LES 1 (22/03)
1. Je kan relevante criteria opsommen waarmee je onderzoek kan
klasseren
- Volgens algemeen doel
- Volgens methodologie
- Experimenteel of niet-expirmenteel
2. Je kan op basis van een abstract een onderzoek beschrijven met
volgende concepten: fundamenteel/toegepast, niet-
empirisch/empirisch, observationeel/experimenteel
Volgens algemeen doel:
- Fundamenteel: nieuwe kennis verwerven, gerelateerd aan theorieën en
modellen → welk specifiek doel?
Beschrijvend: in kaart brengen
Verklarend: verbanden en/of verklaringen zoeken
Toetsend: theorie of hypothese toetsen
- Toegepast/praktijkgericht: concrete vraag uit de praktijk oplossen,
toepassing van kennis
Volgens methodologie:
- Empirisch: gebaseerd op observaties (waarnemingen), “Empirisch
onderzoek is gericht op nieuwe gegevens, nieuwe informatie uit de
observatie van data of uit experimenteel werk; er wordt gezocht naar
bewijsmateriaal dat hypothesen ondersteunt of niet bevestigt, of dat nieuwe
hypothesen genereert” (Williams & Chesterman, 2002, p. 58, vrije vertaling)
- Niet-empirisch (conceptueel): “Conceptueel onderzoek heeft tot doel
concepten te definiëren en te verduidelijken, ideeën te interpreteren of te
herinterpreteren, concepten te relateren aan grotere systemen, nieuwe
concepten of metaforen of kaders te introduceren die een beter begrip van
het onderzoeksobject mogelijk maken.” (Williams & Chesterman, 2002, p. 58,
vrije vertaling)
Soorten empirisch onderzoek:
- Niet-experimenteel (=observationeel): een fenomeen of proces
onderzoeken zoals het is in het echte leven, in de natuurlijke omgeving. De
onderzoeker probeert zich niet te mengen in het proces (voor zover mogelijk),
maar observeert het gewoon en noteert bepaalde kenmerken ervan.
(Williams & Chesterman, 2002, p. 62-63)
- Voorbeeld: gebruik van MT observeren bij een professionele vertaler → op
bezoek, observeren en noteren
, - Experimenteel: de onderzoeker manipuleert bewust het fenomeen of proces
om een bepaald kenmerk te isoleren en, voor zover mogelijk, om andere
kenmerken die niet relevant zijn voor het onderzoek, te elimineren. (Williams
& Chesterman, 2002, p. 62-63)
- Voorbeeld: gebruik van MT testen bij studenten → test
3. Je kan het verschil tussen fundamenteel/toegepast,
niet-empirisch/empirisch, observationeel/experimenteel uitleggen
‘zie hierboven’
4. Je kan het verschil uitleggen tussen een afhankelijke variabele en een
onafhankelijke variabele
- Variabelen: onafhankelijke en afhankelijke (NB: nog andere)
- Onafhankelijke: de onafhankelijke variabele is de variabele die je manipuleert om te zien
welk effect ze heeft op de afhankelijke variabele.
NB: de onafhankelijke variabele kan meer dan twee keer variëren niveaus of condities
BV: onderzoeksvraag: wat is het effect van de revisieprodecure op het
revisieproduct (=kwaliteit van de gereviseerde vertaling)?
OV= revisieprocedure en AF= revisieproduct
4 procedures gestest = 4 niveaus
5. Je kan in een abstract de afhankelijke en onafhankelijke variabelen
identificeren
‘zie hierboven’
6. Je kan het verschil uitleggen tussen een between-group en een within-
group design en identificeren in een onderzoek
tussen proefpersonen versus binnen proefpersonen, of combinatie: je vergelijkt
twee groepen van verschillende mensen OF je vergelijkt dezelfde mensen die bv.
twee taken moeten uitvoeren
BV effect onlinelessen tegenover echte lessen prestatie
between-group: helft van de studenten volgt les online, andere helft volgt de lessen
op de campus 2 verschillende groepen
within-group: alle studenten volgen de eerste les online en dan de tweede les op
campus
(OV = soort onderwijs, met 2 niveaus) (AV= kennistest om prestatie te beoordelen)
, 7. Je kan het verschil uitleggen tussen kwalitatief en kwantitatief
onderzoek
- Methode: kwantitatief of kwalitatief → soort data die verzameld worden
Kwantitatief: data die in getallen of percentages kunnen uitgedrukt worden
Kwalitatief: observatie- en gespreksverslagen
8. Je kan 6 verschillende tools opsommen waarmee je data kan verzamelen
voor een onderzoek in de VTW
- TAP (think-aloud protocol)
- Enquête
- Interview
- Opname (scherm en/of stem)
- Eye tracking
- Keystroke logging
9. Je kan het verschil uitleggen tussen online en offline tools
Online = tijdens het proces
Offline = voor of na het proces
10. Je kan het doel van procesonderzoek in de vertaalwetenschap uitleggen
= gedrag, competentie, expertise en onderliggende cognitieve processen van de
vertaler of tolk begrijpen, alsook het verband tussen cognitieve processen en het
vertaal- of tolkproduct te begrijpen.
Vertalen kan je niet afscheiden van de context van het proces → doel
procesonderzoek is ook het begrijpen van het effect van de context op het
proces.
Het individu, met zijn persoonlijkheid en zijn manier van handelen, is ook
centraal.
Procesonderzoek is niet beperkt tot het onderzoeken van mentale
operaties tijdens het vertalen/tolken → breder studieobject
11. Je kan twee voorbeelden geven van belangrijke thema’s in
procesonderzoek in de VW
- Metacognitie: wat de vertalers weten over hun eigen vertaalproces, hoe ze
middelen gebruiken en verdelen, hoe ze problemen detecteren en oplossen, hoe ze
onzekerheid aanpakken, welke strategieën ze gebruiken, enz.
- Cognitief ritme: pauzes, fasen van het vertaalproces (orientation, drafting, revision)