Hoofdstuk 5. Sociologische visies in het meervoud, drie sociologische perspectieven
Functionalisme
Functionele analyse is een theoretisch perspectief dat is ontwikkeld door
functionalistische sociologen zoals Durkheim, Talcott Parsons en Merton.
Om de ordening van de maatschappij te garanderen moet er aan bepaalde
functionele vereisten voldaan worden.
Talcott Parsons benadrukt het idee dat elk aspect van de samenleving een specifieke
functie heeft en bijdraagt aan het behoud van stabiliteit en evenwicht in een samenleving.
Het suggereert dat elk onderdeel van de samenleving een bepaalde rol speelt in het
handhaven van sociale orde = functionele differentiatie
Sociale orde = georganiseerde orde met het oog op het draaiende houden van de
samenleving (of meer specifieke sociale verbanden) door in alle functionele vereisten te
voorzien.
Kernideen:
1. Functies en disfuncties: Functionele analyse onderzoekt de functies (positieve
bijdragen) en disfuncties (negatieve bijdragen) van sociale fenomenen. Sociale
fenomenen kunnen zijn: onderwijs, criminaliteit…
2. Manifeste en latente functies: Manifeste functies zijn de duidelijke, expliciete en
bedoelde effecten van een sociaal fenomeen. Latente functies zijn de minder voor de
hand liggende en onbedoelde effecten.
3. Maatschappelijke fenomenen verklaren: Functionele analyse probeert
maatschappelijke fenomenen te verklaren door te kijken naar de rol die ze spelen bij
het handhaven van stabiliteit in de samenleving. Het suggereert dat sociale
instituties en structuren bestaan omdat ze een functie vervullen in het stabiliseren
van de maatschappij.
4. Structuralisme: functionele analyse is nauw verbonden met structuralisme, waarbij
de focus ligt op de structuren van de samenleving en hoe deze bijdragen aan het in
stand houden van sociale orde.
Voorbeeld: onderwijs
1. Manifeste functies van het onderwijs:
- Kennisoverdracht
- Sociale integratie: brengt ook sociale vaardigheden met zich mee en leren daarom
effectief deel te nemen aan de maatschappij
2. Latente functies van het onderwijs:
- Netwerkvorming: het onderwijsproces brengt mensen samen, wat de
mogelijkheid biedt om sociale netwerken op te bouwen
- Status en sociale stratificatie: het onderwijs draagt bij aan de vorming van sociale
hierarchien. Mensen met hogere opleidingsniveaus hebben vaak een hogere
sociale status en toegang tot bepaalde priviliges.
3. Disfuncties van het onderwijs:
- Sociale ongelijkheid: het onderswijs kan bijdragen tot sociale ongelijkheid
- Sociale druk: voldoen aan de verwachtingen
Het doel is om de rol van onderwijs in het handhaven van sociale stabiliteit en orde te
analyseren.
,Functionele analyse staat bekend om zijn beperkingen bij het verklaren van sociale
veranderingen en sociale conflicten door o.a het benadrukken van consensus: functionele
analyse legt veel nadruk op sociale consensus en het idee dat het sociale instituties en
normen het resultaat zijn van een gedeelde overeenstemming in de samenleving. Dit kan
leiden tot het negeren van conflicten en tegenstellingen die inherent zijn aan sociale
verandering. Andere perspectieven, zoals conflicttheorie (Marxiaans, Weberiaans),
benadrukken juist de rol van conflicten bij het stimuleren van sociale verandering.
Niet meer toonaangevend in de hedendaagse maatschappij, maar het wel blijft nuttig
voor sociologen om te kijken naar functies en disfuncties, manifeste en latente functies.
Maar cruciaal om te verwijzen naar positieve en negatieve gevolgen van sociale fenomenen
voor wie en voor wat, niet meer voor de maatschappij als geheel (wat ze in functionalisme
wel doen). Functionalisten analyseerden functies voor de maatschappij als geheel, waarbij
ze ervan uitgingen dat er ergens een gedeelde concensus was. Dit sluit aan bij
Durkheimiaanse visie: collectief gedeelde waarden, normen en overtuigingen. Strikte
functionalisme is niet meer houdbaar, maar neemt niet weg dat functionele anaylse zoals
hierboven niet nuttig blijft.
Ook belangrijk concept uit functionele sociologie die we verder meenemen tot vandaag is
functioneel equivalentie:
Binnen de functionele analyse wordt benadrukt dat de samenleving bestaat uit verschillende
onderdelen die samenwerken om sociale orde te handehaven. Deze onderdelen worden
vaal gezien als functioneel equivalent, wat betekent dat ze vergelijkbare functies kunnen
vervullen.
Bv. Creches kunnen worden beschouwd als een voorbeeld van functionele equivalentie.
- Formele kinderopvang (zoals creches):
o Functie: bieden van zorg en educatie voor jonge kinderen tijdens
afwezigheid van hun ouders
- Informele kinderopvrang (zoals zorg door familieleden of vrouw in gezin):
o Functie: zorgen voor de basisbehoeften en toezicht op jonge kinderen
Gebruikte analyse: statistiek
,Conflictsociologie (<-> functionalisme)
Conflictsociologie is perspectief dat ontwikkeld is door conflictsociologen Karl Marx
en Max Weber (Weber had het over belangengroepen, bij Marx werden belangengroepen
alleen economisch gedefinieerd: proletariaat en de bourgeoisie).
In conflictsociologie staat verandering en conflict centraal doordat deze benadering
de samenleving beschouwt als een arena waarin sociale groepen strijden om middelen,
macht en controle en waarbij er winnaars en verliezers zijn.
Conflictsociologie is een sociologische visie dat de nadruk legt op sociale conflicten,
machtsverhoudingen en sociale ongelijkheid als fundamentele elementen in een
samenleving.
