Inleiding
1 Wat is sociale psychologie?
Sociale psychologie houdt zich bezig met:
- Sociale invloeden op individueel gedrag
- Sociaal gedrag
Gedrag: overte (zichtbare) gedragingen & coverte (onzichtbare) gedragingen
Sociale psy. → gedrag zo goed mogelijk beschrijven, verklaren en gevolgen aangeven (oorzaken &
gevolgen: van sociale of van niet-sociale aard)
Fundamentele sociale psychologie:
zoeken naar algemene principes van sociaal gedrag & sociale invloeden op individueel gedrag =
fundamenteel of theoriegericht onderzoek
Toegepaste sociale psychologie:
inzichten uit fund. gebruiken om maatschappelijke of persoonlijke problemen op te lossen & kijken
of de oplossingen niet voor neveneffecten zorgen = toegepast of praktijkgericht onderzoek
Toetsen v situaties in reallife: als tussenstap tss fundamentele kennis en oplossen van problemen
Sociaal psychologische inzichten: toegepast op economisch gedrag, gezondheidsgedrag en gedrag in
organisaties
Sommige onderzoeken: zowel fundamentele als toegepaste aspecten
Goede sociale psycholoog: weten hoe goed onderzoek doen om goed gestelde vraag te beantwoorden
Kurt Lewin (1890-1947) (belangrijke theoreticus en onderzoeker)
→ ‘Niets is praktischer dan een goede theorie.’ en ‘Geen actie zonder theorie, geen theorie zonder actie.’
→ band tss toegepaste en fundamentele psychologie is dus belangrijk
1.1 Uitgangspunten van de sociale psychologie
Sociaal gedrag → sterk beïnvloed door sociale & niet-sociale situatie
deze nadruk op situationele gedragsdeterminanten betekent niet dat:
→dat genetische of biologische factoren, leergeschiedenis, genetische factoren, ontwikkelingsfase
of cultuur niet invloed of wel invloed heeft op gedrag
→ die gedragsdeterminanten worden bestudeerd in andere psychologische deeldisciplines
bv. biologische psychologie, culturele psychologie, ontwikkelingspsychologie…
Methodologisch:
● Sociale psychologie: onmiddellijke situatie, experimenteel onderzoek (geschikt voor onderzoek tss
causale relaties) maar wijzen andere methodes ook niet af, soms is experimenteel niet mogelijk
● soms onderzoek in ‘natuurlijke’ omgeving want voordelen voor natuurlijke validiteit →
veldexperiment uitvoeren (in gewone omgeving v. deelnemer)
, ● veld-of laboratoriumexperimenten nemen grotere plek in onderzoek van sociale
psychologen dan in onderzoek van andere disciplines
● onderzoek bij dieren: om menselijk gedrag te begrijpen door naar verschillen tss dieren en
mensen te kijken → je kan zien dat bepaalde gedragingen niet alleen bij mensen voorkomen
(bij biomedische kijken naar gelijkenissen) bv. vlamingen en kakkerlakken vertonen dezelfde kenmerken →
dus niet typisch vlaams: zien dat gedrag niet alleen voorkomt bij mensen → zoeken naar een gemeenschappelijk
mechanisme
● Empirische cirkel: 1 onderzoek niet belangrijk, geheel v. reeks onderzoeken belangrijk +
samenhang met theorieën nodig→ dus opbouw van een theorie en het toetsen ervan
● waarden v onderzoek & beoordelen door verhouding tot andere onderzoeken te bekijken →
‘komen de resultaten 1 keer in een specifieke situatie?, heeft een ander onderzoek dezelfde
resultaten opgeleverd?, kan het zijn dat het resultaat toeval was?’...
