SOCIALE INSTITUTIES
HOOFSTUK 0: STAATSSTRUCTUUR BELGIË
BASISBEGINSELEN
Grondwet België is een grondwettelijke staat, wat wil zeggen dat de grondwet in grote lijnen uiteenzet
hoe de staat bestuurd wordt, hoe diverse instellingen georganiseerd zijn en hoe burgers zich
verhouden tegenover deze instellingen.
Scheiding der Belgische staat is georganiseerd naar het idee van Montesquieu. “Iedereen die macht heeft, is
machten geneigd deze te misbruiken. Daarom moet de macht verdeeld worden over diverse instanties,
met elk een eigen bevoegdheid.
MACHT WIE BEVOEGDHEID
Koning + Parlement (Kamer van - Wetten (decreten/ordonnanties) maken
Wetgevend Volksvertegenwoordiging en en stemmen
Senaat) - Controleren van uitvoerende macht
- Land leiden
Uitvoerend Koning + Regering - Indienen van wetsontwerpen, uitvoeren
Prioritair ! van de wetten
Rechterlijk Hoven + rechtbanken - Uitspraak doen over geschillen
! decreet: gemeenschappen; wetten: federaal; ordonnanties: gewesten
Monarchie Nationaal Congres koos voor een monarchie (1830). Koning is staatshoofd, maar heeft maar
beperkte persoonlijke macht (enkel bevoegdheden, die hij samen met ministers kan
uitoefenen). De grondwettelijke macht gaat over op de eerstgeborene (1991: ook op
vrouwen).
Representatieve, Parlement, parlementsleden verkozen door het volk, krijgt de bevoegdheid om wetten te
Parlementaire maken = representatieve democratie. België is ook een parlementair stelsel, wat wil zeggen
democratie dat enkel parlementsleden verkozen worden, geen ministers of staatshoofden.
Rechtsstaat Niet alleen de burgers moeten rechtsregels respecteren, ook de overheidsinstanties. Deze
rechtsregels ontstaan door de verkozen meerderheid. Wetten krijgen vorm wanneer het
aantal parlementsleden dat voor de wet stemt, groter is dan het aantal dat tegenstemt.
OVERHEDEN
Gedecentraliseerd België is een federale, gedecentraliseerde staat, wat betekent dat de hogere overheid een
bestuur
deel van haar bevoegdheden toewijst aan andere deelstaten en lokale besturen.
Verschillende overheden:
➢ Federaal: beslissingsbevoegdheid over het grondgebied van het hele land
o Rechtsnorm: Grondwet, wetten, EU-richtlijnen en internationale verdragen (rechten mens)
➢ Gemeenschappen: (cultuur- en persoonsgebonden) Vlaamse, Franse en Duitse gemeenschap
o Rechtsnorm: decreten
➢ Gewesten: (economie-, plaats- en grondgebonden) Vlaams, Brussels-Hoofdstedelijk en Waals gewest
o Rechtsnorm: decreten + BHG vaardigt ordonnanties uit
➢ Provincies: hebben bevoegdheden op provinciaal grondgebied (grondgebonden + onderwijs)
o Rechtsnorm: provinciale verordeningen
➢ Lokale besturen: gemeenten en steden hebben bevoegdheden binnen hun grondgebied
o Rechtsnorm: gemeentelijke verordeningen
,Hiërarchie der De wetgeving staat in hiërarchisch verband tot elkaar, wat betekent dat er een rangorde is
rechtsnormen
tussen hogere en lagere normen. De lagere overheden moeten altijd de norm van de hogere
overheid respecteren.
grondwet
wetten, decreten en
ordonnanties
uitvoeringsbesluiten
provinciale verordeningen
gemeentelijke verordeningen
Het Belgisch federale model wordt ook wel een asymmetrisch model genoemd. Het parlement en de regering
van het Vlaams gewest en van de Vlaamse gemeenschap zijn samengevoegd tot 1 Vlaams parlement en 1
Vlaamse regering. De Franstaligen in ons land, hebben een afzonderlijke gewest- en gemeenschapsoverheid.
SOCIALE INSTITUTIES: WHAT’S IN A N AME
Definitie volgens sociologie: Geheel van formele en informele regels, die het gedrag van mensen sturen en hun
onderlinge relaties reguleren en beantwoorden aan een maatschappelijke behoefte
➢ Dus, de spelregels van onze samenleving (wat mag/ kan, hoe wordt iets geregeld, bij wie moet je
zijn voor wat, wie mag wat doen,…)
➢ Deze regels kunnen formeel vastgelegd worden via politieke afspraken, wetten, decreten, …
➢ Of informeel: collectieve gewoontes, normen en waarden
Sociale instituties: Het geheel van werkvelden, organisaties, voorzieningen, werkvelden, netwerken, … het
‘sociaal agogisch werk’ MET afspraken en regels, afbakening wie verantwoordelijk is voor wat… BINNEN de
kaders van het ‘beleid’ uitgetekend en gecontroleerd door een overheid.
Verandert voortdurend !!!!
Bijvoorbeeld: 6de staatshervorming 2011 (vlinderakkoord) - kinderbijslag overgedragen naar gemeenschappen
federale overheid Vlaamse overheid
kunnen nu besparen bv.
