Samenvatting kwalitatieve technieken
DEEL II: EXAMEN
1. HOOFDSTUK 8: INLEIDING K WALITATIEVE ANALYSE: Q UALITATIVE C ONTANT ANALYSIS
1.1. inleiding
- Wat is QContA
methode met doel fenomeen op betrouwbare manier te beschrijven in al zijn dimensies en
kenmerken door categorieën te identificeren in tekstuele data op basis van een systematisch
codeerproces.
Focus op concreet en gedetailleerd beschrijven, minder op ontwikkelen van abstracte
concepten en verbanden tss die concepten (Thematische Analyse) of het verklaren of
begrijpen van een fenomeen (Grounded Theory).
Focus QCA is ontwikkeld vanuit een post-positivistisch denkkader
Ontwikkelen van een nieuw of uittesten van een bestaand ‘codeerschema’ is een centrale
doelstelling.
Ideaal om onontgonnen domein te bestuderen of als opstap voor eventuele verdere analyses
op basis van bv. Thematic Analysis of Grounded Theory.
Je onderzoeksvragen w vastgelegd voor je data verzamelt en gaan sterk je focus tijdens
analyse sturen (≠ GT).
1.2. Basic principles
- Basisprincipes QContA
1) Coding frame (!: category development)
1. Deductive/directed QCA: make use of previous data and existing theory
2. Inductive/conventional: from the rax textual data itself (most popular)
2) QCA is a strict systematic and rule-bound procedure
Depends on the author but there are some common steps (pagina 242)
Iterative process
3) Result is a contextual description of the research phenomenon
Immediate context of the text should also be considered
This brings limitation with the QCA-> not suitable for critical analysis of textual data
4) It is not uncommon to incluse quantifications into the results of a QCA
Qualifies QCA in the mixed methods paradigm or ‘hybrid approach’-> not everyone
agrees: ‘qualitative turn’
1.3. Doing QCA step by step
- Hoe doe je een QContA?
1. Preparation fase
1) Onderzoeksvragen (OV’s) uitschrijven.
2) Steekproef en richtinggevende categorieën (op basis van OV’s) opstellen.
3) Data verzamelen: constant data verzamelen, cyclisch
4) Kennismaken met de data.
2. Analysis fase
5) Open coderen (initiële codeer fase)
6) Categorieën ontwikkelen ( codeboom).
7) Codeerschema ontwikkelen
8) Trial coding: eerst is testen
9) Alle data coderen
10) Resultaten uitschrijven
1.4. Preparation fase
1.4.1. Onderzoeksvragen uitschrijven
- Worden eerst gedefineerd (>< GT)-> has some limitations (no answer to ‘why’ questions)
- onderzoeksvragen
Open, specifieke vragen die peilen naar rijke beschrijving:
Ervaringen en percepties, Dagdagelijkse fenomenen
Héél geschikt voor exploratief onderzoek/nieuwe theoretische context
1
, Voorbeeld: Hoe hebben kansarme ouders thuisonderwijs ervaren tijdens de eerste Covid
lockdown?
Is al vrij algemeen-> daarom in 3 delen opsplitsen
Welke uitdagingen hebben kansarme ouders ervaren?
Hoe gingen ze om met deze uitdagingen?
Wat zijn de hulpbronnen waarvan kansarme ouders gebruik maakten?
Data = interview transcripts
- Onderzoeksvragen va toepassing op verschillende soorten data (dus ook beeldmateriaal)
OV: Welke waarden worden door cartoons uitgedragen?
Data = Cartoons: ‘Little Orphan Annie’ (1924 – 1968)
1) Wie zijn Annie's (de hoofdpersoon van een Amerikaanse krantencartoon) vrienden en
vijanden?
2) Wie van de vijanden raakt gewond of gedood?
3) Wat zijn de doelen die Annie en haar vrienden goedkeuren?
4) Hoe gaan die personages hun doel(en) bereiken?
Deze specifieke kwalitatieve inhoudsanalyse toonde aan dat de cartoonist duidelijk
voorstander was van een conservatief, Christelijk middenklasse-ideaal; iets dat via illustraties
en tekst werd overgebracht.
1.4.2. Steekproef en richtinggevende categorieën
- Steekproef; Doelgerichte steekproef:
Theoretisch relevante heterogeniteit toelaten (>< GT)-> w willen da sp van toepassing is op
personen
Beperkte omvang: pragmatisch en kijk wat andere studies doen.
Bv: Ouders in kansarmoede en thuisonderwijs tijdens Corona:
Definiëren en afbakenen: Wat is een kansarme ouder? Welke gezinstypes zijn belangrijk
om de ervaringen van kansarme ouders te begrijpen? Welke kenmerken worden
uitgesloten van het onderzoek?
De grens van kansarmoede wordt vastgelegd op 1100 euro gezinsinkomen per maand.