Leren denken als sociaal psycholoog:
≠enkel beschrijven, uitleggen en kunnen bedenken van leuke experimenten
= ook begrijpen welke rol die onderzoeken spelen in de opbouw van kennis over sociaal gedrag
= ook zicht hebben op de verhouding v een resultaat met resultaten andere onderzoeken
1.2 De relatie tussen sociale psychologie en de mensenkennis
Sociale psychologie: bestudeert mensen & geeft resultaten aan mensen
Iedereen weet iets van sociaal gedrag: mensenkennis
❖ Soms onderzoek= mensenkennis, gezond verstand→ onderzoek= nutteloos
↳ook bij iets waarover zo nog nooit hebben nagedacht, doen alsof ze het altijd al wisten en te
verwachten was want ze kunnen moeilijk voorstellen hoe het was toen ze het nog niet wisten
=hindsight bias:
○ indruk dat ze het altijd hebben geweten
○ vooral bij gedrag dat waarvan mensen gemakkelijk voorbeelden kennen uit hun leven
○ beseffen niet dat ze ook voorbeelden vh tegenovergestelde herkend zouden hebben als ze
daar naar hadden opgezocht
❖ Soms onderzoek ↔ mensenkennis, gezond verstand
→ soms niet geloven want wat ze ‘uit eigen ervaring’ kennen lijkt juister dan dat van buiten komt
→ soms brengt onderzoek ook beschamend, immoreel gedrag dat mensen liever niet herkennen
waardoor ze het onderzoek slecht bedacht vinden & soms slechte dingen schrijven over de
onderzoeker
→maar nooit op voorhand niet weten wat resultaten zullen zijn dus onderzoek ≠ nutteloos
Waarom aan methodologische & ethische voorschriften houden?
om vertrouwen tegenover gedragswetenschappen te beschermen
● Af en toe is er onderzoeksfraude: onderzoeker gegevens veranderd/aangevuld/ (soms zelfs
verzonnen) zodat het bij hypothese past
, ● Af en toe deelnemers in extreme situaties (voorkomen niet in gewone leven) gebracht →alles zet
hen ertoe om slechte gedragskeuzes maken → daardoor gaan mensen sneller zeggen dat
onderzoeksresultaten frauduleus zijn
DAAROM: onderzoekers hebben morele verantwoordelijkheid tegenover hun onderzoek,
wetenschap en samenleving → vertrouwen tegenover gedragswetenschappen beschermen &
daarom strikt houden aan methodologische & ethische voorschriften
wetenschappelijke psychologie & mensenkennis kunnen beide waar zijn → manier van
kennisverwerving & kritisch reflectie daarop is anders → psychologen volgen afgesproken regels
over onderzoek maar in het dagelijks leven niet
Verschil sociale psychologie - mensenkennis
● Descriptieve i.p.v. normatieve analyse
Descriptief: beschrijven, verdiepen
Normatief: hoe het zou moeten zijn, niet SP
● Afspraken over methodologische principes
● Kritische reflectie over geldigheid: denken over andere mogelijke antwoorden
● Empirische cirkel volgen: niet tevreden zijn met een verklaring, elke verklaring als tijdig
accepteren, toetsen of verklaring actief is, andere verklaringen zoeken die jouw verklaring
kan weerleggen: conclusie steeds in vraag stellen: als het voldoet meer vertrouwbaar, niet
voldoet niet vertrouwbaar
1.3 De rol van de waarden in de sociale psychologie
Waarden belangrijke rol bij studie sociaal gedrag
1. Individuele waarden v. onderzoeker: bepalen welke thema’s hij/zij onderzoekt
bv. John Darley bestudeerde helpen in noodsituaties omdat hij geschokt was mediaberichten over een moord
waarbij getuigen niet ingrepen
2. Waarden thema’s beïnvloeden
Tijdgeest & veranderingen ook thema’s beïnvloeden: ze beïnvloeden de aantrekkingskracht v
thema’s voor jonge onderzoekers, ontvangst onderzoeksrapporten door wetenschappelijke tijdschriften,
uitgeverijen, publieksmedia…
3. Waarden bepalen welke termen psychologen gebruiken om gedrag te beschrijven
➢ eenzelfde gedrag kan diverse etiketten hebben & dat bepaalt wat er onderzocht zal worden
bv. student vraagt zingend een vraag: iemand die het grappig noemt zal onderzoeken hoe het de stemming vd
student en professor bevordert, iemand die het aandachttrekkerij vindt zal op zoek gaan naar de oorzaken vd
behoefte aan aandacht
4. Waarden bepalen adviezen die uit conclusies worden afgeleid
➢ conclusies & aanbevelingen van elkaar onderscheiden= belangrijk!
