Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Uitgebreide samenvatting - Onderzoek ter terechtzitting en bewijs (UvA) Verplichte literatuur & jurisprudentie €11,49   Ajouter au panier

Resume

Uitgebreide samenvatting - Onderzoek ter terechtzitting en bewijs (UvA) Verplichte literatuur & jurisprudentie

2 revues
 273 vues  23 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

Bij de eerste kans een 8 behaald voor dit tentamen!! Deze samenvatting bespreekt per leseenheid (week 1 t/m 7) de verplichte literatuur- en jurisprudentie die aan het bod komt in het vak onderzoek ter terechtzitting en bewijs. De samenvatting is gebaseerd op auteursrechtelijk werk van anderen. De...

[Montrer plus]
Dernier document publié: 7 mois de cela

Aperçu 10 sur 87  pages

  • 14 mars 2024
  • 22 mars 2024
  • 87
  • 2023/2024
  • Resume

2  revues

review-writer-avatar

Par: isavanfessem • 7 mois de cela

reply-writer-avatar

Par: marloeskole • 7 mois de cela

Traduit par Google

Thanks for your lovely review!

review-writer-avatar

Par: yasminsietsema • 7 mois de cela

avatar-seller
Onderzoek ter terechtzitting en bewijs

Universiteit van Amsterdam

3854OTB8VY




Deze samenvatting bespreekt per leseenheid (week 1 t/m 7) de verplichte literatuur- en
jurisprudentie die aan het bod komt in het vak onderzoek ter terechtzitting en bewijs. De
samenvatting is gebaseerd op auteursrechtelijk werk van anderen. De auteurs van de teksten
worden telkens benoemd in de samenvatting. Ik heb de tekst van de auteurs overgenomen en
sommige delen geparafraseerd.

Samenvatting onderzoek ter terechtzitting en bewijs
Studiejaar: 2024

,Inhoudsopgave

Week 1 Bewijsrecht in vogelvlucht .......................................................................................................... 3
Verplichte literatuur.......................................................................................................................................... 3
Verplichte jurisprudentie ............................................................................................................................... 18

Week 2 Tenlastelegging en motiveren .................................................................................................. 21
Verplichte literatuur........................................................................................................................................ 22
Verplichte jurisprudentie ............................................................................................................................... 31

Week 3 Het toetsen van bewijs: getuigenverklaringen en deskundigenbewijs (deel 1) ............... 32
Verplichte literatuur........................................................................................................................................ 32
Verplichte jurisprudentie ............................................................................................................................... 39

Week 4 Het toetsen van bewijs: getuigenverklaringen en deskundigenbewijs (deel 2) ............... 42
Verplichte literatuur........................................................................................................................................ 42
Verplichte jurisprudentie ............................................................................................................................... 44

Week 5 Redeneren met bewijs: introductie forensische statistiek en scenariodenken................ 45
Verplichte literatuur........................................................................................................................................ 45

Week 6 Bewijs in cassatie en herziening .............................................................................................. 66
Verplichte literatuur........................................................................................................................................ 67
Verplichte Jurisprudentie .............................................................................................................................. 74

Week 7 Procesafspraken ......................................................................................................................... 76
Verplichte literatuur........................................................................................................................................ 76
Verplichte jurisprudentie ............................................................................................................................... 83

Aanvullende/ontbrekende teksten van week 3 .................................................................................... 84




2

,Week 1 Bewijsrecht in vogelvlucht

Verplichte literatuur

J. Dubelaar, Tekst & Commentaar, Derde afdeling: Bewijs (al het commentaar inclusief de inleidende
opmerkingen en t/m 344a Sv) actueel t/m 1 juli 2023.
Artikel 350 Sv schrijft voor dat de rechtbank beraadslaagt over de vraag of het ten laste gelegde feit is
bewezen. Er kan een bewezenverklaring of een vrijspraak volgen. Een combinatie is ook mogelijk. Na
bewezenverklaring dient de rechtbank zich te beraden over de kwalificatie. Zowel een
bewezenverklaring als een vrijspraak dient gemotiveerd te worden opgenomen in een schriftelijk vonnis.

De beslissing over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezen is, wordt aangeduid als de
bewijsbeslissing. Bij de bewijsbeslissing gaat het erom dat komt vast te staan dat de verdachte het hem
ten laste gelegde feit heeft begaan. Hetgeen bewezen moet worden ofwel het object van de
bewijsbeslissing, wordt door bewijstheoretici ook wel aangeduid met de term ‘probandum’. Het geheel
van (gebezigde) bewijsmiddelen en eventuele nadere (bewijs)overwegingen wordt echter ook wel
aangeduid als de bewijsmotivering.

De rechtbank dient over de bewijsvraag te beslissen op de grondslag van de tenlastelegging. De rechter
mag kennelijke schrijffouten in de tenlastelegging zonder meer repareren. Een kennelijke vergissing in
de tenlastelegging kan door de rechter worden verbeterd, als ‘bij de verdachte geen onduidelijkheid
heeft bestaan met betrekking tot hetgeen hem wordt verweten, zodat hij door de verbeterde lezing niet
in zijn verdediging is geschaad.

Het weglaten van niet bewezen onderdelen van de (enkelvoudige) tenlastelegging, waarvan dus partieel
vrijgesproken wordt, kent een grens waarboven een volledige vrijspraak aangewezen is. Deze grens
wordt bereikt als van zogeheten essentiële of onmisbare onderdelen van de tenlastelegging moet
worden vrijgesproken. Er zijn vier criteria gedestilleerd aan de hand waarvan kan worden uitgemaakt of
er sprake is van een essentieel onderdeel (waarvan niet partieel mag worden vrijgesproken).

