Heelkundig zorgtraject
Inleiding tot de heelkunde – Prof dr. Van Raemdonck
Hoofdstuk 1: definitie – specialismen – geschiedenis
1.1 Definitie ‘heelkunde’
o Genees, heel-, en verloskunde
o Heelkunde = “De kunst om te helen” → maw de kunst om een wonde te laten genezen of om de patient
met een invasieve interventie te genezen van een medisch probleem.
o “Heelmeester” = uitoefenaar van de heelkunde
o “Master” = iemand die een technische handeling meestert (er expert in is)
o Chirurgie = “werken met de handen” (Oud-Grieks: χειρ cheir = "hand, arm" en ἐργον ergon = "werk")
o Erkend als medisch specialisme
o Aparte beroepstitel (eigen RIZIV nummer 1-xxxxx-yy-140): bij artsen begint dit met 1 (anders bij
apothekers en tandartsen) + voor heelkunde eindigt op 140
o Klinische competentie
o Behandeling van medische aandoeningen dmv operatie/interventie (tumoren, infecties, misvormingen,
dysfuncties)
1.2 Erkende ‘snijdende’ disciplines
Vroeger was het één algemene chirurgie, nu zijn er afsplitsingen met eigen RIZIV-nummer. Dit nummer laat de
artsen toe om bepaalde medische akten te stellen waarvoor de patiënt een terugbetaling kan krijgen van het
ziekenfonds
- “Algemene” Chirurgie (1-xxxxx-yy-140)
- Plastische / Reconstructieve Chirurgie
- Neurochirurgie
- Orthopedie
- Urologie
- Gynaecologie/Verloskunde Afsplitsingen van de ‘moeder’specialiteit heelkunde
- Maxillo-faciale chirurgie
- Neus,- keel, en oorziekten
- Oftalmologie
- Dermatologie
Opleiding heelkunde: truncus communis 3 jaar, daarna keuze maken met selectie.
- Cardiale chirugie (hart)
- Vasculaire chirugie (bloedvaten) aparte beroepstitels
- Thoracale chirurgie (borstkas)
- Viscerale chirugie
- gastro-enterologische (maag-darm)
- hepato-biliaire (lever-galblaas-pancreas)
- Traumatologie (trauma)
- Oncologische Chirurgie (weke delen tumoren)
- Endocrinologische Chirurgie ((bij-)schildklier-bijnier) bijzondere bekwaamheden (extra jaar opleiding)
- Senologische Chirurgie (borst)
- Bariatrische/Metabole Chirurgie (obesitas)
- Pediatrische Chirurgie (kinderen)
Page 1
,1.3 Geschiedenis van de heelkunde
1846: William Morton (werkte in Massachusetts General Hospital (MGH)): ether narcose (ether laten opsnuiven
→ roes) & John Warren: ingreep waarbij een gezwel in de hals pijnloos werd verwijderd
1867: Joseph Lister: asepsie carbolzuur → minder infecties
1886: Ernst von Bergmann: stoomsterilisatie waarmee het chirurgisch instrumentarium werd klaargemaakt voor
de ingreep → minder infecties
1913: William Halsted: chirurgische handschoenen (toen rubber) → minder infecties
1907: Karl Landsteiner: ontdekking verschillende bloedgroepen, hierdoor konden bloedtransfusie veilig
toegediend worden. Hierdoor een sterke daling van post-operatieve verwikkelingen door anemie (tachycardie,
hartdecompensatie, verminderde afweer en infectie)
1912: Alexis Carrel : directe vaatanastomose: ontdekt hoe je 2 bloedvaten aan elkaar kan zetten → belangrijk
voor succesvolle orgaantransplanties
1954: Joseph Murray: eerste niertransplantatie (twins)
1963: Thomas Starzl: eerste levertransplantatie
1963: James Hardy: eerste longtransplantatie
1967: Christiaan Barnard: eerste harttransplantatie
T. Billroth (1829-1894), Wenen: gastrectomie
R. Nissen (1896-1981), Zurich: antireflux operatie
R. Belsey (1910-2007), Bristol: antirefluxoperatie
E. Kocher (1841-1917), Wenen
- Klem van Kocher
- Maneuvre van Kocher: toegang tot het retroperitoneum, darmen moeten omgeklapt worden om daar te
geraken.
