BEGRIPPENLIJST WEEK 6 E
GHOR (beknopt)
Organisatie
GHOR (Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio) leidt en coördineert de
geneeskundige hulpverlening bij rampen en crisis. Tijdens een crisis leveren allerlei
verschillende organisaties geneeskundige zorg. Denk onder andere aan ziekenhuizen,
ambulancediensten, apotheken, huisartsen en het rode kruis. Het is belangrijk om in
crisissituaties het werk van al die verschillende organisaties goed te organiseren. Daarom
hebben we in Nederland GHOR.
Wanneer er geen sprake is van een ramp of crisis werkt de GHOR door advisering en
informatievoorziening aan een goede voorbereiding van de geneeskundige hulpverlening
tijdens een crisis. Een voorbeeld hiervan is het opstellen en oefenen van plannen en
procedures die nodig zijn tijdens een crisis. Zo werkt de GHOR eraan dat de
gezondheidszorg, meteen wanneer nodig is, kan opschalen naar grootschalige
hulpverlening. De GHOR maakt afspraken met de verschillende geneeskundige
hulpverleningsorganisaties over hun rol bij crisis en adviseert ze over risicobeheersing en
crisisbeheersing.
GRIP staat voor Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure. De GRIP
structuur is in het leven geroepen om de opschaling van de hulpverleningsdiensten
ordentelijk te organiseren. GRIP heeft betrekking op de organisatie van de
rampenbestrijding en crisisbeheersing door de hulpverleningsdiensten van de
veiligheidsregio. De GRIP structuur is in het leven geroepen om de opschaling van de
hulpverleningsdiensten ordentelijk te organiseren.
De opschalingsniveaus zijn:
GRIP 1: Bronbestrijding.
GRIP 2: Bronbestrijding -en effectgebied.
GRIP 3: Bedreiging van welzijn van bevolking.
GRIP 4: Gemeente overschrijdend incident.
GRIP 5: Bovenregionaal incident.
MKA (beknopt)
MKA = meldkamer ambulancezorg. De hoofdtaak van de MKA is het aannemen en
uitvragen van zorgvragen op het gebied van spoedeisende medische eerste hulp. Op de
MKA werken verpleegkundig centralisten. Zij bepalen bij een binnenkomende zorgvraag
of er een ambulance moet komen en zo ja, met welke spoed. De centralist kan dus ook
besluiten dat een huisarts of andere zorgaanbieder op dat moment beter hulp kan
bieden. De verpleegkundig specialist coördineert het ambulancevervoer en kan
instructies geven om de hulpverlening op te starten op het moment dat het
ambulanceteam ter plekke is. De SBAR wordt gebruikt in de ambulancezorg, voor
onderlinge overdracht, contact met de meldkamer en voor overdracht op de SEH.
Veiligheidsregio’s 25
SBAR = situation, background, assessement, recommendation.
AMPLE = een methode om meer informatie over het slachtoffer te krijgen.
Deze informatie kan doorgegeven worden aan een arts of het ambulancepersoneel.
A = allergies
M = medicine
P = past
L = last meal
E = event
, Verpleegkundige observaties, controles en interventies (postoperatief) bij
chirurgische patiënten waarbij de vitale lichaamsfuncties bewaakt moeten
worden.
De standaard controles, observatie en interventies die je uitvoert:
Observaties: wond/punctieplaats (niet door bloed?), beweging, productie van
drains, katheters, zuurstof, bewustzijn, misselijkheid en infuus.
Controles: saturatie, temperatuur, bloeddruk, AF, pols, perifeer warm/koud, NRS
(pijnbestrijding), medicijnen, urineproductie.
Meest voorkomende complicaties en aandachtspunten bij verpleegkundige zorg zijn
(na)bloedingen, infecties, trombose, embolie en infarct.
Longoperatie
Bij een longoperatie (pneumectomie/lobectomie) zijn de volgende postoperatieve
controles, observaties en interventies belangrijk (controleren van de A/B):
Thoraxdrain: hoeveel lucht en vocht er weg wordt gezogen.
Katheter: urineproductie
Hoesten: belangrijk om sputum op te hoesten. Als slijm in de long achterblijft kan
je een longontsteking krijgen. Door pijn ben je geneigd de hoestprikkel te
onderdrukken.
Thoraxdrain: het draineren van vocht, bloed en lucht uit de pleurale ruimte. De oorzaak
voor een drainage kan zijn: pneumothorax, pleura vocht, na long OK. De drain is vaak
geplaatst in de 5e intercostale ruimte. De verpleegkundige observaties zijn: letten op
luchtlek, vochtproductie, wondvochtproductie (TOPAZ), pijnklachten, subcutaan
emfyseem.
Mogelijke gevolgen: occlusie door prop, lekken van wond, subcutaan emfyseem,
bloeding.
Behandeling: adequate pijnstilling en zuurstoftherapie.
Buik/borstoperatie
Bij een buik/borstoperatie zijn de volgende postoperatieve controles, observaties en
interventies belangrijk (controleren van de C let op hoge temp, ontstekingen,
peritonitis, lage tensie). Er zijn veel overeenkomsten bij verschillende buik/borst
operaties;
Oesophagusresectie
Bij een oesophagusresectie wordt de slokdarmtumor met omliggende
weefselklieren verwijderd. Hierna wordt van de maag een buis gemaakt die aan
een stuk overgebleven slokdarm wordt gehecht.
o Jejunostomie-voedingssonde
o Neussonde
o Wonddrains
o Epidurale katheter
Complicaties: chycluslekkage (beschadiging van het lymfevat hoge wond en/of
drainproductie), naadlekkage (lekkage tussen de buismaag en het resterende deel
van de oesofagus roodheid, zwelling, koorts pusophoping).
Pancreaskop ca of pancreatitis
o Epiduraalkatheter
o Blaaskatheter
o Wonddrain
o Maagsonde: afvloeien maagsappen alleen slokjes helder water.
Controleren of sonde nog op zijn plek zit, eventueel pleister vervangen.
o Blaaskatheter
o Controleren bloedsuiker (pancreas maakt insuline aan)