GITTE VERCAUTEREN
SAMENVATTING OPLEIDINGS- EN WERKVELDORIËNTATIE WERKVELD THEORIE
Inleiding:
De syllabus over Opleidings- en Werkveldoriëntatie biedt een overzicht van de sectoren binnen het sociaal-agogisch werk waarmee studenten later in aanraking
komen. Het doel is een kennismaking met diverse organisaties en diensten die het welzijn van burgers bevorderen. Deze voorzieningen zijn ontstaan als reactie
op welzijnsnoden en sociale problemen, vaak als gevolg van overheidsbeslissingen. De cursus benadrukt het belang van zowel de ontstaansgeschiedenis van
deze diensten als de voortdurende aandacht voor actuele gebeurtenissen en zorgnoden.
De cursus stimuleert een kritische blik op het verleden, heden en de toekomst, zonder de intentie zware analyses te maken. De 'welzijnsboom', een metafoor
voor het uitgebreide veld, wordt behandeld in hoofdstukken 3 tot 7 als de 'sociale kaart'. Hierin worden belangrijke organisaties en diensten op het gebied van
welzijn, gezondheid, onderwijs en veiligheid belicht. De cursus moedigt aan tot het begrijpen van de evolutie van bestaande diensten en het ontstaan van
nieuwe, met aandacht voor maatschappelijke ontwikkelingen. De inleidende cursus biedt een
context voor verdere studie, waarbij het belang van een grondig begrip van de Belgische
staatsstructuur, sociale zekerheid en overheden wordt benadrukt. Het hiërarchisch verband
tussen normen, wetgeving en de rol van verschillende overheden wordt toegelicht. Het
asymmetrische federale model van België wordt aangestipt, waarbij de instellingen aan
Vlaamse zijde anders gestructureerd zijn dan aan Franstalige zijde.
Basisbeginselen:
Grondwet = België is een grondwettelijke staat. Dit wil zeggen dat de grondwet in
grote lijnen uiteenzet hoe
de staat bestuurd wordt, hoe diverse instellingen georganiseerd zijn en hoe burgers
zich
verhouden tegenover deze instellingen.
Scheiding der machten = De Belgische staat is georganiseerd naar de idee van
Montesquieu. Hij schrijft in zijn ‘De l’esprit des lois’ (1748) dat iedereen die macht
heeft, geneigd is deze te misbruiken. Daarom moet de macht verdeeld worden over
diverse instanties met elk een eigen bevoegdheid
Monarchie = Bij het installeren van de Belgische Staat (1830) drong zich ook de
vraag op of ons land moest geleid worden door een president (republiek) of een
koning (monarchie). Het Nationaal Congres koos voor een monarchie. De koning is
staatshoofd, doch heeft slechts een beperkte persoonlijke macht. De koning heeft enkel
bevoegdheden die hij samen met zijn ministers kan uitoefenen. De grondwettelijke
macht van de koning gaat over op de eerstgeborene. Pas in 1991 werd de grondwet
gewijzigd waarbij ook vrouwelijke nakomelingen staatshoofd kunnen worden.
Representatieve & parlementaire democratie = Het Nationaal Congres moest ook
beslissen wie de bevoegdheid krijgt om wetten te maken. Die taak is
weggelegd voor het parlement, dat bestaat uit parlementsleden die
verkozen worden door de bevolking. De bevolking is dus niet zelf de
wetgevende macht, zij laat zich vertegenwoordigen door verkozen
parlementsleden. Daarom spreken we van een representatieve democratie.
België is ook een parlementair stelsel. Dit wil zeggen dat enkel de
parlementsleden verkozen worden, de ministers en het staatshoofd niet.
Rechtsstaat = In een rechtsstaat moeten niet alleen de burgers rechtsregels respecteren, ook de
overheidsinstanties zijn hieraan onderworpen. Deze rechtsregels ontstaan door de verkozen
meerderheid. Wetten krijgen vorm wanneer het aantal parlementsleden dat voor de wet stemt,
groter is dan het aantal dat tegen de wet stemt.
Overheid:
België is een federale, gedecentraliseerde staat, wat inhoudt dat de hogere overheid een deel
van haar bevoegdheden toewijst aan andere deelstaten (gemeenschappen en gewesten) en
lokale besturen. De verschillende overheden in België kunnen als volgt worden onderscheiden:
1
, GITTE VERCAUTEREN
1. WELZIJN IN DE VERZORGINGSSTAAT
1.1. Begrip verzorgingsstraat/welvaartsstaat
1.1.1. Betekenis
De termen 'verzorgingsstaat' en 'welvaartsstaat' verwijzen naar de maatschappij
waarin we leven, gekenmerkt door talrijke overheidsvoorzieningen en financiële
tegemoetkomingen. Deze omvatten onder andere gezondheidszorg, onderwijs,
welzijnszorg, pensioenen en werkloosheidsvergoedingen.
