Samenvatting Personen- en familierecht (HBR-G)
Boek: Personen- en familierecht, relatievermogensrecht en erfrecht – Achtste druk
Lesweek 1
Stof: Hoofdstuk 1 t/m 7
Personenrecht ziet op de rechtspositie van de individuele persoon.
Familierecht ziet veel meer op de rechtspositie van de natuurlijke persoon op andere natuurlijke
personen en dan met name de familierechtelijke rechtspositie. Denk hierbij aan afstammingsrecht,
huwelijkse voorwaarden, partnerschap, alimentatie, enz.
Erfrecht ziet op de rechtspositie na iemands overlijden, die vervolgens overgaat op de erfgenamen.
Het EVRM speelt ook een belangrijke rol in het personen- en familierecht:
- Art. 8 EVRM: hierin is vastgelegd dat iedereen recht heeft op familie en gezinsleven. Hier mag
geen inbreuk op worden gemaakt.
- Art. 12 EVRM: waarborgt het recht voor mannen en vrouwen van huwbare leeftijd om te
huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die dit recht beheersen.
- Art. 14 EVRM: er mag geen onderscheid worden gemaakt op welke grond dan ook bij het
genot van vrijheden en recht uit het EVRM.
Deze artikelen hebben directe werking. Dit houdt in dat je hier als Europese burger direct een beroep
op kan doen, het hoeft niet perse te zijn opgenomen in de nationale wetgeving.
Vaak moeten deze artikelen in samenhang met elkaar worden gelezen. Kortom is het dus een verbod
op discriminatie. Discriminatie op het gebied van eerbiediging van het gezinsleven speelde een
centrale rol in het Marckx-arrest:
In België werd er onderscheid gemaakt tussen kinderen die binnen het huwelijk waren geboren
(wettige kinderen) en die erbuiten geboren worden (natuurlijke kinderen). Zo moest een natuurlijk
kind eerst door de moeder erkend worden alvorens het in familierechtelijke betrekking tot haar kwam
te staan, terwijl dat bij een wettig kind direct bij de geboorte het geval was. Ook waren er verschillen
in bloedverwantschap en het erfrecht. Het EHRM oordeelde dat er sprake was van ongeoorloofde
discriminatie en dat er sprake was van inbreuk op het recht op respect voor gezinsleven.
Rechtsregel Marckx-arrest: dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen wettige en geen
wettige kinderen (buiten huwelijk).
Vanaf de geboorte ben je een rechtssubject (art. 1:1 BW). Vanaf dat moment ben je dus een drager
van rechten en plichten. Deze rechtsbevoegdheid moet worden onderscheiden van
handelingsbevoegdheid (voorbeeld is 3:43 BW) en handelingsbekwaamheid (voorbeeld is 1:234 en
1:381 lid 2 BW).
Een kind dat levend ter wereld komt, draagt ook de rechten en plichten die tijdens de zwangerschap
te zijnen behoeve zijn opgekomen. Art. 1:2 BW geeft namelijk aan dat het kind waarvan de vrouw
zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt, indien dit in het belang van het ongeboren kind is en
mits het levend ter wereld komt.
- Dit is van belang bij het erfrecht en de eventuele nalatenschap die voor het kind zijn geboorte
openviel.
,Er kan een verschil worden gemaakt tussen bloedverwantschap en aanverwantschap (art. 1:3 BW):
1. Bloedverwantschap: dit ontstaat door geboorte (of wat de wet daarmee gelijkstelt). Dit kan
zijn omdat de een van de ander afstamt of omdat ze een stamouder delen.
Bloedverwantschap valt niet altijd samen met het biologische bloedverwantschap.
Een verwekker die op het moment van de geboorte niet met de moeder is getrouwd,
is voor de wet geen bloedverwant van het kind zolang hij het niet heeft erkend of het
vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. Of adoptie.
Voorbeelden van bloedverwanten zijn ouders en hun kinderen, want kinderen
stammen rechtstreeks van hun ouders af (Kind is dus eerste graad
bloedverwantschap in rechte lijn van ouders). Broers, zussen, neven en nichten zijn
ook bloedverwanten van elkaar (Broer en zus zijn tweede graad bloedverwantschap
in de zijlijn). Zij delen namelijk een gezamenlijke stamouder.
2. Aanverwantschap: dit ontstaat tussen de ene echtgenoot/geregistreerd partner en een
bloedverwant van de andere echtgenoot/geregistreerd partner (huwelijk). Eenmaal ontstane
aanverwantschap wordt niet opgeheven door beëindiging van het huwelijk of geregistreerd
partnerschap (art. 1:3 lid 3 BW).