, ➢ vaststellen dat: gedrag in omstandigheid A gedrag B wordt vertoond en dit als gevolg gedrag
C heeft ≠gedrag B afkeuren of aanbevelen
➢ als een gedrag onwenselijke gevolgen brengt in een bepaalde situatie → betekent het niet
dat onderzoekers dit gedrag goed-of afkeuren
➢ want het is mogelijk dat C vanuit een ander standpunt helemaal niet zo slecht is
➢ B kan ook andere gevolgen hebben die anders gewaardeerd worden en A kan andere
gedragingen met andere gevolgen veroorzaken
bv. sommige mensen gedragen zich agressiever B, als ze een agressief computerspel hebben gespeeld A, en
dat zorgt ervoor dat medemens onder agressie leidt C → als je wel gaat afkeuren→ bij A agressieve spellen
niet goedkeuren: niet juist want dan ga je agressief gedrag in alle omstandigheden afkeuren dus je gaat dan
enkel kijken naar de gevolgen van agressie voor de medemensen als slachtoffer maar niet naar de gunstige
gevolgen voor derden of het individu zelf → bij B enkel kijken naar de agressieve gevolgen maar niet naar de
gevolgen die zorgen voor het bevorderen van samenspelen /strategisch denken of ruimtelijk inzicht
Sociale psychologie:
● onderzoekt welke gevolgen bepaalde levensomstandigheden op gedragingen hebben
● laat zien welke principes ons gedrag sturen en welke gevolgen sociale gedragingen hebben
Hoofdstuk 1: Methodes van sociaalpsychologisch onderzoek
Goed begrip van onderzoeken = inzicht hebben op aard, kwaliteit en beperkingen van toegepaste
methodes en technieken + vaktermen begrijpen
Onderzoeker wil weten waarom mensen doen wat ze doen → zelfbeschrijving → hebben
beperkingen → belangrijk juiste methode gebruiken
1 Observaties
Treedt gedrag in bepaalde omstandigheden op?
→ observeren van die omstandigheid en kijken of gedrag optreden
→ door gedrag rechtstreeks te observeren of de achtergelaten fysieke/administratieve ervan
Bv.Willen weten of mensen meer geneigd zijn om te doneren aan slachtoffers van natuurrampen of
oorlogsslachtoffers → donaties bekijken
→ Nagaan of ze iets hebben gedoneerd voor beide en hoeveel meer/minder
Vragenlijst: eenvoud maken, grote hoev. mensen dezelfde vragen stellen
Vragenlijst beperkingen:
- beperkte ecologische validiteit
- veronderstellingen niet altijd valide
Observatieonderzoek
Voordeel: ecologische validiteit gegarandeerd
Ecologische validiteit: natuurlijk voorkomende gedrag in natuurlijke situaties
,Nadeel:
1. sommige gedragingen vrij zeldzaam → zeer lang observeren voor bruikbare gegevens
Bv. Hoe vaak zijn mensen bereid om van een brug te springen → urenlang bij brug gaan zitten
2. moeilijk om conclusies te maken over waargenomen gedrag → elke situatie kan verschillen
Bv. observeren van: een jongeman die op een warme dag iemand uit de zee redt en een zakenvrouw die op
een ijskoude dag niet in het water springt om een automobilist te redden
→ komt het door het weer, geslacht, landschap, aantal aanwezigen?...