1. Onderdelen die corresponderen met de bijzondere bestanddelen van een specifiek delict zijn
essentieel: bijvoorbeeld bij een doleus delict is het onderdeel waarin het opzet tot uitdrukking is
gebracht altijd essentieel;
2. Indien de algemene elementen — wederrechtelijkheid of schuld — (onverplicht) als onderdeel in de
tenlastelegging zijn opgenomen, zijn ook deze essentieel;
3. Nadere specificaties naar tijd en plaats zijn vrijwel altijd essentieel;
4. Als er geen coherent zinsverband meer overblijft, waardoor de beschrijving van het feit (deels) in
de lucht komt te hangen, is integrale vrijspraak geïndiceerd.

Een cumulatieve tenlastelegging wordt op elk onderwerp op zichzelf beoordeeld. Samenloop wordt na
de bewijsbeslissing bekeken. Bij een alternatieve tenlastelegging is er sprake van met elkaar feitelijk
uitsluitende omschrijvingen van naar tijd en plaats gerekend hetzelfde voorval.

Bij een primair/subsidiaire tenlastelegging komt het subsidiaire pas aan bod als het primaire niet tot
veroordeling leidt. Deze vorm correspondeert met een logische specialiteitsverhouding tussen de
onderliggende delictsomschrijvingen.

Als de rechter zich niet houdt aan de bewoordingen van de tenlastelegging, dan wel die bewoordingen
interpreteert op een manier die niet met de letterlijke tekst verenigbaar is (waarbij wettelijke termen
conform hun juridische betekenis moeten worden gelezen), dan verlaat hij de grondslag van de
tenlastelegging. Het OM kan ter terechtzitting een wijziging van de tenlastelegging vorderen, waardoor
de grondslagleer enigszins wordt gerelativeerd.

In artikel 338 Sv wordt verwoord dat de rechter slechts tot een bewezenverklaring kan komen als hij is
overtuigd dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechter dient zijn beslissing te
motiveren op basis van de wettige bewijsmiddelen die genoemd staan in artikel 339 Sv.

- Eigen waarneming van den rechter (onder eigen waarneming van den rechter wordt verstaan die
welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied);




3

,- Verklaringen van den verdachte (onder verklaring van den verdachte wordt verstaan zijne bij het
onderzoek op de terechtzitting gedane opgave van feiten of omstandigheden, hem uit eigen
wetenschap bekend);
- Verklaringen van een getuige (onder verklaring van een getuige wordt verstaan zijne bij het
onderzoek op de terechtzitting gedane mededeling van feiten of omstandigheden, welke hij zelf
waargenomen of ondervonden heeft. Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft
begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één
getuige);
- Verklaringen van een deskundige (Onder verklaring van een deskundige wordt verstaan zijn bij het
onderzoek op de terechtzitting afgelegde verklaring over wat zijn wetenschap en kennis hem leren
omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is, al dan niet naar aanleiding van een door hem
in opdracht uitgebracht deskundigenverslag);
- Schriftelijke bescheiden (0nder schriftelijke bescheiden worden verstaan: beslissingen in den
wettelijke vorm opgemaakt door colleges of personen met rechtspraak belast, alsmede in de
wettelijke vorm opgemaakte strafbeschikkingen; processen-verbaal en andere geschriften, in den
wettelijke vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende
hunne mededeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of
ondervonden; geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende
onderwerpen behorende tot den onder hun beheer gestelde dienst, alsmede geschriften,
opgemaakt door een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat of van een
volkenrechtelijke organisatie; verslagen van deskundigen met het antwoord op de opdracht die aan
hen is verleend tot het verstrekken van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat
hun wetenschap en kennis hen leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is; alle
andere geschriften; doch deze kunnen alleen gelden in verband met den inhoud van andere
bewijsmiddelen.

Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, kan door den rechter worden
aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar.

Hoewel de regeling suggereert dat vooral de mondelinge ter terechtzitting afgelegde verklaring van
personen de belangrijkste bewijsmiddelen zijn, leert de praktijk anders. Schriftelijke stukken uit het
dossier, met name ambtsedige processen-verbaal van opsporingsambtenaren of R-C (veelal op hun
beurt de tegenover hen afgelegde verklaringen van derden inhoudende), zijn in feite in de meeste
strafzaken het cruciale bewijsmateriaal.

Het in Nederland geldende strafrechtelijk bewijsrecht wordt getypeerd als een negatief wettelijk stelsel.
Nu in de jurisprudentie een aanvulling is gegeven op de wettelijke bewijsregels, spreekt men ook wel
van een negatief jurisprudentieel stelsel.

De bewijsbeslissing samen met de daaropvolgende beslissing omtrent de strafbaarheid van het
bewezenverklaarde tenlastegelegde feit betreft een belangrijk moment in het strafgeding. De
bewijsbeslissing staat in het teken van het zoeken naar de materiële waarheid.
- Cognitieve context: het strafproces heeft de pretentie de feitelijke waarheid of juistheid van de in de
tenlastelegging tot in bijzonderheden omschreven, naar tijd en plaats gespecificeerde gedraging
van de verdachte onder de aldaar omschreven omstandigheden vast te stellen.
- Processuele context: de onpartijdigheid, onafhankelijkheid, onbevooroordeeldheid en
oningeperktheid van het onderzoek van de rechter en van zijn instelling ten opzichte van
hetgeen waarover hij te oordelen heeft.