Voorbeeld is dat Annie en Bert met elkaar trouwen, dan zijn de bloedverwanten van
Annie de aanverwanten van Bert. De bloedverwanten van Bert zijn de aanverwanten
van Annie.
Bloed- en aanverwantschap is belangrijk voor de familierechtelijke betrekking, zoals gezag, erfrecht
en nationaliteit. Alleen bloedverwanten erven bijv. van elkaar. Als je een aanverwant wil laten erven,
dan moet je dit vastleggen in een testament.
De mate van bloedverwantschap wordt uitgedrukt in graden. Het aantal graden wordt bepaald door
het aantal geboorten dat de verwantschap heeft veroorzaakt.
Het recht op de naam
Er wordt onderscheid gemaakt in iemand zijn voornaam en geslachtsnaam:
Voornaam. Iemand kan meerdere voornamen hebben. Iemand zijn voornaam is de naam die
als zodanig in de geboorteakte staat vermeld (art. 1:4 lid 1 BW).
Geslachtsnaam. Dit is je achternaam.
Voornaam
De ouders mogen zelf de naam of meerdere namen kiezen. Zij zijn hier echter wel in beperkt, art. 1:4
lid 2 BW. De voornaam mag niet:
- Ongepast zijn. Voorbeeld hiervan is de naam van de zoon van Elon Musk: X AE A-XII, Hitler,
Rolls Royce, God of een scheldwoord.
- Overeenstemmen met een bestaande geslachtsnaam, tenzij het een gebruikelijke voornaam
is. Voorbeeld hiervan is dat iemand zijn kind Wouda wil noemen, maar zijn achternaam wordt
ook Wouda. Dit levert te veel verwarring op. Roos is een voorbeeld van een bestaande
achternaam die ook een gebruikelijke voornaam is.
Indien de ouders geen naam hebben gekozen, kiest de ambtenaar een naam (art. 1:4 lid 3 BW).
Indien iemand zijn voornaam wil wijzigen, kan hij (zelf of door een wettelijk vertegenwoordiger) een
verzoek doen richting rechtbank op grond van art. 1:4 lid 4 BW:
Een reden om je voornaam te wijzigen kan zijn omdat het een rare betekenis heeft in het
buitenland of eigen land, als je veel met je naam wordt gepest. Maar denk ook aan de
situatie van een transgender, in religie, psychisch lijden of adoptie.
Indien een minderjarige zijn of haar naam wil wijzigen, dan moet de wettelijke
vertegenwoordiger / ouder / voogd een verzoekschrift indienen.
,Bij de wijziging van de voornaam beoordeelt de rechtbank op basis van de feiten of er een
zwaarwegend belang is.
Geslachtsnaam
Ouders mogen kiezen welke geslachtsnaam het kind krijgt indien kind in familierechtelijke betrekking
tot beide ouders staat (art. 1:5 lid 4 BW).
Naamskeuze kan slechts bij het eerste kind. De gekozen achternaam geldt ook automatisch voor
eventueel later geboren kinderen (art. 1:5 lid 8 BW). Dit geldt ook wanneer er geen keuze is gedaan
en de naam is bepaald door de wet.
Indien er enkel familierechtelijke betrekking tot moeder of door adoptie tot vader is, dan krijgt het
kind de geslachtsnaam van de moeder c.q. vader (art. 1:5 lid 1 BW). Dit is het geval wanneer man en
vrouw niet gehuwd zijn en de man het kind niet erkent.
Indien het kind door erkenning in de familierechtelijke betrekkingen tot de vader komt te staan,
houdt het kind de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de vader samen verklaren dat
het de geslachtsnaam van de vader zal hebben (art. 1:5 lid 2 BW).
Twee adoptie ouders achternaam van de adoptievader, tenzij ze gezamenlijk overeen komen dat
het de achternaam zal krijgen van de adoptiemoeder (art. 1:5 lid 3 BW).
Indien kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders komt te staan en er geen
verklaring houdende naamskeuze wordt afgelegd, wordt geslachtsnaam bepaald volgens lid 5 De
geslachtsnaam van de moeder, vader of duomoeder (art. 1:5 lid 5 aanhef en sub a jo lid 13 BW).
De geslachtsnaam wordt dwingendrechtelijk bewezen door de akte van geboorte (art. 1:6 BW).
Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als
waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde
gegevens verbindt (art. 151 lid 1 Rv).
Indien iemand zijn geslachtsnaam wil wijzigen, dan moet hij of zij (of de wettelijke
vertegenwoordiger) een verzoek indienen bij de Koning op grond van art. 1:7 lid 1 BW. Er volgt dan
een procedure, die bij algemene maatregel van bestuur is vastgesteld. Bij Koninklijk Besluit wordt
uiteindelijk de wijziging van de geslachtsnaam vastgesteld.
