Bryophyta
Algemene kenmerken van landplanten:
Generatiewisseling: afwisseling van diploïde en haploïde fase
Haploïde generatie = gametofyt (planten zich voort via gameten)
Diploïde generatie = sporofyt (planten zich voort via sporen)
Heteromorfe cyclus = fasen morfologisch verschillend (vb. Embryofyten)
Gameten gevormd in gametangiën (mannelijke gameten in antheridiën, vrouwelijke gameten
in archegoniën)
Sporen ontstaan in sporangiën (isosporie <-> anisosporie)
Celwand -> belangrijke gevolgen voor celdeling en contact houden van cellen
Autotroof (chloroplasten)
Evolutionaire aanpassingen: bouw van de plant (transportweefsel, begrenzingsweefsel en
steunweefsel) en levenscyclus
Geslachtelijke vermenigvuldiging: kerfasewisseling (bij iedere generatie komt steeds een
haploïde/diploïde kernfase voor
Thallus = meercellig lichaam zonder differentiatie in wortels, stengels en bladeren <->
cormofyten
Bouw van de vegetatieve mosplant:
Celwand bestaat uit cellulose (zonder lignine)
Chloroplasten, kleine schijfjes en bevat chlorofyl a en b + carotenoïden
Hauwmossen (Anthocerotopsida) en vele levermossen (Marchantiopsida) = thalleuze
levermossen (gametofytisch lichaam thallusvormig)
Thalli groeien uit een enkele tweesnedige topcel (afwisselend van de ene naar andere zijde
produceren van dochtercellen, die door verdere deling de thallus opbouwen)
Thalli vertakken dichotoom als een nieuwe tweesnedige cel zich vormt
Bij gedifferentiële thallus = verschillende celtypes in lagen
Geen geleidingsweefsel, wel soms overlangs spoor van gestrekte cellen
Bovenepidermis van thallus: dunne cuticula; eventuele poriën voor gasuitwisseling
Onderepidermis “ : eenlagige schubben + eencellige rizoïden
Folieuze levermossen: tweerijig bebladerde stengeltjes, blaadjes één cellaag dik
Bladmossen (bryophyta) bestaat gametofytisch lichaam uit: primitieve stengeltjes (fyllidiën),
primitieve blaadjes (caulidiën) en rizoïden
Geslachtelijke voortplanting:
Heteromorfe generatiewisseling (haploïde gametofytische fase wisselt met diploïde
sporofytische fase af)
Sporofyt komt op gametofyt tot ontwikkeling
Ééncellige haploïde sporen kiemen tot groene, draadvormige protonema
Groeit uit tot thallus of verspreide knoppen die tot bebladerde stengeltjes ontwikkelen
Thallus/bebladerde stengeltjes = gametofytische fase
Tweehuizige mossen: gelsacht spoor bij meiose haplogenotypisch bepaald -> gametofyten
van gescheiden geslacht (dragen mannelijke/vrouwelijke gametangiën)
1
, Éénhuizige mossen: indien niet -> op eenzelfde gametofyt zowel vrouwelijke als mannelijke
gametangiën tot ontwikkeling
Antheridiën = rond/kegelvormig + bevatten spermatogeen weefsel
Iedere spermatogene cel deelt zich in twee spermatiden -> differentiëren zich tot
volwassenen spermatozoïde
Spermatozoïde: langgerekte kern, geringe cytoplasmarest, twee vooraan flagellen, alleen in
water beweeglijk
Archegoniën: meercellig, flesvormig, buik + halskanaal (enkele laag steriele cellen bekleed)
Archegoniumbuik: grote, centrale cel -> deelt in één eicel en één buikkanaalcel
Halskanaal: gevuld met halskanaalcellen (veslijmen bij vochtig weer en zetten stoffen vrij die
spermatozoïden doorheen het halskanaal naar eicel lokken)
Bevruchte eicel deelt mitotisch -> embryo
Embryo in archegonium en rol van embryotheca
Zonder kiemrust -> embryo -> kort, langgesteeld sporogonium (vervult rol sporofyt)
Sporogonium zit met haustorium/voet vast op gametofyt
Groei sporogonium -> embryotheca scheurt
Sporogoniën = sporangium
De moedercellen van de sporen in de sporangium = sporogeen weefsel/archespore
Tetraden: meiosporen in groepjes van vier gevormd
Sporofyten -> niet zelfstandig leven -> halfparasieten via het
haustorium door gametofyt gevoed
CLASSIC ANTHOCEROTOPSIDA
Gametofyten thallus-achtig
Ordo Anthocerotales
Gametofyten zijn rozetvormige thalli, gelobd/gekroesd
Epidermis van onderzijde: rizoïden + poriën (geen luchtholte maar slijmkamer)
Thalluscel: één chloroplast met pyrenoïd
Soorten met éénslachtige/tweeslachtige gametofyten
Antheridiën en archegoniën ingezonken in bovenzijde van thallus
Eerste deling van bevruchte eicel beslissend:
Wanneer dochtercel naar de bodem van archegonium is gekeerd -> verdere deling ->
sporofytisch haustorium
Wanneer dochtercel naar archegoniumhals is gekeerd -> ontwikkelt zich tot sporogonium
Sporogonium: horenvormig gekromd staafje (met basismeristeem), in centrum columella,
daar rond archespore, door sporogoniumwand van meerdere cellagen omsloten
Epidermis van wand vertoond huidmondjes
Cellen van archespore -> meiosporen + steriele elateren
Verdere groei sporogonium -> openen bij spits met twee kleppen
Door beweging van ongelijke verdikte wanden van elateren -> verspreiding sporen
