0 HISTOLOGIE VAN HET NEFRON
ALGEMEEN
Capsula (geïnnerveerd !)
Cortex: glomeruli
Medulla: pyramides renales
Calyces: minores & majores
Nefron = nierlichaampje = lichaampje van Malphigi
= glomerulus + tubulussysteem
Corticale nefronen: buitenste deel cortex (80%)
- korte lus van Henle (niet tot in medulla)
- efferente arteriole wordt peritubulaire capillaire plexus
Juxtamedulaire nefronen: op overgang cortex/medulla (20%)
- lange lus van Henle (tot in medulla)
- efferente arteriole daalt in medulla als vasa recta
GLOMERULUS
BOUW
Filtratieruimte: ruimte van Bowman (normaal virtueel)
Kapsel van Bowman: visceraal & pariëtaal blad
Vasculaire – urinaire pool
GLOMERULAIRE BASAALMEMBRAAN
Endotheel: fenestrae, zonder diafragma
→ bloedcellen tegengehouden
Basaalmembraan: lamina rara interna – densa – rara externa
→ negatief geladen
- negatieve deeltjes tegengehouden (bv. albumine)
- positief geladen deeltjes tegengehouden vanaf 70 kDa
PODOCYT
Vormen visceraal blad van kapsel van Bowman
Contractiele uitlopers: klemmen zich als vingers rond glomerulaire vaten → filtratiedruk
- Primaire uitlopers: trabekels
- Secundaire uitlopers: pedikels
,Filtratiespleten afgesloten met diafragma → vertraagt passage van moleculen
- Positieve/neutrale moleculen <3,5 nm makkelijk
- Negatieve moleculen >3,5 nm moeilijk
Glomerulaire filter: endotheel + basaalmembraan + podocyten
MESANGIUMCELLEN
Houden geheel van podocyten & capillairen bij elkaar
Produceren mesangiale matrix
TUBULI
TUBULUS CONTORTUS PRIMUS / PROXIMALE TUBULUS
Bouw : Functie :
- 1-lagig kubisch epitheel - Diffusie glucose & AZ
- Microvilli (brush border) & basolaterale - Na+-pomp
interdigitaties → oppervlaktevergroting
- energievoorziening
- Veel mitochondriën
LUS VAN HENLE
Dun dalend & stijgend deel Dik stijgend deel
Bouw: Bouw:
- 1-lagig kubisch epitheel - 1-lagig kubisch epitheel
- geen microvilli / basolaterale interdigitaties - basolaterale interdigitaties
- weinig mitochondriën - veel mitochondriën
Functie: Functie
- geen gefaciliteerde diffusie (enkel osmose) - geen gefaciliteerde diffusie
- geen actief transport - Na+-pomp
- lage energiebehoefte - energievoorziening
TUBULUS CONTORTUS SECUNDUS / DISTALE T UBULUS
Bouw : Functie :
- 1-lagig kubisch epitheel - Na+-pomp
- Basolaterale interdigitaties - Energievoorziening
- Veel mitochondriën
,DUCTUS COLLIGENS / AFVOERBUIS
Bouw : Functie :
- 1-lagig kubisch epitheel - HC: absorberen Na+ & water, secreteren K+
- Hoofdcellen: helder, met duidelijke grenzen - GIC: secreteren H+ of HCO3- (ZB-evenwicht)
- Geïntercaleerde cellen
DUCTUS PAPILLARIS / DUCTUS BELLINI
Monding van ductus colligens in calyx
BLOEDVOORZIENING
A. Renalis → Aa. Interlobares → Aa. Arcuatae
→ aa. Interlobulares: afferente arteriole - glomerulair vaatkluwen – efferente arteriole
→ peritubulaire capillaire plexus (= vasa recta bij juxtamedullaire nefronen)
Vv. Stellatae → Vv. Arcuatae → Vv. Interlobares → V. Renalis
Afhankelijk van hydratatietoestand meer/minder filteren
- contractie afferente arteriole: filtratiedruk daalt → minder bloedvoorziening → minder filtratie
- contractie efferente arteriole: filtratiedrukt stijgt → meer bloedvoorziening → meer filtratie
JUXTAGLOMERULAIR APPARAAT
Distale tubulus raakt aan vasculaire pool van eigen glomerulus → signaal om filtratiedruk te regelen
Macula densa: gespecialiseerde endotheelcellen van distale tubulus (waar DT aan vas afferens raakt)
→ sensorfunctie: osmolariteit, Na+ (enige dat in DT nog te regelen valt) → signaal aan juxtaglomerulaire cellen
Extraglomerulaire mesangiumcellen / cellen van Goormagtigh / cellen van Lacis → onduidelijke functie
Juxtaglomerulaire cellen / epitheloïde cellen van Ruyter
→ gladde spiercellen van tunica media van afferente arteriole → secretie renine
Renine-angiotensinesysteem (RAAS)
, 1 INLEIDING & NIERFYSIOLOGIE
FUNCTIES
REGULATIE EXTRACELLULAIR VOLUME & BLOEDDRUK
Mean Arterial Pressure beïnvloed door …
- Bloedvolume: vloeistof intake - verlies
- Cardiale output: hartslag, slagvolume
- Weerstand van systeem: diameter van arteriolen
- Relatieve distributie van bloed: diameter van venen
MAP = DBP + 1/3 (SBP – BP)
REGULATIE OSMOLARITEIT
Osmolariteit = tonus van in het ECV opgeloste deeltjes → mOsm/L plasma (per oplossing)
Osmolaliteit = mOsm/L water (per oplosmiddel)
Toniciteit = osmotische actieve deeltjes in de oplossing per eenheid oplosmiddel
Osmolariteit constant gehouden door nieren (+- 280 mOsm)
→ vnl bepaald door concentratie Na+, glucose, ureum in plasma
Effectieve Osm = [Na+] x 2 + glucose
Toediening oplossing aan ECV
- Permeabele stof: diffundeert vrij → onveranderde toniciteit (ureum, ethanol, methanol, …)
- Niet-permeabele stof: H2O naar ECV → gestegen toniciteit (Na+, glucose, sorbitol, mannitol, …)
BEHOUD VAN IONENBALANS
Uitscheiding van ionen gecontroleerd door nieren (irt intake & behoefte om concentratie op peil te houden)
→ Na+, K+, Ca2+
HOMEOSTATISCHE REGULATIE PH
7,38 – 7,42
- Acidose: H+ excreteren, HCO3- behouden
- Alkalose: H+ behouden, HCO3- excreteren
Korte termijn regulatie door longen: hyper-/hypoventilatie
UITSCHEIDING VAN AFVALSTOFFEN
Metabole afbraakproducten & lichaamsvreemde stoffen (= xenobiotica) elimineren met urine
→ ureum, creatinine, urinezuur, urobilinogeen, geneesmiddelen, endogene hormonen, sacharine, …