Psychologie
1
,Hoofdstuk 1: Psychologie als wetenschap
Wat is psychologie? --> psych= geest, logie= wetenschap ==> Geesteswetenschappen
Verschillende stromingen: verschillende kijk op de mens
Diverse stromingen van 19e eeuw tot nu
• Eerste helft vorige eeuw: Psychodynamische theorie vs. Behaviorisme
• Gevolgd door stromingen die er los van stonden
• Eind van de eeuw:
o Nieuwe stromingen die verder aan de slag gaan met bouwstenen uit
eerdere stromingen
o Evidence based
o Citaat Watson= Behaviorisme, Nurture
• Freud= Psychoanalyse: kritiek niet wetenschappelijk genoeg
Grondlegger klinische psychologie
Het onbewuste => dingen die ons drijven, maar niet over spreken
• Citaat Pinker: Nature, evolutiepsychologie
• Citaat Kahneman: (Nobelprijs) Cognitieve psychologie => het denken
1.1 Kenmerken van wetenschap
• Domein: --> elke stroming heeft een ander domein
o Het onderwerp van een bepaalde wetenschap of discipline
o Verschillende stromingen binnen de psychologie concentreren zich vaak op
verschillende onderwerpen:
o Bijvoorbeeld: behaviorisme > gedrag, psychoanalyse > onbewuste
• Hypothesen en theorieën
o Systematische en hiërarchische ordening
o Van inzichten en causale verbanden
o Over een bepaald gebied van de werkelijkheid
• Reductie
o Elke wetenschap is vereenvoudigd van de totale werkelijkheid
o Kracht van wetenschap ligt in isoleren deelsystemen
o Iedere psychologische theorie faalt
• Intersubjectieve overeenstemming
o = iets is geldig of waar voor elkeen van een aantal subjecten
o Voorbeeld: God, ufo’s, …
o Wetenschap streeft naar intersubjectieve overeenstemming tussen diegene die zich
aan wetenschappelijke regels houden
• Formulering = vakjargon
o Nauwkeurig, precies, ondubbelzinnig
o Communiceerbaar
o Afbakenen vakgebied, weren buitenstaanders
• Voortgang
o Wetenschap evolueert
o (1) Paradigma’s volgen elkaar op en zijn tijd gebonden
▪ Samenhangende wetenschappelijke visies, theorieën, begrippenkaders en
onderzoeksmethoden
▪ Een referentiekader: welke vragen zijn er en hoe moeten we die oplossen?
▪ Zienswijze, filosofisch uitgangspunt, grondhouding, wereldbeeld
2
, o (2) Cyclische voortgang
▪ Feiten
▪ Hypothesen
▪ Toetsen in een onderzoeksopzet bv. Experiment
▪ Integreren in theorie
• Kritisch
o Intersubjectiviteit
o Het oordeel van panel wetenschappers
• Mensbeeld & filosofisch gedachtengoed
o Elke wetenschap impliceert een mens- en wereldbeeld, een visie, een
levensbeschouwing is ofwel onderliggend bij het formuleren van nieuwe paradigma
of vloeit als een onlosmakelijke conclusie voort uit de opgebouwde theorieën.
o Ortho: normalisatie, integratie, inclusie --> gelijkheid
1.2 Situering tussen de wetenschappen
• Nomothetische wetenschap (verklaren)
o Algemeen geldende regels bv. Fysica: e=mc²
• Ideografische wetenschap (begrijpen)
o Unieke en specifieke bv. Literatuurwetenschappen
1.3 Methoden
1. Mensenkennis
Subjectief, waarde geladen, cultuurgebonden, goede intuïtie
Kan ook gevaarlijk zijn
2. Niet-psychometrische methoden = geen getallen nodig
• Observatie
o Participerende observatie
• Introspectie
o Persoon kijkt naar zijn eigen gevoelens en gedachten
o Vorm van innerlijke zelfwaarneming
• Interview
o Meer of minder gestructureerd
o Actief luisteren
o Valkuil: projectie
• Anamnese
o = ontstaansgeschiedenis van de ontwikkeling van een bepaalde
problematiek
o = gevalsgeschiedenis zoals deze subjectief door de persoon is ervaren en
weergegeven
• Gevalstudie --> alles bundelen en samenbrengen
o Intensieve bestudering van één praktijkgeval
o Globaal inzicht in een gegeven problematiek
o Multidisciplinaire benaderingswijze
▪ Medische gegevens
▪ Anamnese
▪ Vragenlijst
▪ Interview
3
, o Voordelen:
▪ Diepgaande en gedetailleerd
▪ Verkennen thema
o Nadelen:
▪ Resultaten niet zomaar te veralgemenen
• Projectieve technieken
o Persoon schrijft eigen karaktertrekken, emoties en motieven toe aan iets of
iemand buiten zichzelf, volledig of grotendeels onbewust
o Ongestructureerd betekenisloos materiaal
o Projectieve testen
▪ Thematische Apperceptie Test (Murray 1930)
▪ Rorschachtest
3. Psychometrische methoden
• Experiment: steekproef --> in tegenstelling tot correlationeel onderzoek gaan we bij
een experiment manipuleren => causaal verband
o Populatie: bv. 18-24 jarigen in Vlaanderen
o Steekproef: bv. Aselecte steekproef
Uit verschillende provincies, verschillende leeftijden, mannen en vrouwen
o Representatieve steekproef: moet een weerspiegeling zijn van onze
populatie
o Variabelen = een grootheid, verschillende waarden, te meten
▪ Bv. Temperatuur, lengte, leeftijd, haarkleur, reactietijd
▪ --> onderzoeken van mogelijke verbanden tussen variabelen
▪ In een experiment: manipulatie van variabelen
▪ Onafhankelijke variabelen: is de variabele die de onderzoeker
manipuleert
▪ Afhankelijke variabelen: de variabele waarvan men nagaat of hij
varieert bij veranderingen in de onafhankelijke variabele, variabele
waarvan de onderzoeker de waarde voorspelt, niet onder controle
heeft
▪ De onderzoeker meet de gevolgen van de manipulatie van de
onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele.
▪ De waarde van de afhankelijke variabele is afhankelijk van de
waarde van de onafhankelijke variabele (als er een verband is)
▪ Controlegroep: om het effect van de onafhankelijke variabele na te
gaan
▪ Condities: de verschillende situaties waarin een proefpersoon kan
terecht komen
▪ Dubbel blind: Zowel de proefpersonen als de proefleiders weten
niet in welke groep ze zitten
▪ Isolerende variatie: In wetenschappelijk onderzoek wil men alle
omstandigheden zoveel mogelijk gelijk houden, afgezien van de
variabelen die men onderzoekt
• Correlationeel onderzoek
o In correlationeel onderzoek manipuleert men geen variabelen
o Men onderzoekt in welke mate veranderingen in de ene variabele
samengaan (correleren) met veranderingen in een andere variabele
4