CLASSIC MARCHANTIOPSIDA
Gametofyten zijn thallus-achtig
Archegonioforen = waar groepen van antheridiën/archegoniën worden gedragen (soms)
2
,Ordo Sphaerocarpales
Thalli: rond/licht gelobd, éénslachtig
Gametangiën zitten op bovenzijde thallus, elk omgeven door dun omwindsel
met opening bovenaan
Sporogoniën blijven in omwindsel
Sporenkapsel: rond en bijna zittend
Sporen komen in tetraden vrij
Één tetrade: 2 mannelijke, 2 vrouwelijke sporen
Sphaerocarpos: ontdekking geslachtschromosomen (mannelijke thalli, per cel, 7 autosomen +
één klein Y-chhromosoom; vrouwelijke thalli, per cel, 7 autosomen + een groot X-
chromosoom)
Geen synapsvorming -> geen genetische recombinatie
Iedere sporentetrade: dragen 2 sporen een X-chromosoom en 2 sporen een Y-chromosoom
Ontstaan van 2 mannelijke en 2 vrouwelijke gametofyten
Mannelijk geslacht van thallus wordt niet bepaald door Y-chromosoom maar door
afwezigheid van X-chromosoom
Ordo Marchantiales
Thalli dichotoom vertakt
Op onderzijde: ventraalschubben (één cellaag dik) +
ééncellige draadvormige rizoïden (wateropname +
verankering van thalli op substraat)
Op bovenzijde (middenrib): broedbekers = bekervormige uitgroeiingen met getande rand van
epidermis, waarin zich broedknoppen = gemmulae bevinden
Ontwikkeling broedknoppen op epidermale steelcel -> volgroeiing losmaken
Broedknoppen: enkele cellagen dik + zorgen voor overvloedige ongeslachtelijke
vermeerdering
Bovenepidermis: bedekt met cuticula met poriën (gasuitwisseling)
Poriën: tonvormig, bestaan uit 4 op elkaar gestapelde ringen van elk 4 cellen
Onder bovenepidermis: luchtkamers, begrensd door epidermis, aansluitend bodemcellen +
rechtopstaande wandjes (3-4 cellen hoog)
Zuiltjes van cellen: kleine cellen van luchtkamer
Marchantia-thalli:
Éénslachtig
Sporogenese: paren van homologe autosomen + heteromorfe geslachtschromosomen X en Y
van elkaar gescheiden
Antheridiën en archegoniën ontstaan op gametangioforen (orthotrope, verticaal groeiende
thallusvertakkingen)
Onderste deel: steelachtig samengerold + rizoïden ingesloten
Bovenaan: vormen gametangioforen stervormige schermpjes -> centrifugaal differentiëren
Antheridium: door drie dichotomieën -> achtlappige vlakke hoed
Bovenzijde: 8 veldjes van flesvormige holten + opening ( met buitenzijde in contact)
In holte op korte steeltjes antheridiën
Antheridiën: spermatogeen weefsel bedekt met één laag vegetatieve cellen
Door regen -> vegetatieve cellen verslijmen -> rijpe spermatozoïden op oppervlakte hoed
Archegonium: op bovenzijde in 8 radiale reeksen
Uit één enkele epidermale cel -> ontwikkeling archegonium
Archegoniumhals: lang + halskanaalcellen
3
, Archegoniumbuik: één eicel en één buikkanaalcel
Archegoniumwand: één cellaag dik
Omhullende celmantel breidt rondom de archegoniumwand uit
Rand jonge hoed groeit naar beneden -> archegoniumreeksen onderaan op de hoed met
halsopeningen naar beneden
Perihelium: omgeeft elk radiale reeks
Na bevruchting eicel -> eerste celdeling belangrijk
Ofwel dochtercel naar archegoniumhals -> delen tot sporangium met archospore
Ofwel dochtercel naar archegoniumbodem -> delen tot sporogoniumsteeltje
Archespore: elke cel deelt in twee ongelijke dochtercellen (grootste -> meiosporen; kleinste
-> elatere)
Meiospore: bij kieming vorming van protonema (jeugdvorm gametofyt)
Protonema -> groeit uit tot dichotoom vertakte thallusvorm
CLASSIC JUNGERMANIOPSIDA
Gametofyten bestaan uit bebladerde stengeltjes (bij meeste soorten)
Geen gametangiumstanden
Sporenkapsel verheven op sporofytisch steeltje (seta)
Ordo Metzgeriales
Thalleuze, dichotoom, vertakte gametofyten
Thalli: enkele lagen veelhoekige cellen + centrale streng van gestrekte cellen
Bovenste lagen + epidermis: cellen met veel chloroplasten
Onderste lagen: cellen met zetmeelkorrels + olielichaampjes (geen chloroplasten)
Onder-epidermis vormt rizoïden
Antheridiën en archegoniën -> bovenzijde van éénzelfde thallus
Uit bevrucht archegonium -> groeit verticaal gesteeld sporogonium met terminaal
sporenkapsel
Openbarsten gebeurd met kleppen
Geen monofyletische groep
Ordo Jungermaniales
Terrestrisch en epifytisch verspreid
Gametofyten = folieus (bladachtige)
Stengeltjes: dorsiventraal + kruipend + vertakt
Blaadjes: één cellaag dik + schuin ingeplant in twee rijen van de stengeltjes
Blaadjes eenzelfde rij -> gedeeltelijke overlapping + bevatten olielichaampjes
Olielichaampjes = celorganel gevuld met terpenoiden bevattende etherische oliën
Misschien chemische bescherming tegen herbivoren
Amphigastria: op onderzijde derde rij blaadjes
Eenslachtelijke gametofyten
Sporogoniën vormen lange seta + sporenkapsels rond
Kapsels openen zich met kleppen
Sporen in elateren
Sporofyten simpel van bouw
4