Enkel gezinnen die onder deze grens zitten komen in aanmerking voor het onderzoek.
20 interviews met kansarme ouders waarvan de helft alleenstaande ouders zijn en de
andere helft bestaat uit twee ouder gezinnen.
- richtinggevende categorieën
Je gaat obv je OV’s en eventueel de literatuur vaak op voorhand al enkele abstracte
categorieën aanduiden waarvan je denkt dat ze ook relevant zijn in coderen v je data.
Ouders in kansarmoede en thuisonderwijs tijdens Corona:
Welke uitdagingen hebben kansarme ouders ervaren?
Hoe gingen ze om met deze uitdagingen (coping met)?
Wat zijn de hulpbronnen waarvan kansarme ouders gebruik maakten?
1.4.3. Dataverzameling
- Zie lessen over interviewen uitvoeren van observaties
- = unit of analysis
1.4.4. Kennismaken met de data
- Grondig doornemen van de data voor je gaat coderen-> je leest alle data en denkt na over wat erin staat
- Lees je data en vraag jezelf af: Over wat gaat het?, Welke actoren komen er in voor (wie)?, Wat doen ze?,
In welke (interactie/ruimere) context wordt die tekst geproduceerd (waar)?, (…)
- Neem notities of maak schema’s.
1.5. Analysis phase
- Het doel ve QCA is het ontwikkelen van een codeboom (coding frame) en nadieen een codeerschema
(coding scheme). Een codeboom moet aan # voorwaarden voldoen. Die gaan we eerst bespreken voor we
dit toepassen
Vooraleer je open codeert, moet je eerst de analyse-eenheden selecteren en de belangrijkste
categorieën. Wat dit betekent, wordt geïllustreerd a.d.h.v. een casestudie: onderzoek naar
poortwachter strategieën bij moeders-stiefmoeders. Nadien wordt er open gecodeerd, niet
op alle data maar op een sub-sample die voldoende heterogeen is (diversiteitsprincipe) om
de theoretisch relevante variatie in de data te capteren. Op die manier is het waarschijnlijker
2
, dat de codes die je identificeert ook de variatie weerspiegelen.
Vooraleer we daar naar kijken, is het belangrijk om eerst de drie algemene strategieën van
coderen uit te leggen, alsook de criteria waaraan je codeboom (coding frame) moet voldoen
1.5.1. Open (initieel) coderen
- Hoe codeboom ontwikkelen
3 strategieën:
1. Volledig deductief: ‘theory-driven’; verder uitwerken op basis van de literatuur e.d.
2. Volledig inductief: ‘conventionele’, ‘inductieve’, ‘tekst’-of ‘data-driven’ QCA
verder uitwerken obv de geselecteerde sample -> Minder rekening houden met
literatuur
3. Gecombineerd:
codes op level 1 (ev. 2) > theory-driven
level 2 & level 3 zijn > data - driven
Conventionele QCA wordt ook wel 'inductieve', 'data-driven' of 'text-driven' kwalitatieve
inhoudsanalyse genoemd (Graneheim et. al., 2017) en wordt vooral gebruikt als een
exploratieve techniek met als doel het ontwikkelen van een meer theoretische begrip van een
onderzoeksfenomeen (Assaourdi et. al., 2018). Conventionele QCA is het meest toepasbaar
wanneer de onderzoekstraditie nog erg jong is of de bevindingen gefragmenteerd en
inconsistent zijn (Schreier, 2014). Studies met conventionele QCA stellen onderzoeksvragen
voor zoals 'hoe ervaren de zeer oude mensen eenzaamheid?', naar voren gebracht door
Graneheim en Lundman (2010) in hun onderzoek naar de manier waarop oude mensen
omgaan met eenzaamheid, of 'welke emoties worden geassocieerd met leren in de klas. voor
hoge en lage presteerders?', beantwoord door Mayring's (2015)
- Kenmerken van de codeboom in QCA
1. Voldoende uitvoerig/ exhaustiveness: Van begin al vastleggen-> da ga je coderen
Je moet label toekennen aan alle codeereenheden, waarbij je wel kan werken met
‘restcategorie’.
2. Wederzijds exclusief: codeereenheid (bv. zin of paragraaf) mag maar onder 1 (sub)code vallen
binnen 1 hoofdcode.
3. Saturatie : Data gestuurde/open (inductieve) subcategorieën codes kunnen nooit leeg zijn,
deductieve categorieën wel.
4. Unidimensionaliteit: Categorieën mogen maar 1 keer voorkomen in je codeboom.
5. Transparant
Er moet duidelijk link zijn tss de betekenis ve label die je toekent aan een open code en de
codeereenheid die daaraan wordt toegevoegd.
