Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting - 4.2C Behandeling (FSWE-M1-032O) €8,17   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting - 4.2C Behandeling (FSWE-M1-032O)

 1 vue  0 achat
  • Cours
  • Établissement

Dit document bevat een overzichtelijke en complete samenvatting van de literatuur die werd behandeld in dit blok. Ook bevat het een samenvatting van de colleges en tot slot zijn de doelgroep, aanpak, duur, effectiviteit per interventie die aan bod is gekomen dit blok uitgewerkt in een tabel.

Aperçu 4 sur 91  pages

  • 28 novembre 2023
  • 91
  • 2023/2024
  • Resume
avatar-seller
Week 1
Leerdoelen:
1. Wat is een interventie? Welke soorten van ondersteuning bestaan er (categorieën)? Wat zijn de
verschillen met behandeling en ondersteuning, geprotocolleerde en niet-geprotocolleerde
interventies?
2. Wat is effectonderzoek: welke vormen bestaan er (designs) en wat betekenen de verschillende
niveaus van effectiviteit? (bijv. Van Yperen, NJI)
3. Wanneer is een interventie evidence based en/of effectief en waar kijk je dan naar? Wat is het
verschil tussen theoretisch onderbouwd of empirisch onderbouwd?
4. Op wie richt een interventie zich? Wat doet de orthopedagoog als behandelaar (cognitieve
gedragstherapie, van individueel tot systemisch handelen)?
5. Wat is een N = 1 studie en waarom zijn deze zo belangrijk? En voor welke doelgroepen? Wat zijn de
sterke en minder sterke kanten van een N = 1 studie?
6. Wat is preventie? Is preventie effectief? Wat zijn de sterke en minder sterke kanten van
preventieonderzoek?
7. Met betrekking tot evidence-based practice: wat is science en wat is pseudo-science? Wat kunnen
professionals (beter) doen om wetenschappelijk te ondersteunen?
8. Wat tonen de studies van Juffer et al. (2017) en Huber et al. (2015) aan? Evalueer beide studies op
sterke en minder sterke kanten. Kijk hiervoor bijv. naar de methode van beide studies.

Gebruikte bronnen:
- NJI. (2017). Soorten effectonderzoek.
- Delsing & Van Yperen. (2017). H17: Wat werkt voor wie? De kracht van N = 1 onderzoek.
- Tuenter, Van den Berg & Bastiaanssen. (2021). Effecten van preventie in het jeugdveld.
- Lee & Hunsley. (2015). Evidence-based practice: Separating science from pseudoscience.
- Juffer, Bakermans-Kranenburg & Van IJzendoorn (2017). Pairing attachment theory and social
learning theory in video-feedback intervention to promote positive parenting.
- Huber, McMahon & Sweller. (2015). Efficacy of the 20 week circle of security intervention: Changes
in caregiver reflective functioning, representation and child attachment in an Australian clinical
sample.




Leerdoel 1: Wat is een interventie? Welke soorten van ondersteuning bestaan
er (categorieën)? Wat zijn de verschillen met behandeling en ondersteuning,
geprotocolleerde en niet-geprotocolleerde interventies?


Leerdoel 2: Wat is effectonderzoek: welke vormen bestaan er (designs) en wat
betekenen de verschillende niveaus van effectiviteit? (bijv. Van Yperen, NJI)
NJi. (2017). Soorten effectonderzoek.

Soorten effectonderzoek:

❖ Niet-experimenteel kwaliteitsonderzoek: vraag wat de kwaliteit is van interventie staat
centraal, zonder vergelijking met andere cliënt / groep bij wie geen / andere interventie is
toegepast. Wordt in de praktijk vaak uitgevoerd.
o VB: tevredenheidsonderzoek, in welke mate doelen v.d. interventie zijn bereikt.