- Incisie van Kocher: klassieke incisie om de galbaas weg te nemen
C. Price-Thomas (1893-1973), Londen: ribspreider
E. Finochietto (1881-1948), Buenos Aeres: ribspreider
M. Debakey (1908-2008), Houston: pincet van Debakev. Hij is zelf gestorven na een operatie voor aortadissectie
Page 2
,Hoofdstuk 2: De chirurg en zijn werk
2.1 Doel van heelkundige interventies
o Herstel van opgelopen schade door trauma (bv wonde, breuk, luxatie) bv gesneden met een mes →
hechten
o Acute levensbedreiging afwenden (bv spanningspneumothorax → drain kan levensreddend zijn,
harttamponade, massieve bloeding)
o Levensduur verlengen bij mensen die door dysfunctie van een orgaan of door een kwaaraardige
aandoening een gecompromitteerde levensverwachting hebben (bv colonkanker → colectomie.
Hartfalen → harttransplantatie)
o Herstel van fysische dysfunctie (liesbreuk)
o Herstel van psychische dysfunctie “body image” door een aangeboren aandoening (bv pectus
excavatum, flaporen)
o Behandeling van chronische pijn (coxartrose → heupprothese, )
o Verbetering van levenskwaliteit (niertransplantatie bij chronisch nierfalen)
o Werkhervatting bespoedigen
2.2 Multidisciplinaire samenwerking
o Team van chirurgen functionerend in wachtsysteem. Soms beoefent een chirug een subspecialisatie of
heeft de verantwoordelijkheid over specifieke zorgprogramma’s binnen dezelfde subspecialiteit.
Hierdoor is er meer onderlingen controle en aftoetsing tussen de chirugen (peers) → kwaliteit van
heelkundige wordt bewaakt.
o Over de competenties heen (internist + chirurg): elke chirurg heeft een brede algemene opleiding gehad
dus moet in staat zijn om elk chirugisch noodgeval op te vangen.
o Goede samenwerking nodig met andere specialismen (bv huisartsen voor doorverwijzing, internisten)
o Zorgprogramma structuur: chirurg en internist zijn samen verantwoordelijk voor de structurering van
een pathologie in zogenaamde zorgpaden → er is een uitgeschreven traject per pathologie bv voor
pancreaskanker
o Multidisciplinair Oncologisch Consult (MOC) gebeurt wekelijks: er wordt een gezamenlijk
behandelingsplan opgesteld voor oncologische patienten.
Wie is hier aanwezig? Chirugische, medische en radiotherapeutische oncologen + vaak ook huisarts,
radioloog, nuclearist.
o Chirurgische competenties verenigen bij complexe ingrepen
bv tumoren met vaatinvasie: + hulp vasculaire chirurg
bv lidmaatresecties met weke delen defect: + reconstructieve chirurg)
o Preoperatieve controle: consultatie bij anesthesist om het operatierisico te kunnen inschatten
o Peroperatieve monitoring (tijdens de operatie): anesthesist
o Postoperatieve nazorg: anesthesist en/of intensivist
o Andere gezondheidszorgwerkers (verpleging, kinesist, sociaal assistent, psycholoog, ergotherapeut,
pastor)
2.3 De heelkundige klinische activiteiten
o Patiëntencontacten (spoedgevallen, raadpleging, hospitalisatieafdeling)
o Pre-operatieve evaluatie en oppuntstelling
o Planning van de ingrepen in functie van ernst/urgentie bv kanker, bloeding krijgen voorrang op
functionele chirurgie. Rekening houden met de duur van elke operatie.
o Operaties uitvoeren
o Post-operatieve nazorg
o Post-operatieve follow up (raadpleging) bv controle vd wondgenezing + het resultaat van de ingreep →
op die manier kunnen chirugen ook hun eigen werk beoordelen. Sommige patienten worden jaren
opgevolgd bv oncologische patienten.
