Constructie les 1: omhullingen
1. Comfortelementen
1.1. Definitie van comfort
Lucht, licht, temperatuur, vocht en geluid dragen allemaal bij aan het comfort
Ons onderdak wordt aangepast aan het plaatselijk klimaat, om het zo comfortabel mogelijk te maken.
Het lichaam is te broos om in de vrije natuur te overleven dus zoekt de mens bescherming tegen die
natuur, paradoxaal door er de middelen aan te onttrekken. We kunnen deze zoektocht een instinct
van de architectuur noemen: de shelter.
Belangrijk daarin zijn de determinanten die betrekking hebben op het realiseren van een
binnenklimaat t.o.v. het buitenklimaat. Alle bouwelementen die deze scheiding materialiseren
noemen we de schil (ook: de huid) van het gebouw en het volume dat daarmee afgebakend wordt
het beschermd volume. Vaak duiden we op illustraties het binnenklimaat aan met het minuscuul ‘i’
en het buitenklimaat met ‘e’.
De shelter dient uiteraard eerst en vooral in staat te zijn als tektonische drager
te fungeren, dient m.a.w. over een draagstructuur te beschikken om de lasten
te dragen.
De schil omhult het beschermd volume waarbinnen een temperatuur en
relatieve vochtigheid heersen. Ook binnen gelegen delen kunnen zich buiten dit
beschermd volume bevinden (garage, kelder,…) en voldoen dus niet aan
comforteisen.
1.2. Temperatuur
Binnentemperatuur tussen 18° en 30°C
Temperatuurverschil tussen binnen en buiten gaat gepaard met warmtetransmissie:
- Geleiding/ conductie: is warmteoverdracht tussen 2 stoffen die met elkaar in contact zijn
zonder dat die stoffen bewegen. Door opname van isolerende materialen in de schil kunnen
warmteverliezen beperkt worden. Hoe lager de lambda-waarde en dikker de isolatie, hoe
minder warmteverlies.
- Convectie: is de warmtestroming in gassen en vloeistoffen die ontstaat door verschil in
dichtheid en dus in temperatuur. Het is de verticale voortplanting van warmte waarbij de
warmste gas of vloeistof stijgt en de koudste daalt.
Warmteverlies door kieren naar buiten, wordt tegengehouden door luchtdichte afsluitingen.
- Straling: een stof wordt opgewarmd door een warmtebron zonder dat de bron en de stof
elkaar raken. Wat zich tussen de stof en de warmtebron bevindt warmt niet of nauwelijks op.
Door reflecterende materialen wordt warmte gekeerd om stralingsverliezen tegen te gaan.
Anderzijds kunnen absorberende materialen warmte opslaan om later terug af te geven.
Serre effect: De zon kan doorheen beglazing stralen op de muren, de vloer en andere delen van het
interieur die deze warmte voor een deel absorberen en daardoor zelf geleidelijk gaan opwarmen. Zij
zullen die warmte op hun beurt weer aan de binnenruimte afgeven door convectie, of als
infraroodstraling maar met een andere golflengte. Omdat de
glasplaten praktisch ondoorlaatbaar zijn voor straling met deze golflengte blijft de warmte binnen
gevangen. De temperatuur van de binnenruimte gaat daardoor stijgen met oververhitting als gevolg
,Constructie les 1: omhullingen
1.3. Vocht
Slagregen= Is het oppervlak van de muur absorberend (bvb baksteen, betonsteen) dan zal de regen
tijdelijk in het muurmateriaal opgeslagen worden om hem in de daaropvolgende droogte door
verdamping vrij te geven. Uiteraard mag het water niet doorheen de muur migreren tot in de
binnenruimte. Is de wand daarentegen waterafstotend dan zullen alle ondergelegen bouwdelen (en
vooral de ramen) in staat moeten zijn dit druipend water te verdragen. Zo niet dient deze neerslag
minstens per verdieping geëvacueerd te worden. Daartoe worden duidelijke druiplijsten voorzien.
Spatwater= Komt voornamelijk voor aan de plinten van buitenmuren die een harde bodembedekking
flankeren.
Sneeuw en smeltwater= Is voornamelijk gevaarlijk bij ophoping aan muuropeningen. Ook inwaaien
van stuifsneeuw moet vermeden worden, minstens geëvacueerd.
Aangeblazen water (water onder stuwdruk)= Neerslag kan opgestuwd worden doordat het
aangeblazen wordt door de wind. Daardoor kan vocht dieper in de muur doordringen en vooral aan
dorpels in hoogte stijgen.
Capillair water= Tussen overlappende elementen (leien, houten planchetten,...) kan water opstijgen
en zo de constructie binnenin bevochtigen.
Zakwater= Regenwater dat in de grond langsheen muren sijpelt zal vooral funderingsmuren bij
regelmaat nat houden. Beraping en teervernis kunnen hier de muur beschermen.
Grondwater= Poreuze materialen zoals betonsteen en baksteen kunnen door werking van capillairen
grondwater en zakwater opzuigen tot boven de gelijkvloerse pas met vochtige, zelfs beschimmelde,
muurvoeten tot gevolg.
,Constructie les 1: omhullingen
Schuurwater= Schuurwater dat kan doordringen onder de plinten wordt eveneens door capillariteit
opgezogen.