, ❖ Niet-experimenteel veranderingsonderzoek: kenmerken v. cliënt voor en na interventie
worden gemeten. Geeft eerste indicatie v. effectiviteit v.d. interventie. Als studie bedoeld is
om vooraf voorspelde verbanden te toetsen, spreekt men van ‘veranderingstheoretisch
onderzoek’. Dit kan sterke aanwijzingen opleveren voor effectiviteit van interventie als
verschillende studies consistent dezelfde verbanden aantonen. Wordt vaak gebruikt in
praktijk.
o VB: veranderingsonderzoek waarvan uitkomsten worden vergeleken met externe
norm (‘benchmarkstudie’).
❖ Casestudie (N = 1 onderzoek): aparte vorm van veranderingsonderzoek. Kenmerkend is dat
toestand van één onderzoeksobject (bijv. kind, leerkracht, opvoeder) op verschillende
momenten wordt beschreven: vóór interventie, tijdens interventie, wanneer veranderingen
optreden. Metingen vinden meestal meermaals plaats, zodat verloop van veranderingen als
gevolg van interventie goed is te zien.
o VB: herhaalde casestudie, waarbij onderzoeker resultaten uit eerdere studie toetst
door onderzoek te herhalen bij nieuwe gevallen.
❖ (Quasi-)experimenteel onderzoek: hoofdkenmerk is dat interventie waar onderzoek over gaat
wordt vergeleken met andere interventie / controlegroep. In ideale geval zijn proefpersonen
willekeurig verdeeld over experimentele en controlegroep. RCT-onderzoek. In praktijk komt
RCT nauwelijks voor.
o VB: ‘matched-design’, waarbij via statistische procedure aan elke experimentele
casus een zo goed mogelijk gelijkende controle-casus wordt gekoppeld.
❖ Metastudies: zetten alle resultaten van studies op een rij. Uitkomsten van onderzoeken
worden met elkaar vergeleken en factoren die eventuele verschillen kunnen verklaren
worden onderzocht.

Goed effectonderzoek vertoont drie kenmerken:

1. Hoge interne validiteit: d.w.z. dat het onderzoek zo zuiver mogelijk het effect van interventie
vaststelt, zonder allerlei storende invloeden. RCT’s voldoen hier vaak aan.
2. Hoge externe validiteit / representativiteit: d.w.z. dat onderzoekssituatie betrouwbare
afspiegeling is van toepassing v.d. interventie in de praktijk. Casestudies + niet-experimenteel
onderzoek hebben vaak dit kenmerk.
3. ‘Follow-up’: effecten moeten niet alleen direct na beëindigen van interventie gemeten zijn,
maar ook in periode erna, om te zien of resultaten blijven beklijven.
➔ Komt zelden voor dat effectstudies aan alle criteria voldoen. Het is dus van belang goede
spreiding te hebben van verschillende soorten studies.


Leerdoel 3: Wanneer is een interventie evidence based en/of effectief en waar
kijk je dan naar? Wat is het verschil tussen theoretisch onderbouwd of
empirisch onderbouwd?
Lee & Hunsley. (2015). Evidence-based practice: Separating science from pseudoscience.

Definities evidence-based practice (EBP):

, ❖ Evidence-based geneeskunde (in dit geval) is gebaseerd op het uitgangspunt dat toepassing
van empirische kennis de patiëntzorg verbetert. De term ‘evidence-based’ houdt de synthese
in van informatie uit een breed scala aan bronnen om artsen te begeleiden bij het selecteren
van de best beschikbare behandelingsopties.
❖ EBP = de integratie van de best beschikbare onderzoeks- en klinische expertise binnen de
context van cliëntkenmerken, cultuur, waarden en behandelvoorkeuren. Ook wordt van
onderzoekers verwacht dat zij de effecten van de behandeling voortdurend monitoren en de
behandeling indien nodig aanpassen.
❖ Het monitoren van behandeleffecten is een sleutelelement van EBP + het is aangetoond dat
het substantieel positief effect heeft op behandelresultaten.
❖ Gesteld wordt dat EBP in de eerste plaats zou moeten vertrouwen op peer-reviewed
onderzoek.

Sceptici van EBP: ‘bevindingen uit werkzaamheidsonderzoeken, vaak uitgevoerd in academische
opleidingscentra, hebben beperkte toepasbaarheid op diensten die worden geleverd in de behoeften
v.d. echte klinische praktijk, waarin patiënten meerdere diagnoses en ernstige problemen hebben.


Leerdoel 4: Op wie richt een interventie zich? Wat doet de orthopedagoog als
behandelaar (cognitieve gedragstherapie, van individueel tot systemisch
handelen)?



Leerdoel 5: Wat is een N = 1 studie en waarom zijn deze zo belangrijk? En voor
welke doelgroepen? Wat zijn de sterke en minder sterke kanten van een N = 1
studie?
Delsing & Van Yperen. (2017). H17: Wat werkt voor wie? De kracht van N = 1 onderzoek

N = 1 studie: ook wel casestudy of Single Case Experimental Design (SCED). Belangrijk alternatief voor
praktijkwerkers om causaliteitsvraag voor individuele client te beantwoorden. Naarmate herhaalde
onderzoeken hetzelfde laten zien, is aannemelijker dat de betreffende interventie ook meer in het
algemeen effectief is. N = 1 studie levert zicht op effectiviteit op niveau van individuele casus.
Tegelijkertijd kan een serie van N = 1 studies sterke bewijskracht leveren voor effectiviteit van
interventie in algemeen. N = 1 onderzoek levert in potentie meer info op over mechanismen achter
waargenomen veranderingen dan groepsonderzoek. Meer geschikt om op flexibele manier de
werkzaamheid van interventies in de praktijk te toetsen dan RCT’s.