De wettelijk toegelaten bewijsmiddelen zijn beperkt tot de in art. 339 lid 1 opgesomde vijf. Er wordt ook
plaats gegeven aan moderne opname- en communicatietechnieken ter terechtzitting ingebrachte
informatie. Dit kan als eigen waarneming van de rechter meewerken als bewijsmateriaal. Gegevens van
algemene bekendheid behoeven niet met bewijsmiddelen te worden vastgesteld.
Aan de wettelijke bewijsregeling ligt het onmiddellijkheidsbeginsel (het bewijs dat de verdachte het
tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, als hij daarvan
uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging
(objectiveerbare overtuiging) heeft bekomen) ten grondslag. Dit strekt ertoe te bevorderen dat alleen
informatie die ter terechtzitting, in aanwezigheid van alle procespartijen, naar voren worden gebracht.
Voor de praktische betekenis van het onmiddellijkheidsbeginsel zijn vooral de ontwikkelingen omtrent
de toelating van het testimonium de auditu (verklaring van horen zeggen) van belang geweest. Dit is



4

,een combinatie van een overbrengende en een of meer overgebrachte verklaring(en). De
overbrengende verklaring is de mondelinge getuigenverklaring of een schriftelijke verklaring van iemand
die daarin overbrengt wat een ander of wat anderen hem hebben medegedeeld.
HR de auditu-arrest: de overbrengende verklaring kan voor het bewijs worden gebruikt zonder dat de
oorspronkelijke zegspersoon als getuige, deskundige enz. wordt gehoord.

De rechter mag slechts dan tot bewezenverklaring overgaan, als hij ervan overtuigd is dat de verdachte
het hem ten laste gelegde feit heeft begaan (art. 338). De wet stelt echter niet wanneer de rechter zich
overtuigd mag achten. In geval van redelijke twijfel moet de rechter vrijspreken.

De wettelijke bewijsregeling dwingt de rechter nooit om tot een bewezenverklaring over te gaan, maar
dwingt hem om in bepaalde gevallen tot vrijspraak te besluiten. Een enkele verklaring van de verdachte,
van een getuige of een ingebrachte verklaring van een onbekend gebleven persoon is onvoldoende om
tot een bewezenverklaring over te gaan. Een bewezenverklaring dient te berusten om minimaal twee
verschillende bronnen (dubbele bevestiging). Het beginsel geldt steeds, behalve ten aanzien van het
ambtsedig proces-verbaal van een bevoegde opsporingsambtenaar ten aanzien van door hemzelf
geconstateerde — strafbare — feiten (art. 344 lid 2). Bij de dubbele bevestiging wordt vooral naar de
bron van de informatie gekeken; er dient een tweede onafhankelijke bron te zijn. Geschriften die slechts
een nadere bewerking zijn van een al gebezigd bewijsmiddel, vormen geen dubbele bevestiging. Dit
geldt ook voor verschillende getuigenverklaringen van dezelfde getuige.

Het is vaste rechtspraak dat de bewijsminima gelden ten aanzien van de gehele tenlastelegging, niet
ten aanzien van elk onderdeel afzonderlijk.

Als (opsporings)ambtenaren of een R-C bij de uitoefening van hun onderzoekstaak de hun in dat
verband toekomende onderzoeksbevoegdheden — met inbegrip van de bevoegdheden tot het hanteren
van dwangmiddelen — in strijd met de daarvoor geldende rechtsregels of -beginselen hanteren,
handelen zij in beginsel onrechtmatig. De resultaten van dergelijk handelen zijn mitsdien onrechtmatig
verkregen. De zittingsrechter kan bewijsmateriaal dat onrechtmatig is verkregen, uitsluiten voor het
bewijs op grond van art. 359a. Of de bewijsuitsluiting in een concrete zaak de aangewezen sanctie is,
dient de rechter te beoordelen aan de hand van de wettelijke beoordelingsfactoren in art. 359a lid 2 en
de omstandigheden van het geval. De sanctie van bewijsuitsluiting staat de rechter slechts ter
beschikking indien hij van oordeel is dat door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk
(strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.

Er zijn twee categorieën waarin bewijsuitsluiting aan de orde kan zijn.
1. De gevallen waarin bewijsuitsluiting noodzakelijk is om een schending van art. 6 EVRM te
voorkomen;
2. De gevallen waarin het recht op een eerlijk proces niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij
het gaat om een ernstige schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel.

De relativiteit/Schutznorm houdt in dat de onrechtmatigheid moet zijn begaan jegens de concrete
verdachte. Indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het
belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, geldt volgens de Hoge Raad dat in de te
berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. Er
moet een causaal verband bestaan tussen het verkregen bewijsmateriaal en het geschonden
voorschrift. Indien dankzij het aanvankelijk onrechtmatig optreden en het aldus verkregen
bewijsmateriaal naderhand ander bewijsmateriaal beschikbaar komt (bijvoorbeeld een bekentenis van
de verdachte na confrontatie met onrechtmatig verkregen stukken van overtuiging), komen de indirecte
resultaten van het onrechtmatig optreden slechts voor uitsluiting als onrechtmatig verkregen
bewijsmateriaal in aanmerking indien en voor zover zij uitsluitend de vrucht van het onrechtmatig
optreden zijn en de verdachte door het onrechtmatig optreden is getroffen in een belang dat de
overtreden norm beoogt te beschermen. Dit wordt ook wel Fruits of the poisonous tree genoemd.

Als de verdediging ter terechtzitting met kracht van — doorgaans aan zelf ingeschakelde deskundigen
ontleende — argumenten betoogt dat een in de zaak gebezigde methode niet deugt of dat
deskundigenonderzoek onoordeelkundig is uitgevoerd en daarbij specifiek aangeeft wat daarvan de
consequenties zijn in de zaak zelve, levert dit een verweer op dat de rechter niet zomaar naast zich
mag neerleggen. Tegenonderzoek is mogelijk.