Kernideen:
1. Sociale conflicten zijn inherent aan de samenleving: Conflictsociologen geloven dat
sociale conflicten onvermijdelijk zijn en inherent aan de menselijke samenleving. In
plaats van harmonie en stabiliteit te benadrukken (zoals functionalisme),
beschouwen zij conflicten als een normaal en noodzakelijk onderdeel van sociale
interacties. Ze geloven dat conflicten vaak voortkomen uit ongelijke toegang tot en
controle over hulpbronnen, zoals geld, eigendom, onderwijs en poltieke invloed.
2. Machtsverhoudingen! spelen een cruciale rol: Machtsverhoudingen tussen
verschillende groepen in de samenleving worden onderzocht.
3. Structuren van ongelijkheid: Analyse van structuren van ongelijkheid, niet enkel op
sociaaleconomisch vlak, maar ook op vlak van politiek, geslacht en etniciteit. Ze
onderzoeken hoe deze structuren van invloed zijn op de verdeling van macht en
privileges! in de samenleving.
Privilege = voordeel zonder er iets voor te hoeven doen, bv. man zijn
4. Kritiek op bestaande maatschappelijke structuren: Conflictsociologen zijn vaak
kritisch tegenover maatschappelijke structuren en instituties. Ze bekijken hoe deze
structuren ongelijkheid in stand houden en dienen als instrumenten voor de
heersende klassen om hun belangen te behartigen. Heerschappij! = de groep van
gepriviligeerde mensen is in staat om hun gepriviligeerde positie in stand te houden
(genderkwestie: patriarchaat).
5. Verandering door sociale conflicten: Conflictsociologen geloven dat sociale
verandering vaak voortkomt uit sociale strijd. Ze zien sociale bewegingen en
conflicten als middelen waarmee onderdrukte groepen hun posities kunnen
verbeteren en structurele vernaderingen kunnen bewerkstelligen.
6. Sociale bewegingen! en tegenmacht: Conflictsociologen bestuderen sociale
bewegingen en verzet als actieve reacties op sociale onrechtvaardigheid en
ongelijkheid. Deze bewegingen streven naar sociale veranderingen door de status
quo (in huidige situatie) uit de dagen en alternatieve structuren te bevorderen. Bv.
eerste en tweede feministische golf. =Macht en tegenmacht… indien tegenmacht er
niet in slaagt om veranderingen door te voeren, dan spreken we van heerschappij
waarbij stabiele ongelijkheid blijft bestaan (patriarchaat: mannen kunnen hun wil
doorzetten, ook al is de vrouw het daar niet mee eens. Mannen kunnen vrouwen
doen dwingen om meer huishoudelijke taken te doen. -> oorsprong
machtsonevenwicht: vroeger was spierkracht een bron van macht)
7. Ongelijke verdeling van macht is de oorzaak dat een heerschappij kan bestaan.
8. Klassenstrijd als motor van de geschiedenis: Een belangrijk concept binnen de
conflictsociologie is de idee van klassenstrijd, waarbij de geschiedenis wordt gezien
, als een voortdurende strijd tussen verschillende sociaaleconomische klassen om
middelen, macht en controle over de maatschappij.
9. Kritiek op consensusgerichte perspectieven (functionalisme): Conflictsociologie staat
in contrast met consensusgerichte perspectieven, zoals functionele analyse, die de
nadruk leggen op de stabiliteit en harmonie in de samenleving. Conflictsociologen
betwisten dat sociale orde voornamelijk voortkomt uit gedeelde normen en waarden.
Conflictsociologen beschrijven de onderschikking en bovenschikking (stratificatie) op
verschillende terreinen:
1. Economische onderschikking: Gericht op economische onderschikking,
waarbij de controle over economische middelen, zoals eigendom en arbeid,
leidt tot ongelijkheid.
2. Genderongelijkheid: Onderzoek genderongelijkheid als een vorm van sociale
onderschikking. Het legt de nadruk op de manier waarop sociale structuren
en normen vrouwen vaak ondergeschikt maken aan mannen, en hoe deze
ongelijkheid gehandhaafd wordt door machtsdynamieken.
3. Raciale en etnische onderschikking: conflictsociologie bekijkt ook raciale en
etnische onderschikking, waarbij bepaalde raciale of etnische groepen
systematisch worden onderdrukt door anderen.
In de conflictsociologie staat macht centraal: het gaat over ongelijke verdeling van macht en
de mate waarin de gepriviligeerde stand zodanig veel macht heeft om de heerschappij in
stand te kunnen houden, dan is dat te verklaren door het feit dat er ongelijke
machtsverdeling is.
Macht volgens Weber (bredere definitie): “Macht is de mogelijkheid om in een sociale relatie
de eigen wil door te zetten, ook als de ander zich er tegen verzet, ongeacht waarop die
mogelijkheid om de eigen wil door te zetten zich berust.”
Gezag = maatschappelijk aanvaarde macht, gelegitimeerde macht
- Legaal gezag: wettelijk verankerde macht.
- Charismatisch gezag: gebaseerd op de buitengewone persoonlijke kwaliteiten van
een leider. Het is gericht op de persoonlijke charismatische eigenschappen van de
leider, zoals buitengewone moed, inspirerend leiderschap, charisma… bv.
Mahatma Gandhi
- Traditioneel gezag: gebaseerd op overlevering, gewoont en lang bestaande
normen. Het wordt overgedragen van generatie op generatie en is vaak
verankerd in de gschiedenis van een samenleving, bv. Monarchien waarbij de
macht van de vorst door erfopvolging wordt overgedragen
Macht volgens Marx: bezit van productiemiddelen (= economische macht)