SAMENLEVING, FEITEN EN PROBLEMEN
2022-2023 SEM2
STRUCTUUR
Les 1, 6 en 12: rode draad, één verhaal over de welvaartstaat
Les 2, 3, 4 en 5: rol van de overheid in onze maatschappij
Les 7, 8, 9, 10 en 11: opgroeien in de welvaartstaat, verschillende levensfasen in de welvaartstaat
Kernbegrippen
VOORAF
- Positieve/beschrijvende analyse:
Gericht op feitelijke vragen, objectief, wat wetenschappers doen en uitbrengen
Bv “Hoe ziet de wereld eruit?”
- Normatieve/prescriptieve analyse:
Gericht op waardeoordelen, subjectief, wat de samenleving van hen verwacht
Bv “Hoe zou de wereld er moeten uitzien?”
,LES 1: EEN CONCEPTUEEL KADER
DRIE BASISINSTITUTIES
SAMENLEVING ALS MEERLAGIGE STRUCTUUR
Gelaagde structuur = samenleving is een gelaagde structuur, men is lid van meerdere lagen/
samenlevingen (bv lokale, regionale, nationale, supranationale, wereldwijde samenleving),
onderscheid tussen verschillende lagen kan soms vervagen (deze cursus: vooral natiestaat België)
Leden van de samenleving of de individuen = alle mensen die samen de samenleving maken,
interageren met elkaar
Lidmaatschap van de maatschappij wordt gekenmerkt door burgerschap met rechten
- Burgerrechten = rechten die standaard geassocieerd worden met de fundamentele
vrijheden, grote gevechten om deze rechten te verwerven vindt vooral plaats in de 17e en
18e eeuw (bv vrijheid van meningsuiting)
- Politieke rechten = deel uitmaken van de politieke macht (bv stemrecht)
- Sociale rechten = rechten om menswaardig leven te leiden, gevecht gevoerd in de 20e eeuw,
nu nog steeds (bv bescherming tegen armoede)
Geschiedenis van de homo sapiens, wij als mensen doorheen de tijd
Sociale basisinstituties = gevormd door leden van de samenleving, plekken waar bepaalde manieren
van handelen, denken en voeren worden aangeleerd en samenkomen
BASISINSTITUTIE 1: HET GEZIN
Jagers verzamelaars in de oertijd, mensen vormen kleine gezinnen/families → logisch: manier
waarop mensen ontstaan is samen/in gezelschap
Specialiseren op cognitief vlak, intelligentie, groter hoofd door evolutie
Pasgeboren baby is hulpeloos, nood aan zorg voor het kind → mensen blijven langer bij mekaar
Eerste historische institutie, ging spontaan en natuurlijk
• Cognitieve revolutie (verstandelijk)
- Ontwikkeling van taal, is essentieel voor heel veel processen → nieuwe mogelijkheden
- Men kan praten over de verbeelde werkelijkheid → religie ontstaat
- Handel en ruil zorgen voor de markt
(plaats waar ruil plaatsvindt, ruimer dan geldmarkten, plaats waar handel wordt gedreven,
markt kan geen handelingen stellen, is onderhevig aan activiteiten van deelnemers)
- Markt = plaats waar leden van de samenlevingen ruilen, is ruimer dan enkel ruilen voor geld,
essentieel kenmerk is ruil, NIET geld
• Agrarische revolutie (landbouw)
- Heeft duizend jaren geduurd, gebeurde niet gelijktijdig, per toeval ontdekken
- Sluit uit dat men kan verhuizen, men is genoodzaakt zich te vestigen
- Grotere samenlevingen kunnen in stand gehouden worden
- Er is plaats voor andere taken → ontstaan van sociale hiërarchie en ongelijkheid
→ Gezin = institutie waar samenwerken en verzorgen centraal staan, gezin neemt taak van
opvoeding en specialisatie op zich, eerste historisch institutie
,BASISINSTITUTIE 2: DE OVERHEID
Grotere samenleving hebben nood aan organisatie, regels en orde → ontstaan van wetten,
belastingen en politieke organen
Belangrijkste taken: wetten maken en controleren, belastingen innen en uitgeven
→ Overheid = gevormd door leden van de samenleving die macht krijgen om over anderen te
heersen, formele organisatie om de samenleving te leiden
BASISINSTITUTIE 3: DE ONDERNEMING
• Industriële revolutie
- Uitvinding van de stoommachine → toename productiviteit → toename verstedelijking
- Diepgaande transformatie van de samenleving
- Industrie → hogere productie, schaalvoordelen en winst maximaliserende bedrijven
