Beroepshouding:
- Attitudes: basishouding hoe je omgaat met je werk, met anderen, met jezelf, met de organisatie waar je werkt en met de samenleving.
Authentiek: Handelen op eigen gezag. Echtheid, eerlijkheid, oprechtheid. Trouw aan eigen principes.
Vb. Je blijft je eigen waarden en normen gebruiken in situaties op je stage/werk. Je blijft dicht bij je eigen.
Integer: Bezitten van een moreel kompas, eerlijk, betrouwbaar en ethisch handelend. Consisten, loyaal, kunnen ingaan
tegen groepsdruk, respectvol omgaan met gevoelige informatie.
Vb. Je ontdekt een fout in het dossier van een jongeren, je meldt dit meteen en je lost het op.
Verantwoordelijk: Zich willen en kunnen verantwoorden, ook zich verantwoordelijk voelen en daardoor bepaalde taken
opnemen en tot een goed einde brengen.
Vb. Je wordt alleen gelaten op je stage en je neemt de verantwoordelijkheid zodat toch alles goed loopt en je de situatie onder controle kan houden.
Breeddenkend: Open- minded. Bereidheid om nieuwe dingen/mensen/ culturen/ … te ontdekken, toe te laten en te
doorgronden. Nieuwsgierigheid naar het anders-zijn.
HET IK Vb. Tijdens een teamvergadering over een bepaald probleem, de tijd nemen om naar de ideeën van de collega’s te
luisteren en aan te moedigen voor het delen van diverse standpunten.
Leergierig: gemotiveerd om te groeien in kennis en ervaringen. Brede interesse, geloven in eigen leer-kracht, vragen
stellen, verdiepen, ….
Vb. Regelmatig naar workshops of cursussen gaan om nieuwe vaardigheden te verwerven.
Creatief- innovatief: Over houding, denken en handelen. Originele, creatieve en innovatieve oplossingen zoeken.
Flexibel, vernieuwend, speels, …
Vb. Je bent op je buddy en je kinderen luisteren niet, je verzint een systeem waarmee ze wel aandachtig blijven.
Geëngageerd: verbinding en verbinden tot. Inzetten voor een doel vanuit een grote betrokkenheid, de wil om iets toe
te voegen/ verbeteren. Dat tikkeltje extra doen voor het kind.
Vb. Wanneer een kindje het moeilijk heeft en nood heeft aan een gesprekje ook al is het na je werkuren, er toch zijn
voor hem/haar.
, Empathisch: Je kunnen verplaatsen in de ander (in zijn gevoelens en gedachten). Emotionele intelligentie.
Vb. Goed luisteren naar de jongeren en je proberen te verplaatsen naar hun schoenen voor je reageert.
DE ANDER Verbindend: Niet alleen de ander begrijpen, maar ook aansluiting vinden en jezelf inbrengen. (Mentaal) beschikbaar
zijn, interesse in de ander, ik ok jij ok, Luisteren om te begrijpen.
Vb. In gesprek gaan over wat de andere nodig heeft en samen tot een oplossing komen.
Empowerment: Gericht zijn om de krachten in te zetten van andere, alleen wanneer verbinding, Betrokkenheid,
respect, Mogelijkheid tot groei en verbetering.
Vb. Wanneer een kindje moeilijkheden heeft met een vak op school, motiveren door dingen die ze wel goed kan.
Voorbeeld als beloning mogen lezen in plaats van wiskunde oefeningen doen.
Samenwerkend: Dialoog met anderen, werken naar een gemeenschappelijk doel, Rekening houden met alle actoren
(ook afwezige) flexibiliteit, helpende houding, …
Vb. Bij een probleem samen met je collega’s tot een oplossing komen die voor iedereen werkt.
Perceptie van de werkelijkheid: bewust bezig zijn met de werkelijkheid en analyseren/begrijpen hoe deze door interne
Het metaperspectief en externe factoren mee geconstrueerd wordt. (Micro, meso, macro)
Vb.
Normatieve professionaliteit: Niet enkel iets goed doen, maar ook het goede doen. Ethisch kompas gebruiken, morele
verantwoordelijkheid ontwikkelen. ‘Eigen waarden &normen ≠ waarden &normen anderen’ Kan botsen
Vb.
Kritische houding: Informatie niet zomaar aannemen, maar toetsen aan diverse criteria. Onderzoekend vermogen.
Vragen stellen bij info, keuzes, situaties.
Vb. Iemand vertelt dat ze iets leuks heeft gedaan, maar je kijkt met een kritische houding of het wel realistisch is (elif)