Dit is dé samenvatting voor een hoog cijfer voor H1 'gedrag' & H2 'cel en leven' van de vierde editie van het biologieboek Nectar voor 4 vwo.
Door de plaatjes en duidelijke uitleg haal je zo een mooie 8! Alle paragrafen worden in de samenvatting behandeld, zoals de manieren waarop dieren gedrag...
Samenvatting Biologie 4 VWO H8 - kenmerken van ecosystemen
Tout pour ce livre (105)
École, étude et sujet
Lycée
VWO / Gymnasium
Biologie
4
Tous les documents sur ce sujet (5512)
Vendeur
S'abonner
marksipma
Questions d'entraînement disponibles
Examen-/toepassingsvragen voor H1 biologie VWO 4
Fiches10 Fiches
€2,990 vendus
Fiches10 Fiches
€2,990 vendus
Quelques exemples de cette série de questions pratiques
1.
Op de grote vlakten in Afrika leven onder andere Thomsongazellen. Deze gazellen zijn prooi voor allerlei vleeseters: leeuwen, cheetah’s, jakhalzen, hyena’s en wilde honden. Wanneer de gazellen één van deze roofdieren zien, slaan ze op de vlucht. Het is gebleken dat de afstand daarbij een belangrijke rol speelt: zo vluchten gazellen al wanneer ze een troep wilde honden zien op 800 m, maar jakhalzen kunnen tot op enkele meters naderen voordat de gazellen op de vlucht slaan. Blijkbaar zijn de gazellen in staat om in te schatten wat het risico is om ten prooi te vallen aan het betreffende roofdier. Thomsongazellen van verschillende populaties op de Afrikaanse vlakten vertonen tegenover de genoemde roofdieren hetzelfde gedrag.
Twee mogelijke verklaringen voor het vertoonde vluchtgedrag zijn:
1. Het vluchtgedrag van Thomsongazellen wordt bepaald door erfelijke informatie.
2. Het vluchtgedrag berust op een leerproces.
Op grond van de hier gegeven informatie kan niet met zekerheid worden bepaald welke van deze verklaringen de juiste is. Misschien spelen zowel erfelijke informatie als een leerproces een rol.
Geef aan welk leerproces bij verklaring 2 in de meeste gevallen een rol zal spelen en leg uit.
Réponse: Imitatie. Gazellen leren op tijd weg te springen door soortgenoten te volgen.
Wellicht had je trial & error in gedachte. Dat kan hier niet. In het geval van error wordt de gazelle gedood en valt er weinig lering uit te trekken voor een volgende keer aangezien er geen volgende keer meer is.
2.
Koekoeken zijn broedparasieten. Dat wil zeggen dat het vrouwtje een ei legt in het nest van een andere soort, bijvoorbeeld van een roodborstje. De eieren of kleine jongen van deze andere vogelsoort worden door de pasgeboren, nog blinde koekoek uit het nest geduwd. De vogel die het nest heeft gemaakt, treedt daarna op als pleegouder voor de jonge koekoek. Een koekoek-vrouwtje legt haar eieren altijd in nesten van de pleegoudersoort waardoor zij zelf is grootgebracht.
Door welk leerproces leren koekoeken welke soort als hun pleegouder is opgetreden?
A) Conditionering
B) Gewenning
C) Inprenting
D) Imitatie
Réponse: C, Inprenting is het snel leren in een bepaalde gevoelige periode (vaak vlak na de geboorte).
3.
(Vervolg vraag 2)
Wat zou de sleutelprikkel voor een koekoeksjong kunnen zijn om een ei of ander jong uit het nest te duwen?
Réponse: Het voelen van andere eieren of andere jongen. Het zien van eieren/jongen is niet goed, er is duidelijk vermeld dat het koekoeksjong blind is!
4.
De rupsendoder is een insectensoort waarvan de vrouwtjes in de voortplantingstijd het volgende gedragspatroon vertonen. Een vrouwtje zoekt een rups en verlamt deze door een steek met haar angel. Ze sleept de rups daarna naar een van tevoren gegraven nest. Bij het nest aangekomen, legt ze de rups neer om het nest te kunnen inspecteren. Vervolgens wordt de rups in het nest gesleept en legt het vrouwtje een eitje in het verlamde dier. Tenslotte wordt het nest afgesloten met zand of steentjes.
