Bos
Ontstaan en bepalende factoren
10 000 jaar geleden toen de laatste ijstijd eindigde: bos ipv toendra
Bij ons: gemengde eikenbos
Mens heeft het gerooid: enkel bij Pools-Russische grens nog resten van het Europese
oerwoud
Factoren die het bostype bepalen
Het klimaat
De aard van de bodem
Menselijke invloed
Bomen en struiken zelf (milieubepalende elementen)
Invloed van een bos
Windsnelheid wordt verminderd
Atmosfeer is vochtiger in een bos
Temperatuurschommelingen zijn kleiner
Schaduw
o Veel verschillende biotopen in bos (dichtbegroeid of net open)
Bodem en planteneigenschappen
Op de arme gronden
Vochtige tot droge bodems
Zeer voedselarme droge stuif- of dekzanden
o Eiken-berkenbos
o Lijsterbes, sporkenhout
o Weinig ontwikkelde struiklaag, adelaarsvaren, blauwe bosbes
Minder voedselarme zandige leem, of kalkarme leem, of op in het verleden sterk
bemeste gronden
o Beuken-eikenbos
o Ratelpopulier, lijsterbes, hulst
o Kruidlaag: adelaarsvaren, meiklokje, salie, …
Vochtig tot moerassig
Voedselarme, zure bodems (’s winters vaak onder water)
Berkenbos
Boomlaag: zachte berk
Struiklaag: gagel, kamperfoelie
Kruidlaag: pijpestrootje, dopheide, bosbes, …
Op de rijke gronden
Minerale bodems met fijne bodemdeeltjes en een goede kruimelstructuur
Rijke lemige, niet te natte grond met ontwikkeld bodemprofiel
o Eiken-haagbeukenbos
o Boomlaag: beuk, linde, es, esdoorn, iep
o Struiklaag: hazelaar, boskriek, klimop
o Kruidenlaag: bosanemoon, boshyacint, gele dovenetel, klaverzuring
o Indien bodem veel kalk bevat wintereik, bingelkruid, sleutelbloem
Rijke vochtige tot natte bodem zionder ontwikkeld bodemprofiel
o Elzen-vogelkersbos
, o Boomlaag: els, es, esdoorn, boskriek (=vogelkers), iep
o Struiklaag: vlier, hazelaar, klimop, hop
o Kruidlaag: muskuskruid, speenkruid, slanke sleutelbloem, robertskruid
Natte of moerassige voedselrijke veenbodems
Staat ’s winters onder water
Elzenbroek
Boomlaag: geoorde en de grauwe wilg
Struiklaag: zwarte aalbes, lianen van hop, wilde kamperfoelie
Kruidlaag: zeggen, gele lis, wolfspoot, stekelvaren, vele zwammen
Aanplantingen
Naaldbossen
Den en lork: lichtdoorlatende soorten, krijgen op arme gronden dezelfde
soortensamenstelling als de loofbossen in de struik- en kruidlaag
Grove den is bospionier in heide en op zandverstuivingen, na 10tal jaar natuurlijke
bijmenging van loofbomen (vooral berk en eik)
Onder dennenbos: verarming van de flora
o Afgevallen naalden verteren erg moeilijk => mineralen voor planten worden
onvoldoende gerecycleerd
o Bij afbraak hiervan komen organische tussenproducten (oa looistoffen) vrij =>
verzuren de bodem + spoelen aanwezige mineralen naar diepere bodemlagen
Sparren
o Sterk schaduwvormend => weinig of geen plantengroei eronder
Kleinschalige afwisseling loofhout-naaldhout kan verrijkend werken
Beuk en Amerikaanse eik
2 nadelige gevolgen (vooral op armere gronden)
o Sterk schaduwgevende soorten => weinig planten eronder
o Bij vertering van strooisel komen veel looistoffen vrij => bevorderen
uitspoeling van de bodemmineralen
Typische eigenschappen van het bos en aanpassingen van de bosplanten
De gelaagdheid van het bos
Vooral bepaald door competitie van het licht: kan beïnvloed worden door de mens (vb
kapingen)
Verschillende lagen:
Boomlaag: houtachtige gewassen hoger dan 10 meter
Struiklaag: houtachtige gewassen, hoogte tussen 1 en 10 meter
Kruidlaag: houtachtige planten, lager dan 1 meter en kruidachtige planten (soms
hoger)
Bodemlaag (moslaag): mossen, voorkiemen van varens, soms kiemplantjes van
hogere planten
Bomen zijn zonneplanten, kruidlaag zijn schaduwplanten die verschillende aanpassingen aan
de verminderde lichtintensiteit kunnen vertonen:
Korte compensatieperiode
o Tijd die de plant nodig heeft om door FS de energierijke voedselreserves, door
de ademhaling in het donker verbruikt, opnieuw aan te vullen