Page 3
, o Expertise op vraag van de verzekering/adviesorganen overheid. Bv in geval van een medische fout
worden chirurgen opgeroepen als expert
o Bijscholing (congressen – seminaries – webinars)
o Accreditering: CP = credit points, verdien je door naar congressen, seminaries en webinars te gaan. Om
geaccrediteerd te blijven dient men jaarlijks minstens 2x aanwezig te zijn op een vergadering van de
lokale kwaliteitsgroep (LOK). Een geaccrediteerde chirurg kan meer vragen voor een raadpleging.
o Recertificatie? In Belgie mag het huidig diploma als chirurg levenslang behouden worden (behalve bv bij
dementie). In de VS moet er elke 5 jaar opnieuw een examen gedaan worden.
2.4 De heelkundige houding (attitude)
o Indicatiestelling voor operaties: de ingreep moet steeds in het belang van de patient gebeuren en niet
voor het opvoeren van de medische prestaties of voor zelfbevestiging van de chirurg.
o Niet acteren als “technicus”, de chirurg moet rekening houden met de hele medische toestand vd
patient en met zijn sociale en familiale context.
o Geen “nine to five” job: ingrepen kunnen onverwacht uitlopen of uitgesteld worden door dringende
urgenties. Ook wachten ’s nachts en in het weekend → familiale en sociale implicaties.
o Fysiek zwaar beroep (lang rechtstaan – nachtwerk – stress bv door onverwachte bevindingen, een
onvoorzien verloop van de ingreep )
o Verantwoordelijkheid opnemen voor uitgevoerde ingreep
o Bezorgd zijn om postoperatief verloop ( “dagelijks gaan kijken”)
o Beslissingen niet overlaten aan anderen
o De chirurg is de best geplaatste arts om post-operatieve complicaties te onderkennen (hij weet als enige
waar en wanneer het kritisch moment van de ingreep was en wat er kan mislopen)
Page 4
,Hoofdstuk 3: De heelkundige patiënt
3.1 Het profiel van de heelkundige patiënt
o Een heelkundige ingreep kan op ALLE leeftijden nodig zijn. Pathologie verschilt wel volgens de leeftijd.
o Pasgeboren:
- correctie van congenitale afwijkingen (bv slokdarmatresie (baby gaat melk teruggeven),
anale atresie = onderbreking van GI-tractus → levensbedreigend!, pyloorhypertrofie, hernia
diafragmatica, open ductus van Botalli)
o Kinderen/Jongeren:
- trauma (wonden, fracturen, luxaties)
- locomotorische aandoening (pectus, scoliose vd wervelzuil)
- infecties (appendicitis, empyeem = infectie in een vooraf bestaande holte (bv pleura,
galblaas, peritoneum) anaal abces, endocarditis)
- tumoren (sarcomen, kiemcel, lymfoma) → vaak biopsie nodig om de diagnose te stellen
o Ouderen:
- tumoren (borst, prostaat, long, colon, huid)
- degeneratieve aandoeningen (aortakunstklep, galblaas, liesbreuk, heup- en knie-prothesen)
- vasculaire problemen (coronaire bypass, aneurysma, endoprothese, varices)
o CAVE toenemende co-morbiditeit owv de leeftijd (bv arteriële hypertensie, diabetes mellitus,
atheromatose, nierinsufficiëntie) → het risico van een ingreep is groter bij ouderen.
3.2 Het heelkundig risico (patiënt/chirurg)
o Elke interventie heeft een risico (wie niets doet, maakt geen fouten tenzij door niets te doen …)
o Soms moet men risico’s nemen, zeker bij een patiënt die zich in een levensbedreigende situatie bevindt.
o Soms moeten er keuze gemaakt worden bv tijdens de ressectie van een tumor in het mediastinum merk
je dat de n. phrenicus door de tumor loopt. Haal je de tumor + zenuw volledig weg of haal je niet al het
tumorweefsel weg en blijft de zenuw intact? → afweging maken
o Ongewilde neveneffecten bv impotentie na radicale prostatectomie
o Onverwachte verwikkelingen (morbiditeit) cfr Hoofdstuk 6 bv secundaire peritonitis, nabloeding
o Onverwacht overlijden (mortaliteit): het is zeldzaam dat een patiënt overlijdt, maar niet onmogelijk.