→ veel observaties in allerlei omstandigheden nodig om conclusies te maken
2 Zelfbeschrijving
Veel theorieën verwijzen naar coverte prikkels en processen → moeilijk waarneembaar
Onderzoek om toegang te krijgen tot coverte gedragingen & zeldzame overte gedragingen: vragen
wat & waarom ze iets doen= zelfbeschrijving
covert gedrag soms zien door bv. micro-expressies: zie je in sociale leven niet, veel te snel → dus blijft covert
Bv. willen weten wanneer iemand slachtoffers helpt: vragen of ze getuige zijn geweest v.e ongeval & wat ze
toen gedaan hebben
→ is nuttig want zo kan onderzoeker er info over krijgen want de kans dat de onderzoeker aanwezig is bij
het ongeval of dat er evenveel ongevallen zou zijn op die plaats is klein
3 voorwaarden zelfbeschrijving/validiteit → ondervraagde moet:
1. gedrag kunnen beschrijven (wat & waarom)
2. gelegenheid krijgen te beschrijven
3. willen beschrijven
2.1 De beperkingen van zelfbeschrijvingen
Voorwaarde 1 niet vervuld als:
● gedrag niet meer kan herinneren
● niet bewust was van het gedrag
Voorwaarde 2 niet vervuld als:
● als vraagstelling weinig ruimte geeft om gedrag te beschrijven
bv. keuze uit 4 antwoorden maar geen enkele juist
Oplossing:
➢ vragen waarop je geen antwoord weet, overslaan
➢ optie ‘anders’, ‘namelijk’ gebruiken
,→ meestal niet doen, de vraag altijd zo goed mogelijk willen beantwoorden daarom gaan ze gokken of
verzinnen → denken onderzoeker zo plezier te doen & het kost ook meer moeite om een ander antwoord op
te schrijven dan gewoon 1 van de kruisjes aan te duiden
Voorwaarde 3 niet vervuld als:
● sociale normen hebben invloed om zelfbeschrijvingen
● gedragingen o.i.v. gevolgen die het heeft gehad in het verleden
gedragingen met: aangename gevolgen↑, onaangename gevolgen ↓
● zelfbeschrijvingen gunstig of ongunstig aanvaardt: mensen meer of minder geneigd om
zichzelf weer zo te beschrijven
● sociaal wenselijk: goedkeuring waardering krijgen, sociaal onwenselijk: afkeuring krijgen
Maar sociale normen niet enkel invloed op zelfbeschrijving maar ook op andere gedragingen
vb. verbale gedragingen → ook afhankelijk van hun gevolgen in het verleden
zelfbeschrijvingen onder controle van handelende persoon → iets is gemakkelijk te zeggen → wat
mensen over hun gedrag vertellen ≠ altijd wat ze echt doen
Bv. Keuze tussen eigenbelang en het belang van iemand anders (FeldmanHall et al. 2012)
Vragenlijstonderzoek over ‘economisch gedrag’ → bedriegen deelnemers, niet zeggen dat moreel
dilemma over sociaal gedrag gaat
Eigenbelang v financiële aard →kunnen pijn van iemand anders verzachten door hen te betalen
De sociale norm: lijden verlichten gaat voor financieel gewin → maar onderzoek over wat zeggen
mensen en wat doen mensen echt?
20 deelnemers per 2 uitgenodigd → 1 krijgt 20 pond/1 krijgt 20 elektrische schokken → per schok
zeggen hoeveel geld men opofferde om leed te verzachten → op het einde deelnemers het
bedrag vermenigvuldigen met een getal van 1 tot 10 & meenemen → iemand die niets had
gegeven won 20 tot 200 pond
Schok niet echt, 2de deelnemer= pseudo-deelnemer(psdn) = iemand van onderzoekers → 1e
deelnemer kreeg zelf ook schok in begin
Een ander deel→ situatie voorstellen en zeggen wat ze dan zouden doen
Resultaten:
● Wie echt voor de keuze stond → behield gemiddeld meer dan de helft
● Andere deelnemers → zeiden dat ze heel veel gingen wegschenken
Wat mensen zeggen is dus niet wat ze doen: 74% dacht in werkelijkheid meer te geven
→ zelfs als men zegt resultaten gaan anoniem blijven: pp nog altijd niet eerlijk
→ beschamende/ ongewenste gedragingen nooit toegeven
pp gaat zelfbeschrijvingen corrigeren
,→ nog altijd geen valide gegevens, pp gaat meestal op verkeerde manier corrigeren
→ bv. vragen of mensen die situatie meemaken meer gaan doneren dan mensen die het niet
meemaken → antwoord van meesten= in het echt mensen meer doneren maar is fout antwoord
*Conflict belang enkeling - groep
● Hoe vaak komt het conflict in het gewone leven?
● Vaker conflict eigenbelang -belang ander
Bv. 2 situaties
1. 5 mensen redden door 1 te laten sterven: trein op andere spoor (allemaal
spoorwegarbeiders) 80% doen
2. 5 mensen redden door 1 persoon van de brug te duwen (geen spoorwegarbeider, valt
apart) valt het meest op 80% niet doen
Komt niet vaak voor, nooit over nagedacht, niet weten wat te doen
Bij situatie 2 persoon valt apart, geen spoorwegarbeider, aanraken, iemand die je aanraakt of in
contact komt geen pijn willen doen, mensen die verder zijn ‘wel’
→ uit onderzoek conclusies trekken die ook gelden in dagelijks leven?
