Woordsoorten
Het is een mooie dag
Persoonlijk voornaamwoord: 3de persoon, enkelvoud, onderwerpsvorm, doffe vorm, onzijdig
Werkwoord
Lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord
1) Lidwoord het, de (bepaald)
een (onbepaald)
°Altijd samen optreden met substantief!
2) Werkwoord Hoofdwerkwoord: betekenisvol, kunnen optreden zonder ander ww
°Zelfstandig ww: volle betekenis ik loop, ik lach, …
°Koppel ww: aanvulling nodig van adjectief, substantief, …
-> zijn (beschrijving toestand – grammatica is leuk)
-> worden (verandering toestand – grammatica wordt leuk)
-> blijven (voortdurende toestand – grammatica blijft leuk)
Hulpwerkwoord: ander ww nodig
°Hulpww van tijd:
-> voltooide tijd: hebben, zijn
-> toekomende tijd: zullen
OTT: hij lacht
OVT: hij lachte
O Toekomende T: hij zal lachen
VTT: Hij heeft gelachen
VVT: Hij had gelachen
V Toekomende T: hij zou gelachen hebben
-> hulpww van voltooid
°Passief:
-> worden
-> zijn
°Modaliteit: subjectieve kleuring aan zin, hoe je erover denkt
Verplichting: hij moet morgen komen
Mogelijkheid: hij kan morgen komen
Toelating: hij mag morgen komen
°Aspect:
Het regent
Het stopt met
Het begint te regenen
regenen
Het blijft regenen
,3) Bijwoord : zijn onveranderlijk, hebben typische betekenis
hier, daar, overal, …
4) Telwoord Tellend: drie - vormvariant dertig, …
Ordenend: iets in orde zetten eerste, …
Absolute: als het om het volledige aantal gaat: alle, beide
5) Voornaamwoord : verwijst naar entiteit (= iets dat een bestaan heeft) Jan is ziek. Hij blijft thuis.
Persoonlijk voornaamwoord
°Volgens personen (1 ste, 2de, 3de )
°Via getal (enkelvoud, meervoud)
°Via vorm (onderwerpsvorm: zinsdeel is onderwerp
hij lacht
voorwerpsvorm: zinsdeel is LV
ik lach hem uit )
°Volle vorm, doffe vorm
°Mannelijk, Vrouwelijk, Onzijdig
Bezittelijk voornaamwoord
°Volgens personen (1 ste, 2de, 3de )
°Via getal (enkelvoud, meervoud)
°Volle vorm, doffe vorm
°Mannelijk, Vrouwelijk, Onzijdig
Aanwijzend voornaamwoord: die, dat, deze, dit
°Zowel wijzend (deze jongen, die daar, …) als verwijzend (in tekst verwijst Jan is
ziek, die jongen blijft thuis)
Vragend voornaamwoord : wie (persoon)
°Eindigt op ‘?’ wat (iets)
waar (plaats)
waarom (reden)
, Wederkerend voornaamwoord / Wederzijds voornaamwoord
hij wast zich / ze bekijken elkaar (2 richtingen)
°Voorkomen in reflexieve werkwoorden: zich wassen, zich vergissen, …
Betrekkelijk voornaamwoord : lijkt op aanwijzend vnw
het meisje dat daar staat
°verbindt hoofdzin en bijzin met elkaar
Onbepaald voornaamwoord : duidt iets onbekend aan
iemand / iets --- niemand / niets
6) Zelfstanding naamwoord : entiteit, verwijst naar iets -stofnamen: katoen, ijzer, wol, zijde, …
-persoonsnamen: Jan, Retie, …
-…
°Meervoud – stofnamen hebben geen meervoud
kaas (stofnaam) -> kazen (geen stofnaam)
°De/het – persoonsnamen hebben geen de/het
de Retie, het Nele de stoel, …
°Verkleinwoord – stofnamen niet
wijn (stofnaam) -> wijntje (geen stofnaam)
-- persoonsnamen wel
Jantje, Neleke, …
Blauw = adjectief
Een blauwtje (=zelfstanding naamwoord) gelopen
7) Voegwoord Nevenschikkende
°En : zowel het ene als het andere
°Maar : tegenstelling
°Of : de ene of de andere
°Want : een reden ik blijf thuis want ik ben ziek
(de meest voorkomende)
Onderschikkende : specifieke betekenis
nadat (relatie met tijd), als, indien, terwijl, hoewel (toegeving), omdat, …
8) Bijvoeglijk naamwoord : kent kenmerk toe aan substantief
°een mooi huis : ATTRIBUTIEF (tussen lidwoord & substantief)
°het huis is mooi : PREDICATIEF (door koppelww verbonden aan substantief)
°hij loopt snel : ADVBERBIAAL (zegt iets over ww)
-e
Buigings : sommige wel, sommige niet
ijzer – ijzere
beige – beigee
Trappen van vergelijking :
mooi (positief) – mooier (comparatief) – mooist (superlatief)
- stofnamen niet
tellende trap - vergrotende trap - overtreffende trap