o Verlengd hospitaalverblijf door de verwikkelingen
o Blijvende invaliditeit na een ingreep
o Negatieve reclame voor chirurg
o Expertise/Verzekering:
- medisch “ongeval”: patiënt kan een vergoeding krijgen, maar niet van de arts zelf
- medische “fout”: arts kan worden aangeklaagd en burgerlijk aansprakelijk zijn → arts moet
dan een vergoeding aan patiënt of familie ervan.
o Burgerlijke aansprakelijkheid
Angst bij de patiënt
Angst voor:
o De dood ‘ga ik nog wel wakker worden’
o Ondraaglijke pijn nadien
o Verminking ‘hoe ga ik eruit zien na de operatie’ bv diabetest voet die moet afgezet worden
o De prognose ‘ga ik genezen zijn na de operatie’ dit kan je ook voorhand nooit met zekerheid zeggen, je weet
pas na de operatie of je alles hebt kunnen wegnemen.
Wat doe je best:
o Met kennis van zaken inlichten
o Geruststellen
o De nodige bedenktijd geven aan patiënt, zeker bij twijfel. Laat ze nog eens naar de huisartsgaan of naar een
andere specialis voor een 2e opinie.
o Nooit (electieve = het is aanvaardbaar dat deze wordt uitgesteld) ingreep opdringen
Page 5
,3.3 Geïnformeerde toestemming
Waarom?
o Hierarchie arts – patiënt is verouderd. Nu shared-desicion making
o Vele mondige patiënten (medische informatie via internet)
o De voor- en nadelen van de ingreep bespreken met patiënt
o Het risico en frekwenste complicaties aanhalen
o De alternatieven overlopen: conservatief vs heelkundig risico
o Gezamelijk tot een beslissing komen rekening houdend met het ziekte-inzicht (sommigen patiënten begrijpen
goed wat je zegt, anderen begrijpen er niet veel van), mentale draagkracht, fitheid voor de ingreep
o Verwijzende arts verwittigen en/of betrekken in beslissing
o Huisartsen/of verwijzende specialist verwittigen en op de hoogte houden (OP verslag, verwikkeling melden,
ontslagbrief)
o Familie verwittigen na ingreep (ook verwittigen als de ingreep later begonnen is en dus later pas gedaan zal
zijn, anders zijn ze ongerust)/bij verwikkeling/overlijden
o Bereikbaarheid en beschikbaarheid voor patiënt en familie + ook voor vragen van personeel
Hoe?
o Het akkoord vragen van patiënt (best in aanwezigheid van een getuige) of vertegenwoordiger bij elke
interventie (wet op de patiëntenrechten) → geïnformeerde toestemming
o In bijzijn van anderen (familie, verpleging)
o Arts noteert “mondelinge” toestemming in dossier
o Schriftelijke toestemming (= geen absolute vereiste tenzij experimentele behandeling (als het niet de
standaard behandeling is)/ouders voor kind)
o Na ingreep: mogelijke problemen/verwachte verwikkelingen telkens bespreken met patiënt en familie;
voorkomt juridische problemen
o Niet spreken over “fouten” want dit kan de verdediging van de arts via zijn verzekeraar in het gedrang
brengen.
o Communicatie is “key” om postoperatieve klacht te voorkomen
3.4 Diagnose van een heelkundige aandoening
1) ANAMNESE
o Vooral aandacht voor de hoofdklacht en ziektegeschiedenis
o Relevante medische antecedenten
o Medicatie(s)
2) KLINISCH ONDERZOEK (KO)
Noteer/schets abnormale bevindingen
3) VERMOEDELIJKE DIAGNOSE op basis van anamnese en KO
Geen lange lijst van DD
Maar wel: FAIL SAFE ! Het meest frequente/ergste eerst. Frequente pathologie is ook de meest
waarschijnlijke en het ongewoon, aspecifiek voorkomen van frequente pathologie is nog altijd meer
waarschijnlijk dan een echt zeldzame aandoening.