Algemene kenmerken:

❖ Individuele casus is eenheid van interventie + eenheid van data-analyse. ‘Casus’ kan een
enkele persoon zijn, maar ook bijv. een instelling, schoolklas, buurt, gemeente.
❖ Onafhankelijke variabele = interventie. Hypothese is dat deze van invloed is op één /
meerdere afhankelijke variabelen m.b.t. het functioneren v.d. jeugdigen + gezinsleden.
❖ Uitkomsten worden herhaaldelijk gemeten, niet alleen aan begin en eind v.d. interventie,
maar een aantal keren voor + tijdens de interventie.

, o Voormeting = basislijnfase
o Meting tijdens interventie = interventiefase
o Nameting = follow-upfase
❖ Binnen N=1-onderzoeksopzet vormt casus eigen controle. Scores v.d. metingen tijdens
interventie kan men vergelijken met die van de metingen voorafgaand aan interventie. Op
die manier kan onderzoeker oorzakelijk verband vaststellen tussen interventie + verandering
in scores.

Verschillende onderzoeksopzetten voor omkeerbare uitkomsten:

Pre-post design: eenvoudigste opzet waarbij men gegevens verzamelt bij één persoon. Bij zowel
aanvang als afsluiting v.d. interventie wordt een meting uitgevoerd. Deze metingen zijn onderdeel
van ROM-metingen (Routine Outcome Monitoring). Verschil tussen begin en eind is uit te drukken in
een Reliable Change Index (RCI). Op basis van de RCI kan onderzoeker zien of veranderingen
statistisch betrouwbaar zijn. Strikt genomen valt dit niet onder de noemer van N=1-studies, omdat
het geen herhaalde metingen heeft.

➔ Nadeel = dat men niet zeker weet of een waargenomen verandering door interventie komt.
Bewijskracht v.d. onderzoeksopzet is zwak.

AB-design: eenvoudigste opzet waarbij zowel voorafgaand aan als tijdens interventie metingen
plaatsvinden. Men voert in twee fasen herhaalde metingen uit: voor start interventie (fase A) en
tijdens interventie (fase B). Op deze manier is te zien of veranderingen tijdens interventie in gunstige
zin afwijken van scoreverloop voorafgaand aan interventie. Als dat het geval is, kan met grote mate
van zekerheid gezegd worden dat verandering tot stand is gebracht door de interventie en niet door
andere factoren.

➔ Nadeel: niet alle alternatieve verklaringen zijn uit te sluiten. Ook is vaak niet bekend of het
leereffect écht is opgetreden zodat zonder de interventie de problemen ook uitblijven.

ABA-design: uitbreiding AB-design. Men gaat door met verrichten van metingen nadat de interventie
is beëindigd. Er is in feite dan een terugkeer naar oorspronkelijke conditie (A), waarin interventie
‘afwezig’ is. Hierdoor kun je testen of het uitblijven van problemen zonder interventie wel of niet
gebeurt. Dit design kan versterkt worden door de interventie op een willekeurig moment te starten.
Wanneer de interventie op een moment gestart wordt dat het heel slecht gaat, is de kans groter dat
er veranderingen optreden (regressie naar het gemiddelde). Vanuit onderzoeksoogpunt is dit een
minder goed gekozen moment.

➔ Nadeel: het is alleen van toepassing bij interventie-uitkomsten die omkeerbaar zijn, dus in
gevallen waarbij kans groot is dat situatie zoals die was in basislijnfase weer terugkomt als de
interventie stopt. Ethisch gezien is het niet goed om doelbewust terugval uit te lokken als
cliënt daaronder lijdt.

ABAB-design: onderzoeksontwerp wordt nog krachtiger als na terugkeer naar oorspronkelijke positie
(A) de interventieconditie (B) terugkeert. Als tijdens de B-fasen een verbetering zichtbaar is i.v.m. de
A-fasen, zijn alternatieve verklaringen met een nog grotere mate van zekerheid uit te sluiten.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur yannickvanrossum. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,17. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

73314 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€8,17
  • (0)
  Ajouter