Diversiteit en inclusie
1 Inleiding (pg 5 tot 8)
Definitie van Mazur rond diversiteit: The collective, all encompassing mix of human differences and
similarities along any given dimension. -> Een waaier aan kenmerken of dimensies die maken dat
mensen van elkaar verschillen of op elkaar gelijken.
2 Diversiteit en inclusie: beiden een werkwoord (pg 9 tot 19)
2.1 Diversiteit: omgaan met diversiteit (pg 9)
Elk kind of jongere is uniek, allemaal verschillend, er is verscheidenheid. Diversiteit wordt gezien als
een realiteit en een werkwoord. De volgende 3 domeinen hebben raakvlakken met diversiteit:
Democratie – Onderhandelen, actief luisteren naar meningen om tot een oplossing te
komen, georganiseerd meningsverschil
Participatie – Kinderen en jongeren motiveren om een bijdrage te leveren,
verantwoordelijkheid te nemen
Identiteit – Handelen vanuit eigen waarden en normen om vanuit eigen identiteit te
handelen
2.2 Inclusie: inclusief werken (pg 11)
Inclusief werken gaat om een samenspel van factoren:
Met kinderen – Krachten en inzichten van kinderen gebruiken om samen na te denken
Met ouders – Door in dialoog te gaan, hun ervaringen beluisteren
Met pedagogische contexten – Drempels weghalen, kinderen laten participeren
Met externe partners – Kennis van deskundigen benutten, ondersteuning van vrijwilligers
2.3 Principes inclusief werken (pg 13)
De principes zijn toetsstenen om je werkwijze aan af te toetsen.
Principe 1: De behoeften van het kind en de kinderen staan centraal: autonomie, competentie en
verbondenheid
Autonomie – Er wordt rekening gehouden met de ideeën, gevoelens en gedachten van het
kind om tot volwaardige participatie te komen
Competentie – Een kind heeft de behoefte om iets te kunnen. Er wordt gezocht naar wat een
kind nog (net) niet kan (growth mindset)
Verbondenheid – Kinderen willen erbij horen, meedoen (welbevinden en betrokkenheid)
Principe 2: Krachtgericht aansluiten bij de identiteit vh kind en vanuit mogelijkheden
Ga op onderzoek en ontdek wie het kind echt is (dromen, interesses, krachten). Valkuil: niet gefocust
blijven op wat het kind niet kan, blijven zoeken.
Principe 3: Samen met alle betrokkenen zoeken (in samenwerking en proces)
Door in gesprek te gaan met alle betrokkenen kan er inclusief gewerkt worden. Als professional
breng je mensen in dialoog, kijk je krachtgericht en probeer nieuwe wegen in te slaan.
Principe 4: Systemisch: omgeving- en interactiegericht
Stel de vraag: ‘Hoe kunnen we de omgeving aanpassen om het kind te ondersteunen’. Welke
aanpassingen kunnen gemaakt worden. Als er een aanpassing gemaakt kan worden, waar anderen
geen nadeel aan ondervinden, waarom zou deze niet gemaakt worden.
1
, Diversiteit en inclusie
Redelijke aanpassing – Tegemoet komen aan de noden van een kind
Universele ontwerp – Universele aanpassingen om tegemoet te komen elk kind en om elk
kind volwaardig te laten participeren
2.4 Competenties in het omgaan met diversiteit en inclusief werken (pg 17)
Er zijn 6 competenties om deze principes waar te maken. Hierbij is het van belang je bewust te zijn
van je eigen referentiekader met een waarderende houding als basis. Anders dreigt het gevaar om
te denken in categorieën (stereotypering).
1. Diversiteit als normaliteit – Op een andere manier kijken, ook anders kijken naar het
normale. Iedereen wijkt ergens af van de norm
2. Leren van elkaar – De andere oprecht geïnteresseerd willen leren kennen, stel jezelf open
3. Multiperspectiviteit – Meerdere perspectieven innemen, loskomen vh eigen perspectief
4. Dialoog en samenwerking – In gesprek gaan met elkaar, diversiteit in een meerwaarde, men
moet samen op zoek gaan
5. Flexibiliteit – Zich kunnen aanpassen bij onverwachte situaties, durven bijsturen
6. Onbevooroordeeldheid en non-discriminatie – Stereotypering, vooroordelen en
discriminatie kunnen voorkomen
2.5 Opbouwen van een eigen visie (pg 19)
Kinderen hebben het recht een actieve deelnemer te zijn aan hun eigen zorg, ontwikkeling en
kennisverwering. Ze moeten een stem kunnen ontwikkelen om zich te uiten, beslissingen nemen en
bijdragen kunnen leveren om de ontwikkeling van al hun identiteiten te stimuleren.