Als iemand de rups tijdens de inspectie van het nest weghaalt en op enige afstand neerlegt, haalt de rupsendoder de rups weer op. Bij het nest legt ze de rups weer neer en inspecteert opnieuw het nest. Wanneer de rups steeds weer wordt weggehaald en op enige afstand wordt neergelegd, heeft dit aanvankelijk geen invloed op de handelingen van de rupsendoder. Na vele ervaringen echter, slaat het vrouwtje de inspectie over en legt de rups direct in het nest. Op grond van bovenstaande gegevens worden de volgende beweringen gedaan:
1 - het achterwege blijven van de inspectie is het gevolg van vastliggende gedragspatronen,
2 - het achterwege blijven van de inspectie is het gevolg van een leerproces,
3 - het achterwege blijven van de inspectie is het gevolg van het ontbreken van de sleutelprikkel.
Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
Réponse: Alleen bewering 2.
1 is onzin, het is juist een vastliggend gedragspatroon om het nest te inspecteren.
3 kan ook niet, het is onbekend wat de sleutelprikkel is. Eerst inspecteert ze terwijl de rups bij het nest ligt, later niet meer terwijl dan ook de rups bij het nest ligt.
5.
Twee vlindersoorten die in Nederland verdwenen waren, zijn sinds 30 juli 1990 weer terug: het Pimpernelblauwtje \"Maculinea teleius\" en het Donker pimpernelblauwtje \"Maculinea nausithous\". Vlinderliefhebbers lieten op die datum 156 exemplaren los in een natuurgebied, 86 Pimpernelblauwtjes en 70 Donker pimpernelblauwtjes. Sindsdien verschijnen deze blauwtjes elke zomer weer in behoorlijke aantallen, niet verspreid over het gehele natuurgebied, maar alleen op de plek waar ze uitgezet zijn.
De moeilijkheid om zich te verspreiden over een groter gebied, zit hem vooral in het tweegangen menu van de rupsen van deze blauwtjes. De vrouwtjes leggen hun eitjes op de bloemen van de Grote pimpernel en de rupsen leven enkele weken van de zaden van deze plant. Daarna willen ze andere kost, te weten mierenlarven. Maar die mierenlarven worden door agressieve werksters uit de mierenkolonie bewaakt. De rupsen hanteren geraffineerde trucs om veilig in die nesten te komen. Ze laten zich op de grond vallen en scheiden geurstoffen af die lijken op de geurstoffen van mierenlarven. Elke blauwtjessoort is daarbij gespecialiseerd in een eigen gastheersoort: de rups van het Pimpernelblauwtje legt zich toe op de Ruwknoopmier, de rups van het Donker pimpernelblauwtje belaagt de Rode steekmier. De rupsen hebben het formaat en het gedrag van een mierenlarf. Op hun rug zit een zoete stof. Daar komen de mieren op af, betasten de rupsen en brengen ze daarna naar hun nest. In het nest zijn de rupsen beschermd tegen kou en vijanden. Bovendien hebben ze daar volop voedsel.
De rupsen hebben huidplooien om hun kop, waardoor ze kunnen eten zonder dat de werksters iets in de gaten hebben. De rupsen groeien als kool, verpoppen en de nieuwe vlinders verlaten de volgende zomer vroeg op een ochtend het mierennest, vóór de werksters actief zijn.
Het Pimpernelblauwtje nam vanaf 1990 de eerste drie jaar in aantal toe, daarna ging het snel bergafwaarts. In 1996 was de stand zelfs terug bij het uitgangspunt van 1990 om uiteindelijk in 2001 een stabiele omvang te bereiken van driehonderd exemplaren.
Welke van onderstaande uitwendige prikkels kunnen broedzorggedrag opwekken?
- Grootte
- Geur
- Gedrag van een mierenlarf
- Hormonen
Réponse: Grootte, geur & het gedrag van een mierenlarf.
Examen-/toepassingsvragen voor H2 biologie VWO 4
Fiches10 Fiches
€5,290 vendus
Fiches10 Fiches
€5,290 vendus
Quelques exemples de cette série de questions pratiques
1.
Drie reageerbuizen worden gevuld met oplossingen van keukenzout (NaCl) van verschillende concentraties. Buis 1 bevat een 0,1% NaCl-oplossing, buis 2 bevat een 0,9% NaCl-oplossing en buis 3 bevat een 1,5% NaCl-oplossing. In elk van deze buizen wordt een stukje van hetzelfde verse dierlijke weefsel ondergedompeld. De stukjes weefsel zijn allemaal even groot en rood van kleur. Voordat ze in de buizen zijn gedaan, zijn ze eerst goed afgespoeld totdat ze geen kleurstof meer afgeven. Na een half uur wordt het experiment beëindigd. De oplossing in buis 1 is licht rood geworden. De oplossingen in buis 2 en 3 zijn kleurloos gebleven.
Wat is de juiste verklaring voor het licht rood worden van de oplossing in buis 1?
A) De celwanden zijn kapot gegaan omdat de omgeving hypertonisch was
B) De cellen in het weefsel zijn kleiner geworden omdat er water uit de cel is gegaan.
