PROFESSIONELE BACHELOR IN HET ONDERWIJS
KLEUTERONDERWIJS
Lichamelijke opvoeding
, 1. Inleiding: kadering
Wat zegt het WHO over bewegen?
WHO (World Health Organisation) geeft aan om
2u/dag te bewegen.
Wat is de bewegingsdriehoek van de Vlaams
instituut Gezond Leven?
Het is een omgekeerde driehoek. Lang stilzitten is niet
goed, elk half uur moet je eigenlijk gaan rechtstaan,
kort bewegen of een bewegingstussendoortje doen.
Daarnaast geeft de driehoek ook aan dat je best licht,
matig en hoog intensief beweegt en hoe je dit het best
doet.
Wat is lichamelijke opvoeding?
- Bewegingsopvoeding
- Bewegingsonderwijs
School vraagt veel inspanningen en dat zorgt voor rug-en nekklachten. Daar tegenover staat
ontspanning wat kan aangeboden worden door LO-lessen.
De 4 ontwikkelingsgebieden binnen LO
• Fysieke ontwikkeling:
• Conditionele vaardigheden (KLUS) om motorische vaardigheden te leren
• Motorische ontwikkeling:
• Bewegingsvaardigheden
• De wijze waarop een kind beweegt
• Dynamisch-affectieve ontwikkeling:
• Positief zelfbeeld
• Leerling in zijn relatie met de omgeving
• Cognitieve ontwikkeling:
• Inhoud van een begrip kennen
• Inzicht en kennis over bewegingen
2. Vakinhouden
1 Motorische ontwikkeling
1.1 Algemeen
3 Belangrijke terminologie:
- Motorische ontwikkeling
, - Motorisch leren
- Motorisch controleren
Wat is Motorische ontwikkeling:
kinderen krijgen bewegingsvaardigheden onder de knie. Er is een verandering in het
bewegingsgedrag wat resulteert in een grotere beheersing van de bewegingsvaardigheden van
het lichaam.
Wat is Motorisch leren:
de manier waarop kinderen “leren” bewegen. Bijvoorbeeld een oefening soepeler uitvoeren.
Wat is Motorisch controleren:
de manier waarop kinderen hun bewegingen controleren. Bijvoorbeeld niet omvallen als je een
bal vangt. Dit wordt bepaald door neurologische controleprocessen. Door bewegingservaring
ontwikkelt het vermogen om te controleren en coördineren
Piramide van Gallagher+ leg uit
Sport
School en LO
Huis en speelplaats
Reflexen: zijn aanwezig vanaf de geboorte
Rudimentaire bewegingen: bewegingen die geleerd worden, die het kind zelf uitvoert en dus
geen reflex is. Bv. rechtop zitten, staan, hoofd optillen, omrollen, …
Fundamentele motorische vaardigheden: vaardigheden die nodig zijn in het alledaagse
leven. Het zijn de bouwstenen van de motorische ontwikkeling, als ze deze vaardigheden (bv.
springen, lopen, hinkelen, klimmen, …) niet onder de knie hebben kunnen ze deze later ook niet
gaan combineren. Deze vaardigheden zijn een fundamentele barrière voor de verdere
motorische ontwikkeling.
, In welke 3 categorieën worden De fundamentele motorische vaardigheden verdeeld
Locomotorische vaardigheden:
vaardigheden waarbij je eigen lichaam in beweging is ten opzichte van vaste punten op de
grond. Het zijn groot-motorische vaardigheden en vereisen grove motoriek (bv. trappen, lopen,
zwieren met de armen, springen, …)
Manipulatieve vaardigheden:
niet je eigen lichaam is in beweging maar je zet iets in beweging met je handen of voeten (bal
gooien, rollen of trappen). Dit vereist fijne motoriek, er is meer beheersing, behendigheid en
concentratie nodig.
Stabiliteit:
alles wat met evenwicht te maken heeft. Hier is nog een onderverdeling:
- Statisch evenwicht: in balans stilstaan
- Dynamisch evenwicht: de balans behouden terwijl men zich verplaatst
- Rompstabiliteit: bewegingen met verandering van positie van andere ledematen terwijl
de rest van het lichaam blijft staan bv. buigen, strekken, zwaaien, van richting wisselen,
landen/stoppen, …
Wat zijn de Overgangsvaardigheden:
fundamentele motorische vaardigheden die aan elkaar gekoppeld worden. Bijvoorbeeld: al
lopend een bal vangen, al lopend werpen, vanuit de handen een bal loslaten en weg shotten, …
wat zijn de Sport-specifieke motorische vaardigheden:
vaardigheden die worden aangeleerd bij het beoefenen van een sport. Bijvoorbeeld: lay-up in
basketbal, bovenhandse opslag bij volleybal, forehand bij tennis, … Achterstand van de
motorische vaardigheden heeft ook gevolgen voor deze sport-specifieke vaardigheden, tijdens
het lopen een bal aannemen is niet mogelijk als er nog teveel gefocust moet worden op het
vangen van de bal.
1.2 Springen
Wat is springen:
Springen kenmerkt zich door een zweeffase tussen een ondersteunende afzet en een veilige
landing waardoor de balans wordt hersteld en het kind op 2 voeten terechtkomt. De afzet kan
gebeuren op 1 of 2 voeten.
Welke 2 soorten springen zijn er
steunspringen en vrij springen
wat is Steunspringen:
de zweeffase wordt onderbroken door een steunmoment van 1 of 2 handen