MODULE 1: ONDERWIJS IN VLAANDEREN: EEN
BESTUURLIJK, HISTORISCH EN JURIDISCH KADER
1.1. De organisatie van het Vlaamse onderwijs
1.1.1. Een historische kijk op onderwijsvrijheid en het ontstaan van de netten
Scholen kunnen worden ingericht door de overheid, nl. het officieel onderwijs, maar ook via
een privé-initiatief, nl. het vrije onderwijs. Uitzonderlijk worden de salarissen van
leerkrachten ook in het vrije onderwijs door de overheid gefinancieerd. Dit kwam door het
machtsevenwicht tussen het officieel en vrije onderwijs. Dat evenwicht kwam na jarenlange
strijd tussen de onderwijsbevoegdheden en financiering.
De bron van het onderwijsconflict (…-1830)
Het onderwijs werd gedomineerd door de Rooms-katholieke kerk. Er heerst een monopolie-
positie, want het neutraal onderwijs was onbestaand. Het onderwijs was godsdienstig.
Via reactie hierop ontstaan nieuwe ideeën over de mens en maatschappij, zoals bv. het
verlichtingsdenken met het rationalisme.
Bv. Diderot en Condorcet vonden dat het onderwijs moest dienen om de mensen te
ontvoogden en te bevrijden uit hun onmondigheid.
Daarom dient het onderwijs breed toegankelijk te zijn, neutraal, utilitair en bij voorkeur door
de staat georganiseerd.
Marie-Theresia verving dit door rijksscholen, nl. onderwijs geboden op staatsniveau
maar wel met een katholiek karakter. Dit werd tegengewerkt door de kerk, want men
zag dit als een aantasting van het onderwijs-monopolie.
Na de Franse Revolutie (1789) werd het verlichtingsdenken tot het uiterste gedreven, nl. de
kerk werd verbannen. Dit was de 1ste maal dat de overheid zou controle hebben over alle
scholen, zowel privé als openbare scholen. Deze kwamen te staan onder de centrale
onderwijsinspectie te Parijs.
In 1815, na de nederlaag van Napoleon, kwam Willem I op de troon. Hij wou absolute
controle over het onderwijs, en kwam zo in conflict met de katholieke kerk. De kerk wou haar
dominantie herstellen maar Willem I installeerde tal van rijksscholen, waar zowel privé-
1
, scholen ook bleven bestaan. Deze scholen dienden zich echter te schikken naar de structuur
van de overheid en werden hierop gecontroleerd. (1ste maal een overheidstoelage om scholen
in te richten).
Kritiek: het Zuiden stond hier negatief tegenover, met hevige reacties op de sluiting van
katholieke colleges. Zo ontstond het “monsterverbod” dat zal leiden tot de Belgische
revolutie in 1830.
Spanningen tussen vrij en officieel onderwijs (1830 - …)
In 1830 werd België een onafhankelijke staat met de meest progressieve grondwet. Hier
werden de burgerlijke vrijheden grondwettelijk vastgelegd. Art 17 van de Grondwet luidde:
Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffing van misdrijven
wordt alleen bij de wet geregeld; het openbaar onderwijs, op lands kosten gegeven, wordt
eveneens bij de wet geregeld.
De vrijheid van onderwijs kwam op, waardoor iedereen het recht had om onderwijs op te
richten. Er kwam vooral een sterke uitbreiding van het vrije net, door gebrek aan
rijkscontrole. De organisatiekosten van deze vrije netscholen werden doorgerekend aan de
ouders, want de Belgische overheid had geen plicht om zelf onderwijs op te richten. Het
niveau van het onderwijs daalde hard door gebrek aan controle, zoals bv. schoolsmeesters
geen diploma, geen eindtermen, geen leerplicht … De overheid stelde zo een kwaliteitsdaling
vast.
De 2 dominante partijen verschilden van mening, nl. de liberalen wilden een wet creëren
zodat de staat wel de mogelijkheid had om scholen op te richten. De katholieken wilden juist
dat de staat zich zou beperken tot een subsidiaire rol, nl. enkel ondersteuning en geen
oprichting.
De katholieke kerk claimde het monopolie tot onderwijs terug. Het eerste compromis was in
1842, m.b.t. de lagere school. Elke gemeente moest een lagere gemeenteschool hebben, die
gecontroleerd zou worden door de rijksinspectie. Men moest niet persé zelf een oprichten,
maar men kon ook een katholieke school aannemen (subsidiëren). Godsdienst was een
verplicht vak.
2