5

,In het uitgewerkte schriftelijke vonnis dient een bewezenverklaring tot in bijzonderheden te worden
gemotiveerd. Ook een vrijspraak moet met redenen zijn omkleed. De motivering geschiedt conform de
voorschriften gegeven in art. 358-360. Het vonnis moet onder meer de inhoud van gebezigde
bewijsmiddelen bevatten, behalve in het geval als bedoeld in art. 359 lid 3, namelijk in een zaak met
een bekennende verdachte. Voorts moet de bewijsconstructie in het vonnis als geheel logisch consistent
en sluitend zijn.

Art. 358 noemt de bewijsverweren niet als een type verweren dat bij verwerping een rechterlijke
antwoordplicht in het leven roept zoals de in het derde lid van art. 358 genoemde verweren. In de
jurisprudentie werd in een aantal gevallen wel een responsieplicht aangenomen. Sinds 1 januari 2005
schrijft art. 359 lid 2 voor dat indien de rechter afwijkt van een door (één van) de partijen uitdrukkelijk
naar voren gebracht en gemotiveerd standpunt, dit met redenen moet worden omkleed in het vonnis.
Zie het commentaar op art. 359. Dit geldt ook voor uitdrukkelijk onderbouwde bewijsverweren.
Indien de verdediging een verweer heeft gevoegd dat een Meer en Vaart verweer (dat wil zeggen dat
hij een alternatieve lezing presenteert die niet in strijd is met de eventueel te bezigen bewijsmiddelen,
maar wel met de tenlastelegging) inhoudt, een alternatief scenario, dan mag de juistheid van zo’n
verweer niet in het midden blijven. De weerlegging kan geschieden door opneming van wettige
bewijsmiddelen die de lezing van de verdachte weerleggen. Een dergelijke weerlegging is volgens de
Hoge Raad niet steeds vereist. De rechter kan (in voorkomende gevallen een dreigend Meer- en Vaart
gat ook dichten door aan te geven waarom de gestelde toedracht niet aannemelijk is geworden. Zeer
onwaarschijnlijke scenario’s behoeven volgens de Hoge Raad helemaal geen uitdrukkelijke
weerlegging. Hoe meer plausibel de lezing van verdachte, hoe meer onderzoek de rechter zal moeten
doen om de alternatieve lezing te weerleggen en hoe meer — aan de wettige bewijsmiddelen ontleende
— feiten en omstandigheden hij aan zijn bewijsmotivering ten grondslag moet leggen.

J.H.B. Bemelmans, 'U bent in beeld. Audiovisuele registratie als vervanging van schriftelijke
verslaglegging en als bewijsmiddel in strafzaken, RMThemis 2023-6, p. 329-346
Inleiding
De schriftelijke verslaglegging van het verloop en de resultaten van een strafrechtelijk onderzoek heeft
een cruciale functie in het Nederlands strafproces. Processen-verbaal vormen de grondslag voor vele
beslissingen die in een strafzaak genomen worden. Sinds 1 oktober 2022 wordt geëxperimenteerd met
een alternatieve wijze van verslaglegging. De Innovatiewet regelt dat de volledig uitgewerkte processen-
verbaal van hetgeen opsporingsambtenaren tot opsporing hebben verricht of bevonden en van
terechtzittingen geheel of gedeeltelijk kunnen worden vervangen door audiovisuele registraties (hierna:
AVR) – dat wil zeggen: opnamen van beeld, geluid of beeld én geluid – daarvan, begeleid door een
verkort proces-verbaal. Een speerpunt van het nieuwe Wetboek is dan ook een techniekonafhankelijke
regeling van het strafprocesrecht te creëren, waarbij naast een fysieke of schriftelijke handelwijze steeds
ook een niet-fysieke mogelijkheid bestaat om aan een bevoegdheid uitvoering te geven. Bij het loslaten
van de schriftelijkheid van verslaglegging (en bewijsvoering) gaat het om een aanpassing van het
verslagleggingsproces (en bewijsvoeringsproces) als zodanig.

Voorgestelde regeling op hoofdlijnen
Ten eerste kunnen AVR de bestaande schriftelijke verslaglegging aanvullen. Die schriftelijke
verslaglegging verandert daardoor op zichzelf niet. Het primaire doel van deze modaliteit van AVR-
verslagging is de controle van de betrouwbaarheid van de schriftelijke verslaglegging en het leveren
van een bijdrage aan de kwaliteit daarvan. Opnamen van beeld, geluid of beeld en geluid in de nieuwe
regeling te gelden als zelfstandig wettig bewijsmiddel (artikel 567 Sv; artikel 4.3.8 onder e (nieuw) Sv).
Zij komen nu over de band van een ander wettig bewijsmiddel ter kennis van de rechter. Om ten nadele
van de verdachte acht te slaan op AVR die zich onder de stukken bevinden, moeten zij ter terechtzitting
worden afgespeeld, samengevat, of kort aangeduid op vergelijkbare wijze als waarop andere stukken
ter sprake moeten worden gebracht (artikel 565 lid 1 Sv). Het huidige artikel 137 Sv bepaalt dat onder
kennisneming van de processtukken mede wordt verstaan de kennisneming van stukken die op
gegevensdragers zijn opgenomen. Deze bepaling beoogt onder meer tot uitdrukking te brengen dat het
begrip ‘processtukken’ niet alleen in schriftelijke vorm opgemaakte documenten, maar ook andere op
gegevensdragers opgeslagen informatie omvat, zoals beeld- en/of geluidmateriaal. Het nieuwe
Wetboek bevat een dergelijke bepaling niet meer. Naar het oordeel van de moderniseringswetgever is
het bestaan van processtukken in elektronische vorm inmiddels volledig ingeburgerd. Het procesdossier
zal niet langer overwegend uit (al dan niet digitale) schriftelijke stukken kunnen zijn samengesteld, maar
tevens veel beeld- en geluidmateriaal bevatten.