6. Beknopt: Een open code of label mag max drie woorden bevatten.
- Codeboom – casestudy (1/2)
1. Selecteer de codeer eenheden:
Segmentatie van de tekst
Consistent coderen
≠ niveaus: woorden, zinnen, paragrafen…
2. Selecteer belangrijke categorieën:
O.b.v. onderzoeksvraag
O.b.v. dimensies waar je op focust (gevoelens, attitudes, gedrag…)
Thema: De rol van de moeder-stiefmoeder-dyade in familierelaties.
Doel: begrijpen welke poortwachtersstrategieën er waren tussen deze twee familie-
eenheden en welke specifieke rol de moeder-stiefmoeder-dyade speelde in deze
familierelaties.
Data: Een kwalitatief onderzoek (Maene, 2018) op basis van 18 diepte-interviews met
gescheiden moeders waarvan hun kinderen regelmatig contact hadden met een stiefmoeder
in het gezin van hun vader.
Onderzoeksvragen: 1) Hoe definiëren moeders stiefmoederschap?, 2) Welke strategieën
gebruiken moeders om met de aanwezigheid van een stiefmoeder om te gaan?, 3) Welke
sociale interacties vinden er plaats tussen (stief)ouders in nieuw gevormde gezinnen?
- Casestudy open (initiële) codeerfase
1) Codeereenheden = zinnen (bij haar waren dit zinnen)
3
, Your son’s stepmother had a different approach than you in educating children. Can you
describe to me how your approach differed from hers?
RES: //She was much more strict than me.// My son would ask her for candy and
simultaneously walk to the kitchen cabinet to take them, but that was not allowed there.//
Instead, if he’s with me, he can take a candy if he wants, there is no need to beg.//
2) Categorieën op basis van OV’s
1) Three main categories that will be important in understanding the phenomenon:
2) Definitions and perceptions (rond stiefmoederschap);
3) Emotional and behavioral interventions;
4) Communication/process dynamics.
3) Categorieën op basis van dimensies:
Tekst = bestaat uit verschillende lagen
≠ soorten codes:
1) Proces codes
2) Emotie codes
3) Beschrijvende codes
4) Versus codes
5) etc.
4) Op sub-sample volgens het diversiteitsprincipe:
Niet alle data open coderen-> bij open coderen sub-sample nemen die best past
Sub sample: ongeveer 10%
Intern (naar thema’s in tekst) of extern (naar types respondenten) heterogeen.
- Process coding : capture action that is taking place in the data (wat ze doen; want ze w gezien als
handelende wezens)
Uses gerunds (“-ing” words) exclusively to connote observable and conceptual action in the
data. Processes also imply actions intertwined with dynamics of time, such as things that
emerge, change, occur in particular sequences, or become strategically implemented.
Appropriate for virtually all qualitative studies, but particularly for constructivist grounded
theory research that focuses on what people do / expressions of agency (Initial, Focused and
Theoretical Coding). Examples: TELLING OTHERS; REJECTING RUMORS; STICKING BY FRIENDS.
- Emotion codes : capture the emotions expressed by participant or referred to in tekst
zoeken naar emoties kan moeilijk zijn want mensen uiten deze op verschillende wijze
Labels the emotions recalled by the participant, or inferred by the researcher about the
participant. Appropriate for virtually all qualitative studies, but particularly for those that
explore intrapersonal and interpersonal participant experiences and actions. Provides insight
into the participants’ perspectives, worldviews, and life conditions. Examples: “TEARING ME
APART”; MILD SURPRISE; RELIEF.
- Descriptive coding : By summarizing the basic topic of the coding unit
naar onderwerp, bvb zelfstandige naamwoorden; geeft info over woorden
Assigns labels to data to summarize in a word or short phrase – most often as a noun – the
basic topic of a passage of qualitative data. Provides an inventory of topics for indexing and
categorizing. Appropriate for virtually all qualitative studies, but particularly for beginning
qualitative researchers learning how to code data, ethnographies, and studies with a wide
variety of data forms. Perhaps more appropriate for social environments rather than social
action. Examples: BUSINESSES; HOUSES; GRAFFITI.
- Nvivo codes (naar betekenis respondent, komt heel erg overeen met data zelf; lijkt heel erg op data zelf)
Uses words or short phrases from the participant’s own language in the data record as codes.
May include folk or indigenous terms of a particular culture, subculture, or microculture to
suggest the existence of the group’s cultural categories. Appropriate for virtually all
qualitative studies, but particularly for beginning qualitative researchers learning how to code
data, and studies that prioritize and honor the participant’s voice. Part of and employed in
other grounded theory methods (particularly in the early stages of coding as described by
constructivist GT). In Vivo Codes are placed in quotation marks. Examples: “HATED SCHOOL”,
“STOPPED CARING”, “I DON’T KNOW”.
- Value codes : naar wereldbeeld, waarden en normen van mensen, gebeurt vaker indirect dus goed nr
kijken
4