→ uit deze situatie niet afleiden hoe ze het in het echt gaan doen
→ beperking vragenlijstonderzoek: gaan niet helemaal hetzelfde zijn in het echt
→ meeste mensen proberen te altijd te antwoorden, ook al is het een moeilijke vraag
= ecologisch niet-valide onderzoek
misleidende / irrelevante conclusies
2.2 Het nut van zelfbeschrijvingen
Zelfbeschrijvingen kunnen ook heel nuttig zijn!
● soms = zelfbeschrijving bron van inspiratie → later toetsen
● Soms: zelfbeschrijving = gedrag dat de onderzoeker bestudeert bv. bestuderen <wat
mensen over zichzelf of over anderen denken
● naarmate mensen minder in geheugen moeten graven → geheugen vertekeningen minder
een gevaar en naarmate de vraagstelling en antwoordalternatieven meer gepast zijn →
groter kans om hun gedrag onvertekend te beschrijven → problemen zijn zo minder groot
dan bij mensen die ‘anders, namelijk…’ antwoorden
● Als er geen sociale norm is → vertellen mensen waarheidsgetrouw over hun gedrag
● Wel een sociale norm → antwoorden zoals het gepast is
● Ookal is het anoniem: toch gepast antwoorden want meeste mensen willen zichzelf zien als
iemand die niemand kwaad doet
Bv. Hoe brengen mensen het liefst hun tijd door? (Kahneman et al. 2004)
Sociale norm: ouders tijd het liefst doorbrengen met hun kinderen, dan met hun partner, enz.
Geen sociale norm over: genieten van kinderen aankleden of genieten van een gesprek met je
partner, enz.
, Goede manier om te bevragen → event sampling /day reconstruction method:
Resultaten: wijken af van globale zelfbeoordelingen, volgorde het liefst tijd doorbrengen:
vrienden - familie - partner - kinderen - klanten - collega’s - baas - niemand
Mensen roepen gemakkelijker herinneringen van uitstapjes met de partner en kinderen op en
staan minder stil bij de dagelijkse sleur.
Situatie met trein & 5 arbeiders
→ mensen geantwoord hoe ze echt denken of hoe ze moeten antwoorden zodat het gepast is?
event sampling method: op dat moment beschrijven wat je doet en hoe je je voelt
day reconstruction method: vorige dag beschrijven + hoe ze zich voelen + met wie
→ vergelijken= gelijken en verschillen zoeken
Observatie & zelfbeschrijvingen: verzamelen van gegevens
Correlationeel onderzoek: verbanden tss gegevens bestuderen
3 Correlationeel onderzoek
Correlationeel onderzoeken → positief /negatief samenhang v 2 variabelen bestuderen
(samenhang uitgedrukt in correlatiecoëfficiënten tss -1 en +1)
→ gegevens uit vragenlijst of observatie halen voor correlaties
→ correlaties gaan na of er een verband is
Voordeel correlaties: berekenen tss alle metingen= soepel
➢ +1: perfect positief samenhangen: hoe hoger, hoe hoger
➢ -1: negatief samenhangen: hoe hoger, hoe lager
➢ 0: niet samenhangen
Nadeel correlaties:
→ Geen causale conclusies maken door een enkele correlatie
→ enkel correlaties zeggen niets over oorzakelijk verband
→ ze zeggen enkel of er een samenhang is of niet maar niet hoe die tot stand is gekomen
Er kunnen meerdere factoren voor eenzelfde effect zorgen: A → B maar ook C → B
Bv. Bereidheid donatie hangt samen met de verantwoordelijkheid van het slachtoffer (Kohut 2011)
- Liet deelnemers een tekst lezen over aids-patiënten met financiële moeilijkheden →
verantwoordelijkheid uit afleiden
- Vroeg donatie voor een fonds dat aidsremmers financierde
, Resultaten: hoe meer mensen anderen verantwoordelijk achten voor hun situatie, hoe minder ze
gaan doneren → negatieve correlatie (verantwoordelijkheid-bedrag)
Correlatiecoëfficiënten causaal interpreteren is fout: ‘als mensen de indruk hebben dat ze zelf
verantwoordelijk zijn voor een fout, zijn ze minder bereid om te helpen.’