6

,Kennisgeving van AVR-processtukken
Hoofdregel is dat de verdediging te allen tijde aan de officier van justitie om kennisneming van de
processtukken kan verzoeken. De verdediging kan kennisneming van relevante beeld- en
geluidsopnamen niet worden ontzegd, behalve als zich een van de in artikel 149b bedoelde
uitzonderingsgevallen voordoet. De officier van justitie kan gedurende het voorbereidend onderzoek de
kennisneming daarvan wel tijdelijk onthouden, maar dat kan niet voor alle stukken, het moet gaan om
bepaalde aangewezen stukken en onthouding kan alleen indien het belang van het onderzoek dat
vordert. Stukken van de AVR kunnen niet zomaar ontzegd worden, anders levert dit een inbreuk op.
Wat algemeen gesteld, is bij voeging van AVR-verslaglegging de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
van de op AVR te zien en/of horen personen veelal groter dan bij voeging van een schriftelijk proces-
verbaal. Er gaat veel aandacht aar het ‘blurren’ van gezichten en vervormen van stemmen. Het streven
is om de processtukken zo veel mogelijk elektronisch te verstrekken, dit onderstreept de toelichting op
het nieuwe Wetboek nogmaals dat het mogelijk moet blijven kopieën van stukken in papieren vorm te
verkrijgen nu niet iedereen beschikt over de middelen en capaciteiten om langs elektronische weg
processtukken te ontvangen. Onder de omstandigheid dat de verdachte (ook) in detentie of gedwongen
in het buitenland verkeert, lijkt inzage in de AVR niet zomaar gerealiseerd. Dit kan namelijk niet op
papier worden verstrekt, maar hooguit op een gegevensdrager. Ingeval de verdachte zijn eigen
verdediging voert, kan het ontbreken van toegang tot relevante onderdelen van het procesdossier
tevens een inbreuk opleveren op het recht op adequate facilities, als bedoeld in artikel 6 lid 3 onder b
EVRM.

Een wettelijke bevoegdheid uitwerking van AVR te verzoeken?
Uit het voorgaande komt naar voren dat er voor zowel de officier van justitie als de verdediging al in het
vooronderzoek redenen kunnen zijn om de volledige schriftelijke uitwerking van de AVR te wensen.
Voor de officier van justitie omdat hij kennisneming of verstrekking van de AVR liever achterwege zou
laten met het oog op de privacybelangen van de erop waarneembare persoon. Voor de verdediging,
omdat de verdachte onvoldoende in de gelegenheid is kennis te nemen van de AVR. En voor beiden
misschien ook wel omdat het verkort proces-verbaal dat de AVR begeleidt onvoldoende houvast biedt
om de zaak adequaat te kunnen voorbereiden. Pas vanaf de aanbrenging van de zaak ter berechting
kan de verdediging aan (de voorzitter van) de rechtbank verzoeken gebruik te maken van diens
bevoegdheid de schriftelijke uitwerking van het proces-verbaal te bevelen. Dat zal tot vertraging kunnen
leiden in die gevallen waarin het voor de verdediging al eerder duidelijk is dat zij met de AVR en de
verkorte uitwerking daarvan onvoldoende uit de voeten kan. Aanbevolen wordt om de verdachte de
mogelijkheid te geven dit al eerder aan de officier van justitie te kunnen verzoeken. Zeker in de gevallen
waarin er geen kopieën aan de verdediging worden verstrekt of wanneer de. Verdediging geen adequate
voorbereiding kan treffen.

AVR-verslaglegging en het onderzoek ter terechtzitting
De AVR-verslaglegging heeft consequenties voor de voorbereiding en dynamiek van het onderzoek ter
terechtzitting. Het onderzoek ter terechtzitting strekt vooral tot verificatie, aanvulling en bijstelling van
de bevindingen uit het vooronderzoek. De vraag rijst hoe de voorbereiding van de procespartijen zich
verhoudt tot de AVR, nu een schriftelijk stuk minder tijd vergt dan het bekijken en beluisteren van
audiovisuele stukken. Een verkort proces-verbaal zou uitkomst moeten bieden. Het is stellig de vraag
hoe zo’n rol van het verkort proces-verbaal zich verhoudt tot de eindverantwoordelijkheid van de
zittingsrechter voor de volledigheid van het onderzoek en de juistheid van de genomen beslissingen.

De toelichting op artikel 2.1.10 lid 3 (nieuw) Sv houdt slechts in dat het verkort proces-verbaal
hoofdzakelijk is bedoeld ‘om de betrouwbaarheid te waarborgen van de opname die meebrengt dat
geen (volledig) proces- verbaal behoeft te worden opgemaakt. Er moet ten minste uit kunnen worden
afgeleid dat de opsporingsambtenaren die het verkort proces-verbaal hebben opgemaakt ervoor instaan
dat wat op de opname is te zien en/of te horen door hen is verricht of bevonden.