Definitie volgens Van Doorn:
De verzorgingsstaat is de belichaming van een garantieformule, waarbij de samenleving als nationale staat alle burgers
een redelijk bestaan waarborgt. De overheid speelt hierin een leidende rol en onderhoudt een uitgebreid stelsel van
voorzieningen.
Definitie volgens Thoenes:
De verzorgingsstaat is een rechtsvorm met een democratisch systeem van overheidszorg. Het handhaaft een
kapitalistisch productiesysteem en garandeert het collectieve sociale welzijn van haar onderdanen.
Welvaartsstaat volgens Herman Deleeck:
Deleeck verkiest het begrip 'welvaartsstaat', dat internationaal gangbaar is. Hij beschrijft het als de samenlevingsvorm in
geïndustrialiseerde landen waarin bepaalde grondrechten van burgers effectief worden gewaarborgd. Deze
grondrechten zijn bedoeld om materiële welvaart en kansen tot ontplooiing te bevorderen, binnen een parlementaire
democratie en met behoud van een vrijemarkteconomie.
Verschillende termen en benaderingen:
Naast verzorgingsstaat en welvaartsstaat worden andere termen gebruikt om specifieke kenmerken te benadrukken,
zoals overvloedmaatschappij, consumptiemaatschappij, postindustriële samenleving, toebedelingseconomie,
overlegeconomie en gemengde economie. Deze termen onthullen verschillende aspecten van welvaartsstaatmodellen.
Verwijzing naar Herman Deleeck's werk:
Deleeck, een Vlaamse professor, pleit voor het gebruik van 'welvaartsstaat' en benadrukt dit in zijn werk 'De architectuur
van de welvaartsstaat'.
Verdere behandeling van welvaartsstaattypes:
In hoofdstuk 2 zal dieper worden ingegaan op enkele types en variëteiten van welvaartsstaatmodellen, met aandacht
voor sociale zekerheid.
Belangrijkste bronnen:
Informatie is gebaseerd op sociologen zoals Van Doorn, Thoenes, en professor Herman Deleeck, vooral zijn werk 'De
architectuur van de welvaartsstaat'.
1.1.2. Kenmerken van de welvaartsstaat
Definitie van Welvaartsstaat:
Professor Deleeck definieert de welvaartsstaat als een staat met hoog welvaartspeil, overheidsoptreden, realisatie van
wettelijk gewaarborgde grondrechten op sociaal en economisch gebied, behoud van de vrije markt, en belang van
overleg met sociale organisaties binnen een democratisch bestel.
Wat is Welvaart?
Hoog welvaartspeil met georganiseerde economische ontwikkeling en hoge levensstandaard.
Toegankelijkheid van welvaart vereist spreiding en economische groei voor volledige werkgelegenheid.
Debat over duurzame welvaart en de impact van economische groei op het milieu.
2
, GITTE VERCAUTEREN
Overheidsoptreden:
Overheid intervenieert om welvaart te spreiden en grondrechten te waarborgen.
Sociale zekerheid als uitgebreid stelsel voor financiële zekerheid bij ziekte, werkloosheid, invaliditeit, of ouderdom.
Overheidsorganisatie, controle, en/of subsidie van sectoren zoals gezondheidszorg, onderwijs, welzijnszorg.
Verwezenlijking van Grondrechten:
Meer dan armoedebestrijding; focus op preventie van problemen.
Preventieve solidariteit via sociale zekerheid en uitbouw van sociale instituties voor welzijn.
Vrije Markt en Overleg:
Besluitvorming op basis van sociaal overleg tussen ondernemingen, werkgevers, burgerbelangenvertegenwoordigers
(vakbonden, ziekenfondsen, belangengroepen), en overheid.
Welvaartsstaatontwikkeling niet exclusief een taak van de overheid; vereist samenwerking.
Binnen Democratisch Kader:
Welvaartsstaatorganisatie binnen het democratisch systeem van parlementaire democratie, met overleg en inspraak.
Onderscheid met autoritaire regimes, waar welvaart mogelijk is maar niet binnen onze welvaartsstaatdefinitie past.
1.1.3. De welvaartsstaat is niet-staats en is verzuild.
3
, GITTE VERCAUTEREN
4