Hoofdstuk 6: Onderzoek van brandoorzaken
Doel
Een branddeskundige wordt gevorderd wanneer de omstandigheden van een brand onduidelijk zijn.
Het aanduiden van de oorzaak van een brand is erg belangrijk in het geval van dodelijke slachtoffers
of gekwetsten. Dit kan leiden tot de ontdekking van de opzettelijke en onopzettelijke brandstichting
(Strafwetboek Art. 510 tot 520). Ook kan dit leiden tot het vastleggen van de verantwoordelijkheden
op het strafrechtelijk en burgerrechtelijk gebied.
Belgisch Strafrecht – De opzettelijke brandstichting (Art. 510 – 518)
De constitutieve bestanddelen van een misdrijf zijn het moreel bestanddeel, ofwel de
opzettelijkheid. De dader moet hierbij vrijwillig opzettelijk gehandeld hebben. Het materieel
bestanddeel is de daad van de brandstichting. De dader moet de brand gesticht hebben aan een
voorwerp en het misdrijf is voltrokken zodra de brand gesticht wordt, zelfs indien het voorwerp
slechts licht aangetast wordt.
Er zijn verscheidene soorten van opzettelijke brandstichting. Dit gaat om de brandstichting van
bouwwerken, kunstwerken, voertuigen waar de dader een menselijke aanwezigheid moest
vermoeden; een brandstichting van onroerende eigendommen, schepen, vaartuigen en vliegtuigen,
waar de dader geen menselijke aanwezigheid moest vermoeden, van wouden, bossen, schaarhout of
vruchten te velde; brandstichting van andermans roerende goederen; brandstichting van onroerende
eigendommen, schepen, vaartuigen, vliegtuigen, waar de dader geen menselijke aanwezigheid moest
vermoeden, van bossen, wouden, schaarhout of vruchten te velde, door hun eigenaar; brandstichting
van roerende eigendommen door hun eigenaar; of brandstichting door overslaan van brand.
Er zijn ook verzwarende omstandigheden gekend bij opzettelijke brandstichting. De wet voorziet
twee soorten verzwarende omstandigheden bij opzettelijke brandstichting, te weten: brandstichting
bij nacht. Hierbij wordt de brand later ontdekt, de hulpverlening komt later op gang, etc.; en
brandstichting met verwondingen of de dood als gevolg. De nacht is een verzwarende omstandigheid
voor alle brandstichtingen. Het begrip “nacht” wordt door de wet, in Art. 513, niet nader
omschreven. Voor het begrip “nacht” geldt niet de bepaling van Art. 478 van het Strafwetboek, die
slechts op diefstal toepasselijk is: “Diefstal bij nacht is de diefstal gepleegd meer dan een uur vóór
zonsopgang en meer dan een uur na zonsondergang”. Nacht is die tijdspanne gedurende welke de
normale dagactiviteiten hebben opgehouden en waarbij de duisternis de brandstichting enerzijds
gemakkelijker en anderzijds gevaarlijker heeft gemaakt. De verzwarende omstandigheid van
brandstichting met verwondingen of de dood als gevolg bestaat. De verhoging van de straf is
toepasselijk indien de brandstichter moest vermoeden dat één of meer personen zich in de in brand
gestoken plaats bevonden op het ogenblik van het misdrijf. Indien toegesnelde personen, die zich ter
plaatse begeven hebben om hulp te bieden, om de brand te blussen, in de brand omgekomen zijn of
verwondingen opgelopen hebben, zullen hun verwondingen of hun dood geen verzwarende
omstandigheid bij de brandstichting uitmaken.
Een poging tot opzettelijke brandstichting kan een mislukt misdrijf zijn: Het vuur wordt gedoofd
vooraleer het voorwerp van de brandstichting erdoor is aangetast. Ook kan het een onvrijwillig
gestaakte of eenvoudige poging zijn, bijvoorbeeld wanneer de brandstichter wordt betrapt
vooraleer hij de brand heeft gesticht.
Belgisch Strafrecht – De onopzettelijke brandstichting (Art. 519)
Bij een onopzettelijke brandstichting denken we aan:
Ouderdom of gebrek aan herstelling of reiniging van nabijgelegen ovens, schoorstenen,
huizen of fabrieken
Aansteken van vuren op het veld op minder dan 100 meter afstand van huizen of gebouwen
Dagen of laten staan van vuur of licht zonder voldoende voorzorg
Pagina 1 van 7