Het ter sprake brengen van AVR ter terechtzitting
Volgens de wet is het uitgangspunt dat de rechter de stukken dient voor te lezen dan wel voor te houden.
Ook voor beeld- en geluidmateriaal geldt dat de rechter kan kiezen of hij fragmenten vertoont of ten
gehore brengt, dan wel de inhoud samenvat of kort aanduidt. Overweging verdient op de
toepasselijkheid van artikel 4.3.6 lid 2 (nieuw) Sv een uitzondering te formuleren, bijvoorbeeld dat ten
nadele van de verdachte acht mag worden geslagen op de op AVR van opsporingshandelingen
uitgesproken woorden, indien ter terechtzitting niet is betwist dat de AVR deze bewoordingen inderdaad
inhouden.



7

,De functies van het proces-verbaal van de terechtzitting
Met de alternatieve wijze van verslaglegging lijkt de wetgever geen wijzigingen in de functies en
betekenis van het proces-verbaal van de terechtzitting als zodanig te beogen. Het voorschrift van artikel
326 lid 1 Sv dat in het proces-verbaal aantekening wordt gemaakt van de in acht genomen vormen en
al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt, blijft het uitgangspunt. Ingeval AVR
van de zitting zijn gemaakt, kan echter worden volstaan met een verkort proces-verbaal. Dit verkort
proces-verbaal bevat in ieder geval de namen van de rechters en van de griffier, de uitspraken die niet
in het eindvonnis zijn opgenomen, gegevens waarvan de wet vastlegging in het proces-verbaal
voorschrijft en een summiere weergave van hetgeen op de terechtzitting is voorgevallen. Van de in acht
genomen vormen en hetgeen is voorgevallen, kunnen procesdeelnemers kennisnemen door de AVR
tot zich te nemen. Vervanging van het uitgewerkte zittingsproces-verbaal door AVR impliceert mogelijk
een tamelijk principiële verschuiving van verantwoordelijkheden. De Hoge Raad brengt aldus tot
uitdrukking dat het vastleggen op een geluidsopname van wat in acht is genomen en voorgevallen niet
hetzelfde is als het vaststellen daarvan. Dat laatste is opgedragen aan de voorzitter of een van de
rechters en de griffier. Met vastlegging van gebeurtenissen op de terechtzitting door middel van AVR
zijn die gebeurtenissen nog niet geïnterpreteerd. Het zijn de betreffende rechter en de griffier die de
verantwoordelijkheid dragen om door middel van interpretatieve beslissingen de in acht genomen
vormen en hetgeen is voorgevallen vast te stellen. Ook in de nieuwe regeling blijft het uitgangspunt dat
de rechter en de griffier een uitgewerkt proces-verbaal vaststellen. Bovendien zal het hof de rechtbank
kunnen opdragen een proces-verbaal alsnog uit te werken als aanvankelijk met AVR en een verkort
proces-verbaal is volstaan. Dit een en ander neemt intussen niet weg dat zich zaken zullen voordoen
waarin uitwerking van het proces- verbaal achterwege blijft en hetgeen is voorgevallen ter terechtzitting
dus alleen op door een verkort proces- verbaal begeleide AVR is vastgelegd.

Gebruik van AVR voor het bewijs
In het huidige wettelijk bewijsstelsel in strafzaken mogen alleen de door de wet genoemde
bewijsmiddelen voor het bewijs worden gebruikt. In dat stelsel fungeert de eigen waarneming als
‘restbewijsmiddel’ of ‘vergaarbak’ voor alle typen bewijsmateriaal die niet op andere wijze een wettig
bewijsmiddel opleveren. Er is momenteel geen plaats voor audiovisuele bewijsmiddelen. Deze worden
nu schriftelijk geverbaliseerd en ingebracht. De toelichting op het wetsvoorstel noemt als primaire reden
om de opname niettemin als zelfstandig bewijsmiddel te erkennen ‘dat daardoor recht wordt gedaan
aan het belang dat deze bronnen van informatie bij de bewijslevering in strafzaken inmiddels hebben
gekregen. Ten aanzien van AVR van een ter terechtzitting afgelegde verklaring van een
verdachte/getuige/deskundige ligt in de rede aansluiting te zoeken bij het onderscheid tussen
verklaringen en schriftelijke bescheiden. Verklaringen zijn ter terechtzitting gedane
opgaven/mededelingen. Zij worden niet een schriftelijk stuk doordat zij in het proces-verbaal van de
terechtzitting zijn opgenomen. Artikel 359 lid 3 Sv schrijft voor dat de beslissing dat de verdachte het
feit heeft begaan moet berusten op de inhoud ‘van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende
daartoe redengevende feiten en omstandigheden’. Bij de nieuwe werkwijze zou dat betekenen dat de
rechter de opname in zijn uitspraak niet verbaal behoeft te omschrijven van de daaruit redengevende
feiten en omstandigheden. Aan zo’n werkwijze zit wel een nadeel, bij zo’n opname zit namelijk geen
toelichting. Er dient echter wel sprake te zijn van redengevende feiten en omstandigheden. Ook zal een
geanonimiseerde publicatie van een uitspraak bemoeilijkt worden nu geen filmpjes/afbeeldingen
geanonimiseerd kunnen worden. De rechter dient in de einduitspraak de feiten en omstandigheden
schriftelijk te beschrijven die hij bij het bekijken of beluisteren van de opname heeft waargenomen. Dit
komt ook tot uitdrukking in de aangescherpte formulering van wat thans is artikel 359 lid 3 Sv in artikel
4.3.23 lid 1 (nieuw) Sv: niet de bewijsmiddelen zelf maar de daaruit blijkende redengevende feiten en
omstandigheden worden in de uitspraak opgenomen.

