2. Territorialiteit
Territorialiteit i.e. wijdverspreid fenomeen, overal zie je tekenen van dit gedrag: boeken die
uitgespreid liggen over tafel, naamplaatjes die aan kledij en objecten zijn bevestigd,
afsluitingen rond tuinen, …
Territorialiteit: een patroon van gedragingen en attitudes, uitgeoefend door een individu of
een groep, gebaseerd op de waargenomen, gepoogde of werkelijke controle van een
omschrijfbare fysieke ruimte, object of idee, en gaat gepaard met bezit of bezetting,
verdediging, markering en/of personalisatie.
Markering: plaatsen van een object of substantie in een ruimte om territorium-intenties aan
te geven, vb. jas op stoel, boeken op een tafel, … kan soms erg subtiel.
Personalisatie: vorm van markering op zo’n manier dat iemand zijn identiteit aangeeft, vb.
foto’s op werkplaats, geur, …
2.1. Kenmerken van territoria
Territoria zijn:
• gecontroleerd door individuen of groepen;
• meestal ruimtelijk, maar soms een object, zelfs een idee;
• kunnen groot of klein zijn: een land, een wijk, een huis, een kamer, een bed.
2.2. Types territoria
Er zijn miljoenen territoria. Om territoria beter te begrijpen maakt men gebruik van
classificatiesystemen. Er zijn 2 classificaties die elkaar overlappen:
1) Systeem van Altman;
2) Systeem van Lyman & Scott.
Het verschil tussen de 2 systemen zit hem in de ‘centraliteit’ (d.i. de mate waarin
territorialiteit psychologisch belangrijk is voor ons).
2.2.1. Territoria volgens Altman
• Primaire territoria (vb. slaapkamer, kot, huis)
− ruimte van personen of (kern)groepen;
− controle op (relatief) permanente basis;
− centraal in hun dagelijks leven;
− afgesloten voor buitenstaanders;
− van hoog psychologisch belang.
• Secundaire territoria (vb. bureau op het werk, favoriet café, locker, voetbalstadion)
− psychologisch iets minder belangrijk;
− controle is minder essentieel;
− wordt vaker gewijzigd;
− gedeeld met anderen.
• Publieke territoria (vb. strand, voetpad, lobby, trein)
− open voor iedereen die deel uitmaakt van gemeenschap;
− discriminatie of onaanvaardbaar gedrag: soms uitsluiten van bepaalde mensen.
• Andere: objecten (boeken, jassen, fietsen) en ideeën (muziek, teksten).
1
, 2.2.2. Territoria volgens Lyman & Scott
• Primaire territoria
• Secundaire territoria
• Publieke territoria
• Interactionele territoria (klaslokaal, picknickruimte, parkeerplaats)
− tijdelijk ingenomen door groep interagerende individuen;
− weinig openlijk gemarkeerd;
− binnendringen beschouwd als storing of onbeleefdheid.
• Lichaamsterritoria
− begrensd door de huid;
− wordt gemarkeerd en gepersonaliseerd (make-up, parfum, tattoo)
− wordt verdedigd en gecontroleerd (afweer van een mes, chirurgie)
2.3. Types inbreuken
Territoria kunnen op diverse manieren worden geschonden:
• Invasie: de meest duidelijke vorm waarbij een buitenstaander een territorium
binnentreedt met de bedoeling lange tijd de controle over te nemen, vb. invasie door
een leger, de laptop in de strijkkamer of omgekeerd.
• Schending: tijdelijke inname vaak met als doel diefstal te plegen of schade en
ergernis te veroorzaken, soms onopzettelijk, soms onwetend, soms zonder fysieke
indringing, vb. vandalisme, inbraak, luide muziek, frituurgeur.
• Vervuiling: iets vervelends achterlaten, bv. vervuiling door fabrieken, sluikstorten,
afval in auditoria.
2.4. Factoren verdediging
Territoria worden niet altijd geschonden en niet altijd verdedigd. Er zijn 6 factoren die
bepalen of we al dan niet een schending ervaren en overgaan tot verdediging:
1) Wie is de indringer?
− vrienden en kennissen mogen meer dan vreemden;
− indringing door de juiste persoon is positief, bv. door een vrouw op het strand.
2) Waarom is er een indringing?
− meestal is een indringing onopzettelijk of onbewust, bv. een verkeerde aula
binnenstappen;
− als ze opzettelijk worden ervaren reageren we sterker, bv. bij vandalisme.
3) Welk territorium wordt binnengedrongen?
− primaire en lichaamsterritoria worden sterker verdedigd dan secundaire en
publieke territoria
4) Op welke wijze gebeurd de indringing?
− een aanraking lokt sterkere reacties uit dan wanneer iemand over je grasperkje
loopt.
5) Hoe lang duurt de indringing?
− minder sterke reacties tegen kortstondige dan tegen langdurige inbreuken.
6) De plaats van indringing?
− als er schaarste is (minder alternatieven) dan is de reactie heftiger, vb. in de
bioscoop hangt het ervan af hoeveel plek er nog is.
2