C) In de cellen zijn (rode) chromoplasten ontstaan
D) De cellen zijn gesprongen omdat ze water hebben opgenomen.
Réponse: D, De cellen zijn gesprongen omdat ze water hebben opgenomen.
2.
Het bloedplasma van de mens heeft een gemiddelde osmotische waarde, die gelijk is aan die van een 0,9% NaCl-oplossing. Bij een experiment worden rode bloedcellen in een oplossing P gelegd met een onbekende osmotische waarde. De opgeloste deeltjes in oplossing P kunnen geen celmembranen passeren. Na enige tijd worden de rode bloedcellen bekeken met een microscoop. Het blijkt dat ze zijn gezwollen.
Is de osmotische waarde in deze gezwollen rode bloedcellen kleiner dan, gelijk aan of groter dan die van een 0,9% NaCl-oplossing?
Réponse: Kleiner dan
3.
Als de aarde bij een aardappelplant gedeeltelijk wegspoelt, kan een aardappel boven de grond komen.
Het gedeelte boven de aarde wordt groen. Dit komt doordat plastiden in elkaar overgaan.
Welke verandering bij plastiden treedt op in een deel van een aardappel dat boven de grond komt? Geef aan welke plastiden er oorspronkelijk aanwezig waren en welke plastiden er nu aanwezig zijn.
Réponse: Leukoplasten (ookwel amyloplasten) worden chloroplasten
4.
Een bepaalde plantencel heeft een turgor die maximaal is. Hij verandert niet meer van grootte.
Is de osmotische waarde buiten de cel groter dan, kleiner dan of gelijk aan die in de cel?
Réponse: Kleiner
5.
In het cytoplasma van een zenuwcel is de K+ concentratie veel hoger dan buiten de cel. Welk transportproces maakt dit mogelijk?
Réponse: Actief transport: Het verschil in K+ ionen is het gevolg van actief transport. Bij diffusie zou een situatie ontstaan waarbij de concentratie binnen en buiten gelijk is
Aperçu du contenu
H1.1: Dierenwelzijn
Kennis van gedrag:
Gedrag is alles wat dieren of mensen doen of laten. Gedragsonderzoekers kijken naar
reacties van dieren in verschillende situaties.
Gedrag past zich aan de leefomstandigheden aan. Een goed begrip van de relatie tussen
diergedrag en leefomstandigheden maakt het mogelijk de omgang met de dieren te verbeteren
en hun welzijn te bevorderen.
Ontstaan van gedrag:
Paringsgedrag volgt een vast patroon en wordt beïnvloed door zowel inwendige (hormonen,
honger, dorst) als uitwendige prikkels (zien, horen, ruiken, voelen). Deze combinatie van
prikkels (ookwel motiverende factoren) verhoogt de motivatie.
Dit is de bereidheid om een bepaald gedrag uit te voeren.
Zodra de motivatie de drempelwaarde bereikt, wordt het gedrag uitgevoerd.
Dit is een bepaald niveau van motivatie dat veroorzaakt wordt door een of meer
prikkels en resulteert in een specifieke respons.
Opbouw van gedrag:
Binnen elk gedrag zijn met elkaar samenhangende onderdelen te onderscheiden:
gedragssystemen. Elk gedragssysteem is op te splitsen in aparte eenheden:
gedragselementen die vaak in een vaste volgorde voorkomen. Zo’n vaste volgorde van
gedragselementen is een gedragsketen.
Natuurlijk gedrag en welzijn:
Elk type natuurlijk gedrag heeft een bepaalde functie voor het dier: overleven van de soort
(voortplanten) & overleven van het individu (voedsel zoeken, eten, drinken, beschutting
zoeken).
In gevangenschap verdwijnt vaak een deel van dit natuurlijk gedrag. Onderzoekers gaan
ervan uit, dat het dierenwelzijn groter is wanneer ze hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen.
Daarbij hoort ook sociaal gedrag, gedrag gericht op het leven in een groep.
In Nederland bestaat wetgeving die erop gericht is, dat landbouwhuisdieren natuurlijk
gedrag kunnen vertonen. Er is veel verbeterd: Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit
(NVWA) controleert veetransporten, verzamelcentra en slachterijen. De Landelijke
inspectiedienst Dierenbescherming let op het dierenwelzijn (gewicht, gedrag, huisvesting,
verzorging)
,H1.2: Gedrag besturen
Diergedrag vastleggen:
Een ethogram is een lijst met objectief en nauwkeurig beschreven gedragselementen. Hoe
vaak deze gedragselementen in een bepaalde tijd voorkomen, kun je in een protocol
weergeven.