De wijze van procesvoering in cassatie
Zowel de Innovatiewet als het nieuwe Wetboek schrijft voor dat het proces-verbaal van de terechtzitting
in hoger beroep wordt uitgewerkt, indien cassatieberoep is ingesteld. De HR volstaat niet met AVR in
combinatie met een verkort pv. Het pv in cassatie bij uitstek de kenbron is van wat er ter terechtzitting
is voorgevallen of is aangevoerd. De procedure is niet gericht op het uitluisteren van AVR. De verplichte
uitwerking van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep bewerkstelligt dat het in cassatie
naast de bestreden uitspraak doorgaans belangrijkste kernstuk steeds schriftelijk is uitgewerkt.




8

,P. van Kampen, 'Horen, zien en zwijgen', NJB 2023/2188
Op 1 oktober 2022 is de Innovatiewet Strafvordering (Stb. 2002, 276, 362) in werking getreden, bedoeld
om te experimenteren met een aantal nieuwe elementen uit het gemoderniseerde Wetboek van
Strafvordering. Naast het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in strafzaken voorziet de
wet in het (in de pilotgebieden) voor het bewijs kunnen gebruiken van audiovisuele registraties (avr) als
zelfstandig (wettig) bewijsmiddel. De MvT bij de Innovatiewet roemt de ‘grote vooruitgang’ op het vlak
van de registratie van handelingen in de opsporing, vervolging en berechting die avr mogelijk maakt en
die een einde zal maken aan ‘het elkaar toeschuiven van stapels papier’. Die stapel papier kan op basis
van de Innovatiewet worden vervangen door een enkel velletje, bestaande uit een verkort proces-
verbaal van een opsporingsambtenaar, waarin als een soort ‘preview’ de inhoud van de avr wordt geduid
(art. 560 lid 2 Sv), dan wel uit een verkort zittingsproces-verbaal, waarin alleen een summiere weergave
is opgenomen van hetgeen ter zitting is voorgevallen (art. 566 lid 2 Sv).

Het is staande rechtspraak dat het bewijs in strafzaken nauwkeurig moet worden vastgelegd in een
rechterlijke uitspraak, ter controle op de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing. Diezelfde
nauwkeurigheid staat eraan in de weg dat (een deel van) het zittingsproces-verbaal wordt vervangen
door een geluidsopname van de zitting: de vaststelling van hetgeen ter zitting is voorgevallen en
verklaard is immers wettelijk opgedragen aan de voorzitter en de griffier en het gaat niet aan om die
vaststelling door te schuiven naar een later oordelend rechter. Om daaraan bewijs te kunnen ontlenen
immers, zal nauwkeurig moeten worden bijgehouden wat daarop op welk moment zichtbaar/hoorbaar
is. En omdat procespartijen niet verrast mogen worden door de bewijsrechtelijke keuze van de
feitenrechter (HR:2019:1414), zal de relevante inhoud van de avr in beginsel bovendien in de r echtszaal
ter sprake moeten worden gebracht ‘with a view towards adversarial argument’.


M.J. Dubelaar, ‘De eigen waarneming van de rechter in het digitale tijdperk’, Expertise en Recht 2020-
2, p. 45-49
Een vraag die in dit verband al (veel) langer ter tafel ligt, is of de producten van de (digitale) techniek
zoals beeld- en/of geluidsopnamen een zelfstandige plek in de bewijsregeling verdienen. De rechter die
informatie op een beeld- of geluidsdrager voor de bewijsbeslissing wil gebruiken, heeft daartoe
verschillende mogelijkheden. Hij kan putten uit de beschrijvingen van de opnamen in een proces-verbaal
van politie, maar hij kan het materiaal ook langs de weg van de eigen waarneming voor het bewijs
gebruiken indien dat onderdeel uitmaakt van het dossier. De rechter zal dan is het vonnis de
redengevende feiten en omstandigheden moeten benoemen. In het kader van de modernisering van
het Wetboek van Strafvordering heeft de ontwerpwetgever voorgesteld om beeld en geluid op te nemen
als separaat bewijsmiddel opdat deze ‘zelfstandig, op dezelfde voet als schriftelijke bescheiden, als
bewijsmiddel kunnen worden gebruikt’. Een andere reden die de wetgever aanvoert voor het
introduceren van een separaat bewijsmiddel voor dit type materiaal, is dat dit het makkelijker moet
maken om beeld- en geluidsmateriaal voor het bewijs te gebruiken zonder dit ter terechtzitting af te
spelen of te vertonen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 september 2019 expliciet bevestigd dat
ook de eigen waarneming van een beeld- en/of geluidsopname, buiten het verband van de terechtzitting
gedaan, onder voorwaarden kan meewerken tot het bewijs. Dit is mogelijk indien ‘(i) die opname tijdens
het onderzoek op de terechtzitting aan de orde is gesteld, (ii) de verdediging en het openbaar ministerie
van die opname kennis hebben kunnen nemen en (iii) ter terechtzitting door de aldaar aanwezige
verdachte, raadsman of vertegenwoordiger van het openbaar ministerie geen bezwaar is gemaakt tegen
het niet vertonen of ten gehore brengen van die opname ter terechtzitting.’