4) UITLEG
5) LABO + TECHNISCH ONDERZOEK(EN)
Als de onderzoeken je vermoeden niet bevestigen moet je herbeginnen bij anamnese en/of KO
Page 6
,Accuraatheid van een diagnostisch onderzoek
Pathologie + Pathologie -
TEST + Echt + Vals + Positief predictieve
waarde
TEST - Vals - Echt - Negatief predictieve
waarde
Sensitiviteit Specificiteit
Sensitiviteit = de verhouding van het aantal terecht positieve testen op totaal van alle patiënten met de ziekte.
Specificiteit = de verhouding van het aantal terecht negatieve testen op totaal van alle patiënten zonder de ziekte.
Positief predictieve waarde (PPV) = de verhouding van het aantal echt positieve testen over het totaal aantal
positieve testen.
Negatief predictieve waarde (NPV) = de verhouding van het aantal echt negatieve testen over het totaal aantal
negatieve testen.
Aanvragen van technische onderzoeken
→ Moet nuttig en ‘ideaal’ zijn voor de patiënt. Dit wordt bepaald door:
o Diagnostische/therapeutische implicaties + relevantie van de test
o Invasieve karakter + het risico
o De accuraatheid van de test
o Tijdsduur die nodig is voor onderzoek en om het resultaat te bekomen
o Beschikbaarheid van toestel
o Kostprijs
! Tijdens technische onderzoeken worden ook vaak ‘toevallige vondsten’ vastgesteld. De vraag is vaak of dit enig
verband heeft met de klachten van de patiënt. Soms wordt de patiënt reeds verwezen voor een ingreep en verwacht
dit dus, maar is de chirurg niet overtuigd van het verband met de klacht. Dit is soms moeilijk uit te leggen aan de
patiënt. Toevallig vondsten mogen niet genegeerd worden. Vaak gaat het over een vroegtijdige ontdekking van een
gezwel waarvan de patiënt nog geen symptomen vertoonde en waarbij een resectie een grote kans op genezing
brengt. Afhankelijk van de ernst van de klacht en de agressiviteit van de toevallig vondst kan dan beslist worden
welke aandoening eerst moet behandeld worden. Belangrijk daarbij is niet te vergeten de patiënt, na genezing van de
aandoening die klachten veroorzaakte, opnieuw te verwijzen naar de specialist voor verdere opvolging en
behandeling van de toevallig vondst.
Page 7
,Hoofdstuk 4: Wondbehandeling
Heelkundige ingrepen gaan steeds gepaard met het maken van (huid)incisie, klein (bv endoscopische ingrepen) tot
soms heel groot (bv sterno-laparatomie voor herstel van thoraco-abdominaal aneurysma). Mogelijks zijn er in de
toekomst geen huidincisies meer nodig als ingrepen dan gebeuren via natuurlijk openingen (bv transanaal,
transgastrisch, treansvesicaal, transvaginaal). Naast deze operatieve worden zijn er ook post-traumatisch of
‘spontane’ wonden.
Het is belangrijk om steeds de richtlijnen voor handhygiëne te volgen: gebruikt alcohol gel en steriele/niet-steriele
handschoenen waar nodig.
4.1 Wondsoorten (vulnera)
Een wonde (vulnera) = een trauma ontstaan door doorbreking van de huid of slijmvliezen.
Een wonde kan ingedeeld worden volgens: lengte, richting, diepte, eenvoudig/verwikkeld. Dit is belangrijk om te
bepalen hoe de wonde gehecht moet worden.
o Snijwonde:
o Oorzaak: scherp voorwerp bv mes of glas
o Wondranden: zijn meestal vitaal en kunnen mooi geapproximeerd worden.
o Zorgvuldige exploratie nodig om de diepte te beoordelen + nakijken of er diepere lagen werden
doorgesneden die ook dienen gehecht te worden (bv fascia, pezen, spieren, bloedvaten, zenuwen)
o Steekwonde:
o Oorzaak: puntig voorwerp bv mes, priem, naald
o Wonde kan zeer diep zijn en onderliggende organen treffen → inwendige bloeding, perforatie van
een hol orgaan met soiling van bloed/vocht → aandacht en opvolging nodig!
