HOOFDSTUK 4: NEUROLOGIE
NEUROLOGISCH ONDERZOEK
NEUROLOGISCHE OBSERVATIE
1.DBEWUSTZIJN
= is een toestand van besef van zichzelf en v/d omgeving. Er bestaat een onderscheid tussen helderheid v/h bewustzijn
en de inhoud v/h bewustzijn.
- Helderheid: observeerbaar via alertheid of waakzaamheid, is van belang in neurologische zin
- Inhoud: heeft betrekking op waarneming, gedachten en gevoelens. Betekenis binnen psychiatrische benadering
Bewustzijnsdaling = is wanneer de helderheid v/h bewustzijn veranderd. Dit kan in verschillende gradaties.
(wekbaar, somnolentie, suf en coma)
- Wekbaar: geen echte bewustzijnsverandering aanwezig. PT is alert, reageert direct en consequent op gekregen stimuli
- Somnolente: lijkt alsof PT ‘slaapt’, maar PT is zeer makkelijk te wekken (bv. op luide toon spreken). Wanneer je
aandacht v/d PT hebt, kun je direct een gesprek voeren.
- Sufheid: PT reageert pas op sterke stimuli (bv. pijnprikkels). Na reactie is het niet mogelijk om een gesprek te voeren.
- Coma: geen reactie meer op pijnprikkels
Verschillende schalen om beeld v/h bewustzijn te scheppen: WAPA of AVPU-score en Glasgow coma schaal of EMV-score
Delier = speciale vorm bewustzijnsdaling. Hier heb je afwisselende periodes van een bijna normaal bewustzijn, met periodes van
een veranderd bewustzijn. Hierbij is niet enkel de helderheid, maar ook de inhoud v/h bewustzijn verstoord. Er kunnen
aandachts- en concentratiestoornissen opgemerkt worden, er is desoriëntatie, onrust en ontremming
2. ORIËNTATIE
Beoordeeld via het op de hoogte zijn van zichzelf en de situatie in termen van tijd, plaats, ruimte en ten aanzien van andere
personen en de eigen persoon.
- Tijd: men is zich bewust van dag, datum, maand, jaar
- Plaats: weet men waar men zich bevindt. Niet alleen de onmiddellijke omgeving, maar ook stad of land
- Ruimtelijke: kan men de weg vinden in vertrouwde omgeving
- Persoon: men kent eigen ID, en die van bekende personen in onmiddellijke omgeving
3. AANDACHT EN CONCENTRATIE
Aandacht = vermogen om zich te richten, of gericht te blijven, op een activiteit waarmee men bezig is. Wanneer verstoord, kan
PT zich niet goed concentreren.
4. STEM, SPRAAK EN TAAL
Hier staan dysartrie (spraakstoornis) en afasie (taalstoornis) centraal.
Dysartrie = taalgebruik intact, maar is er een uitspraakstoornis veroorzaakt door een gestoorde motoriek of gestoorde
bewegingsregulatie.
Bij afasie bestaan er verschillende soorten (beperkt tot) motorische (Broca afasie) en sensorische afasie (Wernicke afasie)
motorische afasie = gekenmerkt door moeite met beginnen van spreken, langzame spraak met veel hiaten, het zoeken naar
woorden. PT is bewust van zijn stoornis
Sensorische afasie = taalbegrip verstoord. PT kan vloeiend spreken, maar de woorden hebben geen betekenis meer.
Buitenstaanders beschrijven dit als wartaal
1
,5. PRAXIS
= onmogelijkheid om handeling uit te voeren terwijl de motoriek en het begrip intact is.
Een goed observeerbare vorm hiervan is gangapraxie. Hierbij lijkt PT niet meer te weten hoe hij moet lopen
6. WAARNEMING
Neglect = hierbij wordt een deel v/h lichaam verwaarloosd, PT is zich hier niet van bewust (een mogelijke waarnemingsstoornis)
7. GEHEUGEN EN INPRENTING
= vermogen om info op te slaan en deze vervolgens weer op te roepen
test: mini mental state examination (MMSE) geeft een idee over iemands geheugen, taalvermogen en concentratie
8. KRACHT EN SENSIBILITEIT
Wordt specifiek onderzocht wanneer er vanuit de anamnese aanwijzingen zijn dat deze gestoord kunnen zijn
TECHNISCH NEUROLOGISCH ONDERZOEK
LUMBALE PUNCTIE
Cerobrospinaal of liquorvocht bevindt zich in de ventrikels en omgeeft de hersenen en ruggenmerg. Het liquorvocht biedt een
mechanische en chemische bescherming aan de hersenen en ruggenmerg.