- Dit kan iemand bijvoorbeeld doen als hij een achternaam heeft, zoals bij de faam /
schaamnamen. Iemand kan ook een rare of bespottelijke achternaam hebben, wat niet bij
hem past in het kader van zijn beroep. Iemand kan het ook willen wijzigen omdat hij of zij
zich niet goed kan onderscheiden door een veelvoorkomende achternaam.
Art. 1:9 BW geeft aan dat echtgenoten/geregistreerd partners het recht hebben om:
1. De eigen geslachtsnaam te voeren.
2. De geslachtsnaam van de ander te voeren in plaats van de eigen geslachtsnaam.
3. De geslachtsnaam van de ander, gevolgd door de eigen geslachtsnaam, voeren.
4. De eigen geslachtsnaam, gevolgd door de geslachtsnaam van de ander, voeren.
Hierbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen (art. 1:9 lid 3 BW).
De rechtbank kan, wanneer daar gegronde redenen voor bestaan, op verzoek van de gewezen
echtgenoot de bevoegdheid van art. 1:9 lid 1 BW ontnemen op grond van art. 1:9 lid 2 BW. Indien er
sprake zijn van kinderen in het huwelijk, dan kan de rechtbank deze bevoegdheid niet ontnemen (art.
1:9 lid 2 BW a contrario).
, Hij die de naam van een ander zonder diens toestemming voert, handelt jegens die persoon
onrechtmatig, wanneer hij daardoor de schijn wekt die ander te zijn of tot diens geslacht of gezin te
behoren (art. 1:8 BW jo. 6:162 BW). Het is dus geoorloofd de naam van een ander te voeren, indien
die ander daarvoor toestemming heeft gegeven.
Arrest Beukema / Van Veen: het oud recht van de geslachtsnaam is in strijd met artikel 26 IVBPR.
Want er bestond vroeger geen keuzevrijheid voor de achternaam. Nu bestaat er wel keuzevrijheid.
Woonplaats
Art. 1:10 e.v. BW geeft aan waar iemand zijn woonplaats bevindt.
De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede, en bij gebrek aan
woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijft. Met woonstede wordt bedoeld de woning waar
iemand verblijft (en niet de gemeente), art. 1:10 lid 1 BW.
Het verblijf moet een duurzaam karakter hebben. Omstandigheden van geval zijn bepalend waar de
woonstede zich bevindt Waar iemand regelmatig slaapt en waar diegene ingeschreven staat in de
gemeentelijke basisadministratie.
Indien iemand dus geen woning heeft, wordt gekeken naar waar iemand daadwerkelijk verblijft/waar
iemand veel te vinden is.
De woonplaats van een rechtspersoon de zetel, art. 1:10 lid 2 BW.
Art. 1:11 lid 1 BW geeft aan hoe een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest. Dit geschiedt door
daden waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven.
Wanneer iemand de gevangenis in moet, verliest hij niet zijn woonstede want hij heeft de wil niet om
zijn woonstede op te geven. Alleen bij verhuizing, brand of scheiding (je gaat ergens anders wonen én
keert niet meer terug) verlies je je woonstede. Je hebt dan de wil niet.
Art. 1:11 lid 2 BW bepaalt dat een natuurlijk persoon wordt vermoed zijn woonstede te hebben
verplaatst, wanneer hij daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze aan de betrokken
gemeentebesturen heeft kennisgegeven.
Handelingsonbekwamen hebben een afgeleide woonplaats. Als woonplaats van de minderjarige en
van onder curatele gestelde, geldt de woonplaats van degene die het gezag over hem uitoefent,
respectievelijk van zijn curator (art. 1:12 lid 1 BW). Oefenen beide ouders tezamen het gezag over
hun minderjarige kind uit, en hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats
van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven (art. 1:12 lid 1 BW
tweede volzin). Zie ook de in art. 1:12 lid 4 genoemde uitzondering.
Wanneer de minderjarige meerderjarig wordt, dan geldt art. 1:12 lid 1 BW niet meer, maar dan geldt
art. 1:10 lid 1 BW weer.
Afgeleide woonplaats bij bewind (art. 1:12 lid 2 BW) de woonplaats van de bewindvoerder.
Zelfde geldt bij mentorschap (art. 1:12 lid 3 BW).
Wanneer de persoon van wie de woonplaats wordt afgeleid, overlijdt of zijn gezag of zijn
hoedanigheid verliest, duurt de afgeleide woonplaats voort, totdat een nieuwe woonplaats is
verkregen (art. 1:12 lid 5 BW).
In het erfrecht wordt de term sterfhuis (zie bijv. art. 4:191 BW) gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de
plaats waar iemand zijn laatste woonplaats heeft gehad (art. 1:13 BW).