o Schaafwonde:
o Oorzaak: huidoppervlak wordt tangentieel geraakt door een ruw oppervlak bv bij val met de fiets
o Oppervlakkige wonde: zal spontaan helen vanuit de germinatieve laag van epiderm
o Uitgesproken wonde waarbij de ganse huid ‘afgestroopt is’ bv van het lidmaat → complexe heling
met behulp van huidgreffen. Een schaafwonde kan ook optreden wanneer men een huidgreffe
preleveert met een dermatoom om een huiddefect (bv een brandwonde) op een andere plaats te
bedekken. De donorplaats zal secundair helen door vorming van nieuwe huid vanuit de germinatieve
laag.
o Kneuswonde:
o Oorzaak: de huid wordt geprangd tussen een zwaar, hard voorwerp en de ondergrond.
o Druk van buiten uit → inbreng van bacteriën en/of vreemd materiaal.
o Druk van binnenuit door beenderige structuur → huid- of weefselnecrose kan optreden →
debrideren + secundair sluiten met huidgreffe/myocutane flap.
o Scheurwonde:
o Oorzaak: trauma door machines (bv zaag, boor, hakselaar)
o Wondranden: verhakkeld
o Schotwonde:
o Oorzaak: kogel
o Combinatie van steekwonde, kneuswonde, brandwonde
o Richting is belangrijk. Vaak is er een ingangs- en uitgangspoort.
o Kogel kan achterblijven in het lichaam → veroorzaakt bloedingen en perforaties
o Bijtwonde:
o Oorzaak: tanden van een dier of mens
o Combinatie kneus- en scheurwonde
o Wondranden: verhakkeld en necrotisch
o Wordt steeds als besmet beschouwd → geen primaire hechting door infectiegevaar
o Heling per secundam
Page 8
, o Vrieswonde:
o Oorzaak: droge koude (frost-bite), direct contact met ijs, vloeibare stikstof, koude metalen, lange
blootstelling aan lage buitentemperaturen in vochtige omgeving. Immobilisatie, spannend schoeisel,
natte kleren, vochtige huid spelen mee.
o Extremiteiten (voeten, tenen, vingers, oren, neus) zijn het meest aangetast
o Leidt tot kristallisatie van cytoplasma, necrose en trombose
o Brandwonde:
o Oorzaak: contact met hete vloeistof (water, frietvet …), open vlammen (bbq), stoom (ketel), warme
metalen (pan), ontploffing (gasleiding), hoogspanningsstroom, chemische verbranding (zuren),
langdurig wrijven (blaren)
o Leidt tot cellaesie, necrose en trombose
4 graden van brandwonden afhankelijk van de diepte
o Graad 1:
o Enkel epiderm is verbrand → roodheid (erytheem) bv
zonnebrand
o Pijnlijk, heelt spontaan in 3-5 dagen
o Graad 2: oppervlakkig
o Epiderm + dermis verbrand → roze wonde, wordt wit
bij druk, wel capillaire refill
o Blaarvorming, vochtverlies, pijn
o Heelt spontaan in 10-21 dagen vanuit basale
germinatieve laag
o Graad 2: diep
o Epiderm + dermis + kleine capillairen en zenuwuiteinden verbrand.
o Huis is droog, wit en gevoelloos, geen capillaire refill
o Grote wonde: dode huid moet verwijderd worden + huidgreffe om de wonde te bedekken
o Kleine wonde: kan spontaan per secundam dichtgroeien vanuit gezonde wondranden. Vraagt
tijd + kan gepaard gaan met keloidvorming en littekens.
o Graad 3:
o Alle huidlagen zijn verbrand tot aan de subcutis (full thickness). Necrotische huid kan een
perkamentachtige vorm aannemen
o Debridatie van necrotisch weefsel + sluiten met huidgreffe (geen spontane heling mogelijk)
o Graad 4:
o Alle huidlagen verband en ook subcutis, spieren en bot.
o Zwarte wonde door vekoling
o Oorzaak: langdurig contact met hevige branden of hoofspanningsstroom
o Debridatie van dood weefsel + osteosynthese en botgreffen + myocutane rotatie- of vrije
flappen
o Soms amputatie van lidmaat bij levensbedreigende infectie
De patiënt kan veel vocht verdampen en in hypovolemische shock gaan met
hemoconcentratie (verhoogd hematocriet en viscositeit). De uitgebreidheid (oppervlakte die
aangetast is) van de brandwonde wordt bepaalde met de regel van 9:
- Handpalm 1%
- Hoofd en hals: 9%
- Elke arm: 9%
- Voorzijde romp: 18%
- Achterzijde romp: 18%
- Voorzijde been: 9%
- Achterzijde been: 9%
- Genitalia: 1%
Page 9
, → Eventueel pt doorsturen naar brandwondencentrum.
