 1 (-0,10 , -0,22) hoge waarden + lage waarden
Geen correlate: geen duidelijk verband
4