KINDERBIJSLAG GROEIPAKKET meer voor armen, minder
voor goedbedeelden, vroeger
Deel v sociale zekerheid Recht deel van Welzijnsbeleid
had iedereen er recht op
Automatische indexering beleidskeuze
,HOOFDSTUK 1: WELZIJN IN DE VERZORGINGSSTAAT
VERGRIJZING:
budgetten stijgen niet mee met de noden, steeds minder mensen
beschikbaar --> minder kinderen 'ontgroening', beide ouders
gaan werken, o.a. door goede gezondheidzorg leven mensen
langer --> meer ouderen, pensioenen moeten uitbetaald worden
I.1 WELVAARTSSTAAT
DEFINITIE VOLGENS HERMAN DELEECK (STICHTER VAN HET CENTRUM SOCIAAL BELEID)
Samenlevingsvorm van sommige rijke, geïndustrialiseerde landen waarbij een aantal grondrechten van de
burger effectief gewaarborgd worden. Deze grondrechten zijn bedoeld om zijn materiële welvaart en zijn
kansen tot ontplooiing te bevorderen. Dit alles gebeurt binnen de parlementaire democratie en met behoud
van de vrije markt.
Grondrechten: sociale, fundamentele onaantastbare en mensenrechten (persoonlijke vrijheid &
menswaardig bestaan, vastgelegd in de grondwet)
Materiële welvaart: huisvesting, middelen…
Ontplooiing: meer dan fysieke welvaart, ook sociale contacten en zelfontplooiing
Parlementaire democratie: parlement met volksvertegenwoordigers gekozen door bevolking
Vrije markt: economisch systeem waarin goeder- en dienstprijs wordt bepaald door vraag en aanbod
KENMERKEN WELVAARTSTAAT
➢ Hoog welvaartspeil
o Hooggeorganiseerde, economische ontwikkeling = hoge levensstandaard (voorwaarde
behoud: voortdurende economische groei & werkgelegenheid)
o Uitdaging: lokaal is duurder, CO2-intensief, producten uit lageloonlanden goedkoper, maar
werkomstandigheden… duurzame welvaart = consuminderen en de-growth-gedachte daarbij.
➢ Overheidsoptreden
o = brede waaier van maatregelen
▪ Sociale zekerheid (uitgebreid stelstel van sociale uitkeringen voor financiële
zekerheid burgers)
o Alle mogelijke vormen van dienstverlening (onderwijs, gezondheidszorg, welzijnszorg…)
➢ Grondrechten (sociaal & economisch gebied):
o Gericht op preventie: solidariteit (sociale zekerheid) & zorgapparaat (‘sociale instituties’)
➢ Vrije markt & overleg
o Markt vrij van monopolie (situatie waarbij 1 bedrijf of sector volledig domineert en geen
concurrentie heeft)
o Sociaal overleg tussen vertegenwoordigers (van ondernemingen, werkgevers, organisaties die
belangen verdedigen van de burgers) & overheid
, ➢ Democratie
o Via overleg en inspraak ‘parlementair’
WELVAARTSSTAAT IS NIET -STAATS EN VERZUILD
➢ Niet-staats: sociale organisaties zijn sterk betrokken, overheid controleert
o bij besluitvorming (sociaal beleid)
▪ vaak politiek advies geven bij regeringsvoorstellen, bv. sociaal overleg
o bij de uitvoering (verlenen diensten en bouwen voorzieningen uit)
▪ bv. uitbetaling van uitkeringen
➢ Verzuild middenveld: levensbeschouwing sterk verbonden met organisatie van maatschappelijke
activiteiten (christelijken, socialisten en liberalen)
o Middenveld: sociale organisaties, verenigen burgers in dienstverlening & verdedigen belang
o Ontstaan: 19e eeuw: Katholieke Kerk sterk in ruraal Vlaanderen - Industriële revolutie:
mensen trekken naar steden (slechte leef- en arbeidersomstandigheden - organiseren
zichzelf) - Kerk reageert: positie veilig stellen + nieuwe kansen benutten – eigen politieke
partijen, mutualiteiten, vakbonden, scholen, verenigingen, ziekenhuizen,…
! ontzuiling: bv: aangesloten bij socialistische mutualiteit (solidaris) > in de jaren 50 zou je niet naar VIVES gaan
Beïnvloedende factoren:
1) invloed katholieke kerk neemt af, minder mensen naar kerk, je kan niet meer opleggen aan mensen wat ze
wel/ niet moeten doen (secularisering)
2) onafhankelijkere burgers: je kan zelf kiezen/ individueel iets doen…
3) nieuwe organisaties die inspelen op veranderde samenleving
ONTSTAAN VERZORGINGSSTAAT
Fase 1. 1800 - 1880: “de sociale kwestie”
➢ Iets grotere levensstandaard door industrialisatie
➢ Weinig overheidstussenkomst, wel vrijheid
➢ Uitbuiting, hongersnood, kinderarbeid, geen sociale bescherming
->Dankzij solidariteit ontstaan coöperatieven: de ‘voorlopers’ van ziekenfondsen en vakbonden
Fase 2. 1880 – 1919: eerste sociale wetten ter bescherming van de arbeiders
➢ Sociale wetten: zondagsrust, verbod op kinderarbeid, leerplicht
➢ Meervoudig stemrecht 1893
➢ Oprichting vakbonden, landsbonden en ziekenfondsen
Fase 3. Tussen W.O.I en W.O.II: sociaal overleg
➢ Economische crisis, werkloosheid, opkomst totalitaire regimes in Europa
➢ Groeiend besef van belang overheidsingrijpen in economie
➢ Groeiend belang sociaal overleg
Fase 4. Na W.O.II tot 1973: concrete uitbouw en bloei van de welvaartsstaat
➢ uitbouw sociale zekerheid, overleg werkgevers-werknemers & zorgvoorzieningen
➢ vrouwenstemrecht & optrekken leerplicht 14-16-18