Via een lumbaal punctie kan een hoeveelheid cerobrospinaal of liquorvocht afgenomen worden. Dit vocht kan onderzocht
worden op vlak van samenstelling. Maakt ook mogelijk het liquordruk te meten. (duur +/- 15min)
Liquorvocht: kleurloze, heldere vloeistof die bestaat uit erytrocyten, leukocyten, eiwitten, immunoglobulines, glucose, bacteriën
Indicatie: diagnostisch belang bij vermoeden van bepaalde neurologische aandoeningen
- Bloedingen
- uitzaaiing binnen liquorruimte vertonen afwijkingen in samenstelling v/h liquorvocht
- Acute en chronische ontstekingsprocessen
Contra- indicaties:
- Verhoogde intracraniële druk door ruimte innemende intracraniële afwijkingen (bv tumor of bloeding). dit door kans op
inklemming
- Verhoogde bloedingsneiging door vb. gebruik anticoagulantia, trombopenie
- Bij lokaal geïnfecteerde huid
Postpunctie hoofdpijn: meest voorkomende complicatie, dit is door het nalekken van liquorvocht via de punctieopening.
- Hoofdpijn - duizeligheid symptomen
- Misselijkheid, soms braken
Ter preventie hiervan lange tijd bedrust (1u tot 24u), tegenwoordig overbodig en discussie over
toch ontstaan hiervan bedrust, analgetica, toedienen cafeïne-infuus of plaatsen bloedpatch
HET EEG- ONDERZOEK (ELEKTRO-ENCEFALOGRAM)
= een registratie of weergave v/d spontane elektrische activiteit ter hoogte v/d hersenschors.
Hierbij worden er elektroden ofwel rechtstreeks op hoofdhuid geplaats of met een soort muts, en vervolgens verbonden met
een specifiek registratietoestel. Er wordt contactgel gebruikt (duurt gemiddeld 15min)
Vooral bij epilepsie, ook bij sommige slaapstoornissen, vormen van dementie, herseninfectie, coma, bewustzijnsveranderingen
en encefalopathieën.
2
, DE GEËVOCEERDE POTENTIALEN
= meet de lokale verandering in de hersenschorsactiviteit of in een spiergroep als reactie op een toegediende prikkel.
Geeft een idee v/d integriteit v/h traject tussen de toegediende prikkel en de registratieplaats. Zowel de snelheid waarmee de
prikkel doorgegeven wordt over de zenuwbanen als de sterkte v/h antwoord kan hier gemeten worden.
Belangrijk bij PT met: MS of ruggenmergletsels, bij bepalen v/d schade ter hoogde v/d hersenschors en hersenstam bij comaPT,..
HET EMG-ONDERZOEK (ELEKTROMYOGRAFISCH ONDERZOEK)
= hier wordt de functie v/d spier en de bijhorende zenuw getest. Dus dit onderzoek geeft info over het perifere zenuwstel, niet
over het centrale zenuwstelsel.
Enerzijds worden de zenuwbanen in armen of been getest via geven van een stimulus op de huid. Anderzijds wordt de
spieractiviteit getest, dit door een naald te plaatsen in een spierbundel. (duur 30min)
CEREBROVASCULAIRE AANDOENINGEN
Een cerebrovasculaire aandoening of CVA = Een stoornis in de cerebrale circulatie.
De bekendste vorm van een CVA is een beroerte.
Een beroerte = een plotse verstoring v/d bloedvoorziening in de hersenen. Deze verstoring kan te wijten zijn aan verminderde
bloedtoevoer naar een bepaalde zone v/d hersenen. Een verminderde bloedtoevoer betekent ook een verminderde aanvoer van
O2 en nutriënt. Hierdoor ontstaat en verstoring in de hersenfunctie en een beschadiging v/d hersenstructuur.
Naargelang het ontstaan v/d verminderde bloedtoevoer kan met volgende soorten van beroerte onderscheiden:
1. Ischemie beroerte of herseninfarct
= een beroerte waarbij er een bloedvatafsluiting ontstaat door een trombose, embolie of een trombo-embolie.
2. Transient ischemic attack (TIA)
= een beroerte kortdurend, recupereren ze snel en volledig en is er geen blijvende schade aan het hersenweefsel.
3. Hemorragische beroertes of hersenbloeding
= ze ontstaan door een scheur in een bloedvatwand, waardoor er bloed in of rond het hersenweefsel
4. Cerebrale veneuze sinustrombose
= een zeldzame vorm van een beroerte, waarbij een trombose optreedt in de bloedvaten die instaan voorde terugvloei
van bloed uit de hersenen.
ISCHEMISCHE BEROERTE OF HERSENINFARCT
OORZAAK
Klontervorming is typerend voor een herseninfarct. De oorsprong van deze klonter en dus de oorzaak van een herseninfarct kan
verschillen. De 3 meest voorkomende oorzaken zijn:
1. Cardio-embolische beroerte
= ontstaat de trombus in het hart, meestal is dit t.g.v. voorkamerfibrillatie. Endocarditis of een kunstklep kunnen ook
mogelijke oorzaken zijn.
2. Atherotrombotische beroerte
= er is sprake van atheromatose of vaatwandverkalking en dit zich ter hoogte v/d hals- of hersenbloedvaten.
atheroomplaat of plaque kan een trombus gevormd worden die het bloedvat sterk vernauwt of zelfs volledig afsluit. De
trombus kan ook afbreken en stroomafwaarts een occlusie veroorzaken.
3