Je eigen blik moet kritisch en open blijven om flexibel met je visie te kunnen omgaan.
Enkele begrippen rond kleurenblindheid:
Ras: De verschillen binnen bevolkingsgroepen zijn veel groter dan die tussen
bevolkingsgroepen. Deze term is dus niet geschikt om mensen in groepen op te delen.
Etniciteit: Een overkoepelende term voor gedeelde uiterlijke kenmerken, cultuur, taal, alles
wat bijdraagt aan de gedeelde identiteit van een groep mensen. Ook hoe iemand zichzelf
ziet, en hoe anderen hen zien.
Mensen van kleur: Alle mensen die niet wit zijn, en/of een andere culturele achtergrond
hebben.
Wit privilege: Een omkering van racisme. Er wordt nadruk gelegd op witte mensen die het
systematisch beter hebben ipv gekleurde mensen die systematisch worden achtergesteld.
Woke: Zich bewust zijn van sociale ongelijkheden in de maatschappij, van homofobie tot
vrouwenonderdrukking, tot racisme. Streven naar een eerlijke idealistische samenleving.
2
, Diversiteit en inclusie
3 Beeldvorming over diversiteit (pg 20 tot 45)
Diversiteit is een waaier van zichtbare en onzichtbare diversiteitsdimensies. Categoriaal en
normatief denken helpt ons de wereld te begrijpen en de complexiteit te vereenvoudigen. De
meervoudige identiteit helpt valkuilen tegen te gaan.
3.1 Diversiteit: waaier aan zichtbare en onzichtbare verschillen (pg 21)
Metafoor van de ijsberg: Er zijn steeds enkele zichtbare diversiteitsdimensies (huidskleur, leeftijd,
geslacht), maar de meeste dimensies zijn onzichtbaar. Deze kunnen zichtbaar worden door
gedragingen of kledingstijl. Iemand kan bewust en onbewust kiezen om een onzichtbaar kenmerk
zichtbaar te maken, of onzichtbaar te houden.
Kwetsbare sociaal-economische achtergronden zullen kinderen eerder proberen bewust te
verbergen om erbij te horen. Het streefdoel is dat een kind zich (h)erkend voelt in zijn uniek zijn en
mag verschillen van de rest, dat er met zelfvertrouwen een identiteit kan gebouwd worden.
Elke groep is divers en de volwassene moet zich bewust zijn van de brillen die opgezet worden. Die
brillen hebben invloed op de pedagogische context die we creëren.
3.2 Bril 1: Categoriaal denken over diversiteit (pg 24)
Mensen categoriseren om de wereld te begrijpen. Het geeft houvast, anders zou de wereld diffuus
en ongrijpbaar blijven. De natuurlijke ontwikkeling van de mens gaat mensen opdelen op basis van
diversiteitsdimensies (jongens/meisjes) = Sociale categorisatie.
Categoriseren leidt tot stereotypering. Aan een groep mensen wordt vaak een vaste, uniforme
veralgemening toegewezen om de groep te typeren en te leren kennen. Verklaring:
Dit geeft een houvast
Spreken over anderen zegt iets over jezelf, je werkt aan je eigen identiteit
Het geeft verbondenheid. De stereotypering wordt gebruikt door groepen mensen
In vaste, uniforme categorieën denken en spreken vraagt weinig energie
1 Waarom categorieën nuttig kunnen zijn
Een groepsgericht diversiteitsbeleid of doelgroepenbeleid wordt gebruikt in de praktijk bij
organisaties die inzetten op specifieke groepen. Dit schept verbondenheid, gelijkgezindheid, safe
space en veiligheid. Er kan krachtsgericht gewerkt worden en men kan elkaar aanmoedigen.
De categoriale benadering laat kinderen met een bepaalde stoornis (dyslexie) gebruiken maken van
extra ondersteuning om hen volwaardig te kunnen laten participeren.
2 De valkuilen van categoriale diversiteitsbenadering
Bij het gebruik van labels gaat men elkaar eerder als lid van een categorie gaan bekijken ipv als uniek
persoon. Dit kan leiden tot een negatief vooroordeel, stigmatisering en discriminatie.
1. Van stereotypen tot vooroordelen
Stereotype = Een vastgeroest idee dat we hebben van iemand of van een groep personen (Unia,
Interfederaal gelijke kansencentrum). Stereotypen zijn gevaarlijk als er een negatieve connotatie aan
gekoppeld wordt (vb ‘Walen zijn lui’, ‘mannen kunnen niet multitasken’).
3