LES 1:INTRO ONDERZOEKSCYCLUS
WETENSCHAPSFILOSOFIE
WAT IS WETENSCHAP?
Freud en Einstein maakten voorspellingen. Freud had een belangrijke invloed op hoe we ons gedragen als volwassenen
(achterwaarts bewijzen zoeken voor de theorie). Einstein ging voorspellingen doen over het licht (voorwaarts voorspellingen).
Popper was het niet eens met Freud. Popper noemde bij Freud pseudo-wetenschap en bij Einstein wetenschap.
DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE
1. Traditioneel (logisch positivisme)
a. “wetenschappelijk” naar de wereld kijken is observeren zonder vooroordelen
b. “Inductief” redeneren, “Deductief” hypothesen afleiden uit wat we zien
c. “Verifieerbaarheid” -> bewijzen zoeken voor theorieën = proberen bevestigen
2. Kritiek van Popper (Kritisch Rationalisme)
a. Observeren kan niet zonder vooronderstellingen, zonder vooroordelen
i. Interesse van de wetenschapper bepaalt (mee) waar die naar kijkt.
ii. Je vertrekt altijd van eerdere kennis, vanuit vorig onderzoek
iii. Je observeert altijd met een bepaalde impliciete verwachting
b. Waarnemingen kunnen nooit tot een universele wet leiden, inductie is een mythe. Geen eenduidige band
tussen theorie en empirie. Inductie werkt niet volgens Popper.
i. Alleen witte zwanen zien ganrandeert niet dat er geen zwarte zijn
c. Theorie moet “falsifieerbaar” zijn. Niet proberen bewijzen, maar proberen ontkrachten.
d. Theorie moet “bekritiseerbaar” zijn vanuit de feiten
WETENSCHAPSMODELLEN EN DE SOCIALE WETENSCHAPPEN
NATURALISME/ (POST) POSITIVISME (EMILE DURKHEIM)
- Sociale wetenschappen kan bestudeerd worden zoals natuurlijke wetenschappen
- “sociale feiten – natuurlijke feiten “
o Extern aan het individu
o Wetmatig en dwingend (dingen die altijd waar zijn)
o Objectief
- Observeren en meten (kwantitatief) = “Wat”?
o Rechtstreeks of zoeken naar betrouwbare indicatoren
o Ze kunnen geobserveerd en gemeten worden (statistiek)
o Bv hoeveel mensen betogen?
- Bv 1+1=2, is altijd waar, maakt niet uit dat wij het cijfer 1 hebben gegeven aan de eenheid.
1
,VERSTEHENDE/HERMENEUTISCHE SOCIOLOGIE (MAX WEBER)
- Anti-naturalisme
o Mensen gedragen zich niet als gehoorzame uitvoerders van een voorspelbaar programma
o Het bestuderen van mensen vereist andere onderzoeksmethoden
o Niet opzoek gaan naar wat er gebeurd, maar naar de betekenis zoeken.
- Betekenis zoeken
o Rekening houden met beweegredenen en intenties die actoren aan hun handelen geven
- Antwoord op “waarom”-vragen; kwalitatief (verklarend begrijpen)
MAATSCHAPPIJKRITISCHE / EMANCIPATOIRE WETENSCHAP (KARL MARX)
- Wetenschap moet meer doen dan beschrijven
o De weg wijzen naar een meer menswaardig maatschappij
- Methode: vatten van sociale feiten in hun bredere historische en sociologische samenhang
o Mens als samenleving, historische context etc.
o Begrijpen waarom dingen gebeuren in de context.
- Activistisch = niet enkel verklaren, maar ook proberen iets mee te doen
3 STROMINGEN IN HET HEDENDAAGS SOCIOLOGISCH ONDERZOEK
POST-POSITIVISME
- We kunnen nooit iets bewijzen, we kunnen enkel ontkrachten
- Oorsprong in het positivisme:
o Er is een objectieve waarheid buiten het individu
o Valt te kennen door zintuiglijke observatie en universele wetten
o “naïef” realisme
- Post-positivisme:
o Er is een objectieve waarheid buiten het individu. Waarvan delen met een bepaalde waarschijnlijkheid te
kennen zijn
o “kritisch” relaisme
o Karl Popper: falsificationisme
o Hypotheses toetsen leidt niet tot absolute zekerheid, maar elke test verhoogt het gevoel van plausibiliteit
o Dominante stroming vandaag
INTERPRETATIEF PARADIGMA (CONSTRUCTIVISME)
- Kritiek op post-positivisme (in de sociale wetenschappen!)
o Gaat ervanuit dat de kennis van respondenten identiek is aan die van onderzoekers (dat iedereen hetzelfde
denkt)
o Te “normatief”, niet iedereen volgt dezelfde sociale regels op dezelfde manier
- Vertrekt vanuit het symbolisch interactionisme van Blumer (1969)
o Mensen reageren op zaken op basis van de betekenis die deze zaken voor hen hebben
o Betekenis wordt gevormd in sociale interactie (betekenis is er niet zomaar, het wordt gevormd)
o Betekenissen worden gebruikt en gewijzigd in de sociale interactie door middel van een interpretatief proces
o Sociale, culturele of historische conventies structureren onze perceptie en kennis
o Alle kennis is “geïnterpreteerde kennis”
o Wetenschappers kunnen de wereld enkel kennen via de interpretaties van mensen
o “Strictly speaking, there are no such things as facts pure and simple. All facts are from the outsetselected from
a universal context by the activities of our mind”. (Schutz, 1962)
o Geen “objectieve” realiteit
o Wordt vorm en betekenis gegeven door mensen
2
, o Voortdurend in verandering / replicatie
o Zou het huwelijk nog bestaan als er geen mensen zijn. Racisme is gevormd door sociale interactie.