- Ondernemingen hebben nood aan productiemiddelen als kapitaal en arbeid
- Sociale relatie tussen werknemer en werkgever → commodificatie van arbeid →
arbeidsomstandigheden verslechteren en bijkomende onzekerheid → armoede en
ongelijkheid nemen toe
Commodificatie = transformatie naar goederen die op de markt verkocht worden
Commodificatie van (menselijke) arbeid = transformatie van arbeid naar een productiemiddel dat op
de arbeidsmarkt te koop is in ruil voor geld
- Concept van economische groei meten via bbp en bbp per capita
- Bbp = maatstaf voor totale economische output in de samenleving, totaal van finale
goederen geproduceerd binnen een land
- Bbp per capita = economische output verdeeld over aantal inwoners
→ Onderneming = ruil en handel staan centraal, werknemer verkoopt zijn arbeid aan de
werkgever in ruil voor geld, werknemer is afhankelijk van de arbeidsmarkt
3 BASISINSTITUTIES EN DE MARKT
- Bedrijven hebben productiemiddelen nodig om goederen te produceren
- Gezinnen bezitten productiemiddelen en willen goederen consumeren
- Overheid regelt de handel en de markt
Ongereguleerde markt (of laissez-faire) = markt zonder tussenkomst van de overheid, weinig
voorkomend
Gezinnen Informeel Non-profit Privaat
Bedrijven Formeel Winst Privaat
Overheid Formeel Non-profit Publiek
Evt. 4e basisinstitutie: formeel, zonder winstoogmerk, en privaat → vormt maatschappelijk
middenveld
3 basisinstituties vormen de basisstructuur van de samenleving
, BASISSTRUCTUUR VAN DE SAMENLEVING
ORGANISATIE VAN DE BASISSTRUCTUUR
Basisstructuur van de samenleving = beschrijft hoe taken, voordelen van sociale samenwerking,
rechten en plichten van de maatschappij verdeeld zijn tussen de leden van de samenleving en de
basisinstituties
- Verdeling van de voordelen vereist een ‘rechtvaardigheidstheorie’
- Centrale breuklijn: “wie bezit de productiemiddelen?”
Kapitalistische staat = staat met private eigendom van productiemiddelen waarbij vrije handel op de
markt de productiemiddelen toewijst (onzichtbare hand)
Socialistische staat = staat met collectieve eigendom van productiemiddelen en gecentraliseerde
toewijzing van productiemiddelen via centrale planning, marktsysteem werkt niet meer
Invoering alternatief voor socialistische en kapitalistische (extreme) basisstructuren: de welvaartstaat
DE WELVAARTSTAAT
De welvaartstaat = samenleving met kapitalistische basisstructuur waarin men overheidsmacht
gebruikt om op de markt te interveniëren (probleemoplossende weg tussen extremen kapitalisme en
socialisme)
Overheidsmacht wordt gebruikt op een aantal manieren:
1. Marktfalingen corrigeren en openbare diensten verlenen (les 2)
2. Sociale risico’s verzekeren en verminderen (les 3)
3. Herverdelen om ongelijkheid te verminderen (les 4)
4. Armoede bestrijden (les 5)
België geeft ong. 30% van het bbp aan sociale uitgaven, is best veel in vergelijking met andere landen
Verschillende opvattingen over welvaartstaat (gaat van 1 beperkt naar 3 ruim):
1. Inkomststeun voor de armen
2. Sociale verzekering, sociale rechten en diensten
3. Sociaaleconomisch beleid van de overheid
3 soorten welvaartsstaat:
1. Conservatieve (corporatistische) welvaarsstaat: centrale rol voor het gezin
2. Sociaaldemocratische welvaarsstaat: centrale rol voor de overheid
3. Liberale welvaarsstaat: centrale rol voor de onderneming
HET SOCIAAL CONTRACT
Sociaal contract = hypothetisch contract tussen de burgers van de samenleving dat de basisstructuur
beschrijft
Grondleggers van het sociaal contract:
- Hobbes: staat gezag over het individu?
- Locke: is eigendom legitiem?
- Rousseau: soevereiniteit hoort in handen van het volk
Sociale contracten worden onderhandeld en aangepast met overlappende generaties, gebeurt
stapsgewijs in normale tijden en met een keerpunt in crisistijden (grondige herziening)