Bouwvocht= Aanmaakwater voor materialen zoals beton, mortels, pleisters,... en neerslag tijdens de
uitvoering van de werken kunnen muren tijdelijk bevochtigen en moeten daartegen bestand zijn
Luchtvochtigheid:
Relatieve luchtvochtigheid: hoeveelheid vocht in de lucht is afhankelijk van de temperatuur
Dampdrukverschillen ontstaan door het verschil van temperatuur binnen en buiten
➔ Zijn de oorzaak van dampdiffusieverschijnselen: d.w.z. dat de in de lucht aanwezige
waterdamp zich zal verplaatsen van een gebied met hoge dampdruk naar een gebied met
lagere dampdruk
1.4. Geluid
Geluid is een energieoverdracht onder vorm van golven. Daartoe heeft geluid een medium nodig
zoals lucht of een bouwmateriaal. De geluidsgolf wordt veroorzaakt door een trilling (bv stembanden,
vlies van een luidspreker) die zich verplaatst via dat medium.
Bij gebouwen maakt men ene onderscheid tussen:
- Luchtgeluiden: Voortplanting van geluid via de lucht aan de ene zijde van de muur/vloer,
vervolgens doorheen een bouwelement en verder aan de andere zijde weer via de lucht. Vb:
praten, applaus, muziek,…
- Contactgeluiden Het geluid wordt gegenereerd op rechtstreekse wijze d.w.z. door de bron
die, in het contact met het bouwelement, deze laatste zelf in trilling brengt. Vb: kloppen met
een hamer op een muur, staande piano tegen de muur, voetstappen op de vloer,…
Voor gebouwen geldt de theoretische massa-wet : hoe groter de massa van de wand (grotere dikte of
hogere volumieke massa) des te groter is de geluidsisolatie. Deze wet wordt als theoretisch
aangeduid omdat ze voor een bepaald weliswaar klein gebied van de toonhoogtes (frequenties) niet
opgaat.
Geluidssterkte uitgedrukt in dB (decibel), Om de geluidsoverdracht doorheen een bouwelement
(vloer, muur, wand) te kennen plaatst men in een labo dat bouwelement tussen een zendruimte waar
de bron is opgesteld (bvb een geluidsbox) en een ontvangstruimte waar een microfoon het geluid
registreert.
De isolatie van een bouwelement tegen luchtgeluiden wordt dan gekarakteriseerd door het verschil
dB. In de bouwpraktijk zullen muren of wanden opgesplitst worden in 2 lagen met tussenin een met
wol gevulde luchtlaag om het geluid voldoende te verzwakken: het principe massa-veer-massa.
De isolatie tegen contactgeluiden wordt gekarakteriseerd door de dB die gemeten wordt in de
ontvangstruimte nadat met een hamer (volgens een standaardproef) op het bouwelement werd
geklopt in de zendruimte. Ook hier wordt in de bouwpraktijk in 2 lagen gewerkt met tussenin een
verende laag (bvb een laag polyethyleenschuim in een vloer).
, Constructie les 1: omhullingen
De akoestiek d.i. de waarneming van het geluid binnenin een ruimte (bvb concertzaal, restaurant,…)
wordt voornamelijk bepaald door de vorm van die ruimte enerzijds en de massa en de
absorptiegraad van de binnenafwerking van de omhullende bouwdelen (vloer, muur, plafonds)
anderzijds. Maar ook in een buitenomgeving (straat, plein, binnenkoer, patio’s,...) is de opstelling, de
textuur en absorptiegraad van gevelwanden akoestisch zeer determinant.
In beide gevallen wordt een te grote nagalm, vaak veroorzaakt door een te veel aan reflecterende
materialen, als storend tot zelfs nerveus ervaren. Een conceptiefout waar vele hedendaagse
architectuur in faalt.
1.5. Licht
Zomer -> hoge zon -> zon buitenhouden
Winter -> lage zon -> zon binnenhalen
1.6. Ventilatie
Ventilatie zorgt voor:
- Verse lucht langs droge ruimtes in de woning wordt gebracht
- De lucht door de tussenruimtes naar de natte ruimtes stroomt
- De vochtige, vervuilde lucht uit de natte ruimtes wordt afgevoerd
- Ventilatie niet gepaard gaat met grote energieverliezen
2. Begrippen
2.1. Thermische massa
De thermische massa of warmtecapaciteit is het vermogen van materie om warmte op te nemen en
vast te houden. Het is de hoeveelheid energie (in Joule) die nodig is om de temperatuur van een
kilogram materie één graad te doen stijgen. Algemeen geldt dat hoe zwaarder een materiaal is, hoe
meer energie en warmte het kan opslaan. Gebouwen in beton slaan dus meer warmte op dan
gebouwen in houtskeletbouw. Deze opgeslagen warmte wordt geleidelijk aan terug afgegeven en
zorgt voor een milder binnenklimaat.
2.2. Thermische geleiding
De thermische geleidbaarheid of warmtegeleidingscoëfficiënt (symbool λ = lambda) is een
materiaalconstante die aangeeft hoe goed het materiaal warmte geleidt, het wordt dan ook gebruikt
bij de Wet van Fourier (warmteoverdracht door geleiding). De warmtegeleidingscoëfficiënt is
afhankelijk van de temperatuur, dichtheid en het vochtgehalte. Hij wordt in het SI-stelsel uitgedrukt in
W/(m2K) (de m staat hier voor meter).
2.3. Thermische isolatie
De thermische isolatie van een gebouw is het begrip dat staat voor de mate waarin een constructie
opwarmt of afkoelt onder invloed van de buitenomgeving. Een goed geïsoleerd gebouw zal traag
opwarmen door de zon en tegelijkertijd ook traag afkoelen. Een goede isolatie bekomt men door de
combinatie van een hoge thermische massa met een zeer lage thermische geleidbaarheid van de
constructieonderdelen.