Iemand rijdt door het oranje licht.
- Durkheim zou zeggen, heeft die gezien dat het oranje was? Hoeveel mensen reden er door het oranje? Kon de persoon
nog stoppen voor het oranje licht?
- Weber zou zeggen, waarom is de bestuurder niet gestopt? Wat wilt nog kunnen stoppen nog zeggen?
KRITISCHE THEORIE
- Bouwt voort op Marx, maar is verwerpt het orthodox economish Marxisme
- Mix van kwantitatief en kwalitatief onderzoek
o Doel wetenschappelijk onderzoek is de maatschappij
veranderen
- Bestudeert de verhouding tussen cultuur en “kapitalisme”
o Breder: machtsverhoudingen en onderdrukking
o “kapitaal” ook als “sociaal kapitaal”
o Die zaken sturen onze maatschappij
- Kritische analyse van:
o Media
o Massamedia
o Structuren (zoals onderwijs, man-vrouw, gender etc)
DE ROL VAN THEORIE IN KWANTITATIEF ONDERZOEK
WAT IS EEN (GOEDE) THEORIE?
- Een logisch geheel van concepten die op een gestructureerde manier samenhangen
- Empirisch toetsbaar (we moeten dingen kunnen waarnemen) - falsifieerbaar
- Algemeen zijn en het particuliere overstijgen
- (en waarmee je voorspellingen kan doen over de toekomst en niet over verklaringen van het verleden. Want
verklaringen van het verleden is pseudo wetenschap)
- Omkering van empiricisme:
o Theorie kan alleen maar voortkomen uit observaties en ervaringen. Zegt het empiricisme, niet wat een goede
theorie is.
THEORIE
1. CONCEPTEN
- Bouwstenen van de theorie
- Definities van fenomenen die we bestuderen
- Belangrijk om duidelijke concepten te hebben, zodat we de concepten op dezelfde manier gebruiken. Anders krijg je
een andere uitkomst.
2. HYPOTHESE
- Definitie: (Flick, 2015) “A hypothesisis an assumption that is formulated for study purposes (mostly coming from the
literature or an existing theory) in order to test it empirically in the course of the study; often formulated as an if-then
statement.” We gebruiken een hypothese om die empirisch te toetsen.
- Eigenschappen:
o Komt voort uit literatuur/theorie. We beginnen bij de theorie en leiden er hypothesen uit.
o Is een (deel)antwoord op de onderzoeksvraag
3
, o Moet empirisch toetsbaarzijn
o Moet toetsbaar geformuleerd worden
▪ Bevat directionaliteit (bv. een grotere “X” leidt tot een lagere “Y”)
o Worden vaak in groep geformuleerd en genummerd (H1, H2a, H2b, H3), want meerdere hypothesen
- (Woordelijke) vorm van hypothesen:
o Kort: Variabele X hangt samen met variabele Y
o Lang: Verschillende kenmerken van X zijn gerelateerd aan kenmerken van Y
3. THEORIE
Taxonomie: bv piramide Maslow, basis van onder.
- Moet algemeen zijn:
o Verder gaan dan dagdagelijkse kennis
o Voorspellende kracht
o Maar: gradaties in theorie
o Gradatie: Hoe theoretisch is iets?
o Reikwijdte: Hoeveel de theorie probeert te verklaren
▪ Empirical content: hoe dicht staan ze bij realiteit?
▪ Comprehensiveness: hoe allesomvattend zijn ze?
o Grand theory:
▪ Allesomvattend verklaringsmodel van de samenleving
▪ Hoog abstractieniveau (=weinig empirische inhoud)
▪ Structureel functionalisme
o Theorie dat alle aspecten van de samenleving (instituties, rollen,
normen) functioneel zijn om sociale stabiliteit te bewaren
o Alles wat bestaat moet een functie hebben. Heel algemeen. Bv
heel de samenleving verklaren
o Middle Range theory:
▪ Specifieke sociale verschijnselen
▪ Kunnen leiden tot concrete hypothesen
o De andere drie niet kennen
THEORIE EN EMPIRIE
DRIE BENADERINGEN
- Deductie
o Bouwt op Merton’s idee van Middle range theory & het popperiaanse
wetenschapsmodel
o Deductie in de praktijk: Theorie -> hypothese -> Dataverzameling-> resultaten
o Deductie in de logica:
▪ Premissen: Alle sociale wetenschappers zijn mensen. Piere bourdieu was een sociale wetenschapper
▪ Conclusie: Piere bourdieu was een mens
▪ Als de premissen waar (en volledig) zijn, MOET de conclusie waar zijn
- Inductie
o Bv grounded theory uit kwalitatief onderzoek
o Inductie in de praktijk: Concepts -> Dataverzameling -> Resultaten -> Theorie (van waarnemingen naar theorie
gaan)
o Inductie in de logica:
▪ Premissen: De 1e opdracht van Kom was makkelijk, de tweede ook.
▪ Conclusie: De derde opdracht van Kom zal ook makkelijk zijn
▪ De conclusie KAN waar zijn en lijkt plausibel, maar zal nooit waar MOETEN zijn
4