In een zaak ging het om het gebruik van Google Maps door de rechter waarbij de uitkomsten niet op de
terechtzitting waren besproken en was meegenomen voor het bewijs. In feite ging het om een vorm van
digitaal schouwen. De Hoge Raad heeft dit toegestaan, nu de rechter dit had bedoeld als feit van
algemene bekendheid. Dit heeft er vermoedelijk alles mee te maken dat de vaststellingen die door
rechter zijn gedaan door eenieder via publiek toegankelijke middelen kunnen worden gecheckt. De door
de Hoge Raad gekozen benadering via de feiten van algemene bekendheid brengt mee dat de rechter
applicaties als Google Maps in raadkamer of zijn werkkamer kan raadplegen en de verkregen informatie
voor het bewijs kan gebruiken zonder dat enige instemming van de verdediging is vereist. Dit kan vooral
uitkomst bieden in situaties waarin het onderzoek ter terechtzitting al is gesloten en de rechter zich ziet
geconfronteerd met een ontbrekend stukje van de (bewijs)puzzel. Indien de rechter zijn bevindingen,
die geen feit van algemene bekendheid betreft, voor het bewijs wil gebruiken, dan moet hij terugvallen
op de eigen waarneming als bewijsmiddel. Toegegeven, dit is nogal een hypothetische situatie, maar
het illustreert wel dat het onderscheid tussen de eigen waarneming en feiten van algemeenheid


9

, gradueel is, waarbij het verrassingscriterium in bepaalde situaties wellicht meer passend is dan het
criterium ‘vatbaar voor betwisting’ zoals dat voor feiten van algemene bekendheid geldt.

Een voorbeeld van factoren die de waarnemer kan beïnvloeden betreft een het onderzoek naar
zogeheten camera perspective bias waaruit blijkt dat het bij het bekijken van opnamen van
bekentenissen uitmaakt of de verdachte alleen in beeld is of ook de verhoorder in beeld wordt gebracht.
Ook de manier waarop het materiaal wordt afgespeeld, blijkt van invloed te zijn op de meningen die
waarnemers zich vormen.

In het kader van de Innovatiewet zullen wel de mogelijkheden worden geëxploreerd om een volledig
uitgewerkt proces-verbaal onder omstandigheden achterwege te laten. Ook dat is echter een lastig punt
in verband met de belasting van de rechter. Als opnamen, bijvoorbeeld van verhoren, niet meer volledig
worden uitgewerkt, komt het werk uiteindelijk op zijn bord terecht (en op dat van het OM en de
raadsman). Dat resulteert eerder in een verschuiving dan in een daadwerkelijke vermindering van de
werklast en waarschijnlijk zelfs tot een aanzienlijke verzwaring als alle partijen voor zich de opnamen
moeten afspelen om te bezien of daarop relevante informatie valt te beluisteren of te bekijken.


M.J. Dubelaar, ‘Nadere gedachten over de vervanging van het begrip overtuiging in strafzaken’,
Expertise en Recht 2019, p. 1-3
De ontwerpwetgever is voornemens om in artikel 4.3.2.1 tweede lid van het nieuwe Boek 4 dat is gewijd
aan de berechting, een nieuw wettelijk criterium te introduceren inhoudende dat om tot een
bewezenverklaring te komen buiten redelijke twijfel (de rechter mag pas tot een bewezenverklaring
komen indien in redelijkheid niet kan worden getwijfeld aan de schuld van de verdachte) moet vaststaan
dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan. Tegelijkertijd houdt men echter vast aan het oude
criterium door in het derde lid te bepalen dat indien de rechter zich niet overtuigd acht, hij moet
vrijspreken.

Het probleem met het begrip overtuiging is gelegen in de subjectieve connotatie die aan dit begrip kleeft
en in de uiteenlopende manieren waarop dit begrip in de literatuur en in de praktijk wordt
geïnterpreteerd. Het begrip overtuiging leent zich goed voor een subjectieve uitleg. Een
hoogstpersoonlijke invulling van het begrip overtuiging waarin dat gevoel leidend wordt gemaakt, is
problematisch omdat dit kan leiden tot wat in de rechtspsychologische literatuur wel wordt aangeduid
als dissociatie van overtuiging en bewijs. Dit kan twee gevolgen hebben, een magere bewijsconstructie
wordt over de streep geholpen met behulp van de rechterlijke overtuiging die mogelijk aan andere zaken
is ontleend dan aan de beschikbare bewijsmiddelen of ondanks voldoende sterk en wettig
bewijsmateriaal wordt de verdachte toch vrijgesproken vanwege een gebrek aan persoonlijke
overtuiging. In de rechtspsychologische literatuur is voor het eerste veel aandacht, gelet op de
dominantie van het schriftelijk procesdossier waarin allerlei informatie is vervat die de rechter strikt
genomen niet als bewijsmiddel mag gebruiken, maar die wel de potentie heeft om de overtuiging van
de rechter te versterken/beïnvloeden (denk aan een verdachte met een uitvoerig strafblad op het gebied
van het delict waarvan hij wordt verdacht of een reclasseringsrapportage). Het verschil in invulling van
het begrip overtuiging kan in de praktijk tot wezenlijk verschillende toepassingen (en daarmee dito
resultaten) leiden. Alle aanleiding wat mij betreft voor de wetgever om op dit punt definitief de knoop
door te hakken hetzij door een ander criterium in te voeren, hetzij door aan te geven hoe het bestaande
criterium moet worden ingevuld.

Het tegenover elkaar zetten in de ontwerpmemorie van toelichting van de redelijke twijfel als objectief
criterium en de overtuiging als niet-objectief (dus: subjectief) criterium is ook problematisch omdat het
een devaluatie van het bestaande wettelijke begrip overtuiging inhoudt. Het begrip overtuiging kan
namelijk ook objectief worden uitgelegd, en dat gebeurt in de meeste literatuur ook. Bovendien is het
begrip redelijke twijfel niet van enige subjectiviteit gespeend. Over de vraag wanneer het redelijk is om
aan iemands schuld te twijfelen, kan immers verschillend worden gedacht. Beslissen blijft – ook met
een meer objectief geformuleerd criterium – mensenwerk.




10

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur marloeskole. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €11,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80364 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!

Récemment vu par vous


€11,49  23x  vendu
  • (2)
  Ajouter