→ Totstandkoming negatieve correlatie kan andere oorzaken hebben:
➢ Zieke verantwoordelijk: minder geven
➢ Mensen die altijd weinig geven aan goed doel
➢ Derde factor die beide invloedt bv. bepaalde levenshouding: ik heb zoveel geld omdat ik het
heb verdiend, ben niet verplicht om het te doneren
Valkuil: correlaties causaal interpreteren
bv. veel uitgaan & niet slagen: ouders zeggen dat het komt door feesten MAAR kan ook zijn dat het
echt te moeilijk was & daarom uitging
4 Het experiment
Onderzoekers willen correlatie en de causatie weten
eerst correlatie berekenen om te zien of het zinvol is om een causaal verband te onderzoeken →
want als ze niet samenhangen zal de ene variabele ook geen invloed hebben op de andere
Op basis van correlatie toch causale conclusies maken:
1. meerdere correlaties berekenen op verschillende tijdstippen
bv. agressief spel zorgt voor 1 persoon op 1 tijdstip agressief gedrag → betekent niet dat agressieve
spellen tot agressief gedrag leiden
→ als er een sterkere positieve correlatie is tss iemand die een agressief spel speelt op tijdstip 1 en
het agressief gedrag dat die persoon vertoont op tijdstip 2 dan iemand die agressief gedrag vertoont
op tijdstip 1 en agressieve computerspellen speelt op tijdstip 2
→ waarschijnlijker dat het spelen van agressieve spellen zorgt voor agressief gedrag
2. het doen van experimenteel onderzoek
= een manier om gegevens te verzamelen waarvan de analyse causale conclusies toelaat
4.1 Basisredenering en – terminologie bij experimenteel onderzoek
Experiment gaat uit van volgende redenering
● Als A → B (A veroorzaakt B)
● Dan A + C (variatie A) → B + C (variatie B)
→ uit variatie B causaal effect van A afleiden ALS alle andere variatiebronnen constant zijn
→ C = bepaalde conditie → bepaalde variatie op A)
● Invloed van onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele
● A wordt gemanipuleerd, gevarieerd = onafhankelijke variabele
, ● B wordt gemeten = afhankelijke variabele
● Manipuleren= aanbrengen van variaties
● Condities= specifieke variaties
● Elk experiment heeft min. 2 condities, maar ook meer mogelijk
● Meting van B voldoende verschilt tussen de condities → A invloed op B
● Verschillen condities te groot om toevallig te zijn= satisitsich significant → statistisch effect
van A op B, A heeft een invloed op B
Experiment
Voordelen:
➔ Experiment laat causale conclusies toe
➔ Kleine steekproeven volstaan om tot zinvolle conclusies te komen
Oorzaak
1. Experiment houdt alle invloeden op afhankelijke variabele gelijk (gn foutenvariabiliteit)
2. Statistische methoden houden rekening met de grootte v.d. steekproef →
verschillen tss condities zijn dus significant: hoe kleiner de steekproef, hoe groter de
waargenomen verschil moet zijn om significant te zijn, risico dat een kleine steekproef
toevallig extreme resultaten oplevert is ingeperkt
3. Soort vragen die experimenten beantwoorden: altijd: heeft A invloed op B?
niet ‘hoe vaak komt A of B voor?’ → daarvoor heb je een groter steekproef nodig
➔ Invloed meten van onafhankelijke variabele op het gedrag i.p.v. een zelfbeschrijving over
HOE onafhankelijke variabelen het gedrag beïnvloeden
○ daadwerkelijke gedrag wordt geobserveerd, niet gevraagd
○ bestudeerde gedrag kan ook zelfbeschrijving zijn
Nadelen:
➔ Geen conclusies over frequentie van gedrag in populatie (bv. hoe vaak, hoeveel…?)
➔ Vaak ‘eenrichtingsverkeer’
◆ over effect van factoren op gedrag maar gedrag kan ook effect hebben op die
factoren → wederzijdse causaliteit
◆ geen intrinsieke beperking van experimenteel onderzoek maar beperking die veel
experimenteel onderzoek feitelijk kenmerkt
➔ Praktisch of ethisch problematisch:
◆ ecologische validiteit beperkt: niets zeggen over ‘echte gedrag’ in ‘echte situaties’
◆ langetermijnstudies
➔ Mundane realisme (alledaags realisme) → laag (onechte taken, ruimtes)→ kan ook voordeel zijn:
alle deelnemers zijn in dezelfde situatie en biedt onderzoeker meer speelruimte voor
manipulaties