Gedragsonderzoek is objectief, zonder vooronderstellingen. Het is incorrect om in een
onderzoek te zeggen dat een olifant boos met zijn oren wappert. Dat is immers een
subjectieve omschrijving gebaseerd op menselijke emoties. Dit noemen we ookwel
antropomorf.
Ethologie is de tak van de wetenschap die onderzoek doet naar diergedrag. Dit onderzoek kan
beschrijvend zijn (er wordt niets aangepast aan de situatie), maar ook experimenteel (er
wordt iets aan de situatie veranderd om te kijken wat er met het gedrag gebeurt)
Een voorspelbare respons:
Olifanten eten veel acaciatakken. Zit er in de boom echter een
bijennest en horen ze het gezoem van een bij, dan lopen ze
onmiddellijk weg. Een dergelijke essentiële prikkel, waarop
altijd hetzelfde gedrag volgt, heet een sleutelprikkel. Een
versterkte sleutelprikkel noemen we een supernormale
prikkel.
De Nederlandse etholoog Tinbergen deed onderzoek naar deze
prikkels en gebruikte daarbij jonge meeuwen. Hij ontdekte dat
jonge meeuwen reageren op de kleur stip op de snavel van hun
ouder. De normale rode vlek is de sleutelreactie voor het pikken. Een
geheel rode snavel zorgt voor een groter contrast en is dus een
supernormale prikkel (versterkte sleutelprikkel)
Dieren leren snel:
Een olifant komt ter wereld in een kudde. Wie hun moeder is leren de meeste zoogdieren in
een korte, gevoelige periode vlak na de geboorte. De moeder biedt namelijk veiligheid en
voeding. Een dergelijke vorm van leren in een gevoelige periode heet inprenting.
Dieren kunnen ook dingen snel leren zonder gevoelige periode. Bijvoorbeeld de reactie van
olifanten op bijen. Olifanten hebben de pijn van de bijensteek gekoppeld aan het zoemen van
de bij. Dit noemen we associatief leren: een bepaalde prikkel koppelen aan een andere
prikkel.
, H1.3: Communicatie
Communicatie met soortgenoten:
Elke diersoort heeft een bepaalde taal. Deze taal bestaat uit prikkels waarmee dieren het
gedrag van soortgenoten willen beïnvloeden, ook wel signalen. Andere soorten kunnen deze
signalen nauwelijks of niet begrijpen. Geluiden en geuren zijn voor bijen erg belangrijk.
Vaste patronen:
Bijen gebruiken de bijendans als communicatie om de plaats van een voedselbron door te
geven. De bij loopt naar boven (richting van de zon), de bij loopt naar beneden (tegengestelde
richting van de zon), De bij loopt schuin naar boven/beneden (hoek met de bovenkant gelijk
aan hoek van vliegrichting met de zon). Daarna kwispelt de speurbij met haar achterlijf,
iedere seconde trillen komt overeen met ongeveer een kilometer vliegen. Na het trillen loopt
ze snel een rondje en begint ze opnieuw (voedsel dichtbij, bij in cirkel), (voedsel ver weg, bij
in acht)
Deze bijendans is erg efficiënt. Alle dieren en mensen voeren hun gedrag namelijk zo
efficiënt mogelijk uit. Dit leidt tot vaste patronen. Als gedrag een symbolische betekenis
voor de soortgenoten krijgt, noemen we dat gedrag een ritueel. Rituelen zijn bij veel
diersoorten belangrijk bij ontmoetingen met soortgenoten. Ze zien of het een vriend of vijand
is en in welke rangorde het dier zit. Dit voorkomt onnodige gevechten.
Ritueel gedrag dat leidt tot paringsgedrag heet balts. Dit voorkomt dat individuen van
verschillende soorten met elkaar paren en vermindert de agressie die ontstaat als de dieren erg
dicht op elkaar komen. Baltsgedrag is de perfecte manier om aan te tonen dat je een goede
partner bent: nesten bouwen, dreiggedrag (om jongen en nest te beschermen)
Gedrag na tegenstrijdige prikkels:
Mensen en dieren reageren niet op elke prikkel, maar soms vragen meerdere tegenstrijdige
prikkels tegelijk om een reactie. Dan ontstaat conflictgedrag. Conflictgedrag treedt op
wanneer een dier of mens prikkels ontvangt die leiden tot twee typen gedrag. Er zijn drie
soorten conflictgedrag:
1. Ambivalent gedrag: Gedragssystemen van twee typen gedrag wisselen elkaar
af (er is een bepaalde aarzeling/twijfel)
2. Omgericht gedrag: Door innerlijk conflict ontstaat agressief gedrag dat zich
uit op iets dat er niets mee te maken heeft.
3. Overspronggedrag: Dit gedrag past niet in de situatie (onverwacht gedrag)
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur marksipma. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,48. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.