Altijd eerst afkoelen om de diepte te beperken met ‘water, de rest komt later’. Daarna IV vocht toedienen. Er wordt
een drukverband aangelegd om hypertrofische huid en keloidvorming tegen te gaan + vroegtijdige mobilisatie van
gewrichten om verstijving tegen te gaan.
4.2 Wondverzorging
Stap 1:
o Wonde reinigen met zuiver stomend water/steriel fysiologisch serum (NaCl)
o Bevuilde wonden met zand en grind → mechanisch reinigen met zuurstofwater (H2O2)
Stap 2:
o Ontsmetten met waterige antiseptische oplossing
o Soms eerst bloedstelping bv door druk op de wonde, druk op de aanvoerende arterie, clippen van kleine
bloedvaatje, electrocoagulatie, wieken aanbrengen, compressief verband
o Ptn die anticoagulantia nemen → overwegen deze te neutraliseren (bv door toedienen van plasma, BP)
o Indien necorse aanwezig → debrideren
o Bij verse (<6u of <12u bij antibiotica) en niet-bevuilde wonden kan een wondhechting voor heling per
primam overwogen worden
Stap 3:
o Steriel (absorberend) verband aanleggen
Stap 4:
o Immobilisatie van het getroffen lidmaat om verschuiving of tractie van de wonde te voorkomen
o Bv gipsspalk, atella, draagdoek
o Bij oedeem → hoogstand van het lidmaat
- Vaak wordt een zalf of gel met wondhelende, antiseptische, antibacteriële werking aangebracht → nut is niet
altijd wetenschappelijk aangetoond.
- Wel heel nuttig: Flammazine → verkoelend + verzachtend effect op de wonde, antibacteriële werking tegen
gram+ en gram- bacteriën. Zalven op basis van honing of suikerpasta bevorderen de granulatievorming en
dus de wondheling.
- Sommige ziekenhuizen hebben een wondteam bestaande uit verpleegkundigen, dermatologen etc. belangrijk
is dat in dit team ook een chirurg zit die de wonde kan debrideren of flapchirurgie kan uitvoeren.
- Een vetverband gedrenkt in vaseline wordt vaak gebruikt om inkleven van het verband in de wonde te
voorkomen.
- Er wordt gebruikt gemaakt van een netje of Jerseykous zodat verbanden en windels niet verplaatsen
- Wondverzorging kan pijnlijk zijn → pijnstilling (morfine). Bij uitgebreide wondverzorging wordt de pt soms
onder narcose gebracht.
- Bij elke wonde dient tetanusvaccinatie nagevraagd te worden (zie ook 4.4)
4.3 Antiseptica
Gebruik op intacte huid: op basis van alcohol
o joodalcohol 1% - 2%: bruin, enkel voor operatieveld te ontsmetten
o Ethanol - isopropylalcohol 70%: kleurloos, ontsmetten operatieveld en instrumenten
o Chloorhexidine 0.5% of 1%: rood, ontsmetten operatieveld bij joodallergie
o Eosine 2% in alcohol: helrood, om vochtige huid droog te houden
o joodtinctuur 6,5%: donkerrood: om vochtige huid droog te houden
Gebruik voor slijmvliezen en open wonde: op basis van H 2O
o Chloramine: kleurloos, chloorgeur. Om genitaliën te ontsmetten (penis, vulva) bij plaatsen blaassonde
o Chloorhexidine 0.05% (Hibitane®) brandwonde baden
o polyvidone iodium 7.5% (Braunol®, Isobetadine®): donkerbruin
o HAC 3.5% (Hospital Antiseptic Concentrate): geel, wonde reinigen + bloedkorsten verwijderen
o H2O2 3% schuimend – thermische reactie: reinigend
Page 10