Samenvatting Spaans UA
Unidad 1
Grammatica
El artículo determinado (bepaald lid woord
Masculino (Man) Femenino (Vr)
Singular (EV) El producto La página
Plural (MV) Los productos Las páginas
Het bepaalde lidwoord wordt gebruikt in de volgende gevallen:
Als we praten over iets dat we al weten: La empresa está en Novelda.
Wanneer we hoesten een klasse van objecten noemen: ¿Te gusta el café? / Los idiomas son
importantes.
Voor het woord señor(a) wanneer er over iemand wordt gesproken of wanneer deze persoon wordt
voorgesteld: Este el señor Vega.
Wees voorzichtig als we iemand aanspreken, we gebruiken het lidwoord niet voor het woord señor(a)
bij directe aanspreking: Buenos días, señora Paz.
Wanneer we tijd aangeven: Es la una. Como a las dos.
Met enkele tijds markeringen: Hice un curso el año pasado. Mi cumpleaños es el 20 de abril
Met de dagen van de week: ¿Quedamos el lunes?
Met de namen van de maanden wordt het lid niet gebruikt: Nací en abril.
Met sport en spel: Jugar al tenis, tocar la guitarra.
El artículo indeterminado (onbepaald lid woord
Masculino (Man) Femenino (Vr)
Singular (EV) Un producto Una página
Plural (MV) Unos productos Unas páginas
Geslacht bepalen
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op –o, -r, -l zijn voornamelijk mannelijk.
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op –a, -d, -dad, -ión, -z zijn voornamelijk vrouwelijk.
Beiden hebben uitzonderingen (el avión, la sal bijvoorbeeld)
Los pronombres personales Persoonlijke voornaamwoorden
Yo Ik
Tú Jij
Él/Ella/Usted Hij/Zij/U
Nosotros(M)/Nosotras(V) Wij
Vosotros(M)/Vosotras(V) Zij/hen
Ellos/Ellas/Ustedes Zij
, El verbo ser zijn Los verbos regulares (-AR) (estudiar) studeren
Yo Soy
Tú Eres Yo Estudio
Él/Ella/Usted Es Tú Estudias
Nosotros(as) Somos Él/Ella/Usted Estudia
Vosotros(as) Sois Nosotros(as) Estudiamos
Ellos(as)/Ustede Son Vosotros(as) Estudiáis
s Ellos(as)/Ustedes Estudian
La negación, de ontkenning
¿Eres de Bélgica? – No, no soy de Países bajos.
La paella no es una comida de Peru.
No se usa siempre antes del verbo. No wordt altijd geplaatst voor het werkwoord.
Los numerales:
0 cero 11 once 30 treinta 500 quinientos
1 uno 12 doce 40 cuarenta 600 seiscientos
+ más 2 dos 13 trece 50 cicuenta 700 setecientos
- menos 3 tres 14 catorce 60 sesenta 800 ochocientos
* por 4 cuatro 15 quince 70 setenta 900 novecientos
: entre 5 cinco 16 dieciséis 80 ochenta 1000 mil
= son(es) 6 seis 17 diecisiete 90 noventa 1100 mil cien
7 siete 18 dieciocho 100 cien 2000 dos mil
8 ocho 19 diecinueve 200 doscientos 100.000 cien mil
9 nueve 20 veinte 300 trescientos 200.000 doscientos mil
10 diez 21 veintiuno 400 cuatrocientos 1.000.000 un millón
21,22,23 … veintiuno, veintidós, veintitrés,…
31,32,33 … treinta y uno, treinta y dos, treinta y tres [vanaf 29 2-woorden]
101, 102, 103, … ciento uno, ciento dos, ciento tres …
201, 202, 203, … doscientos uno, doscientos dos, doscientos tres
1001, 1002, 1003, … mil uno, mil dos, mil tres …
Uno wordt een un voor een mannelijk naamwoord. Voor een vrouwelijk naamwoord gebruikt men
una: veintún euros, treinta y una páginas.
Cien wordt alleen gebruikt voor het nummer 100: Cien montaditos
Met tientallen of eenheden wordt cien, ciento: Ciento dos bicicletas.
Vanaf 200 hebben de honderden een mannelijke vorm en een vrouwelijke vorm gebasseerd op het
zelfstandig naamwoord dat hen volgt: Quinientos euros, doscientas páginas.
Y verschijnt alleen tussen de tientallen en de eenheden: Noventa y dos mil ciento ochenta y seis.
Mil, is een onveranderlijk cijfer.
Tussen millón en het naamwoord dat volgt wordt de gebruikt: dos millones de habitantes.